Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ9411

Datum uitspraak2007-02-07
Datum gepubliceerd2007-02-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/10295 BESLU
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit tot opheffing van de Raad voor Wetenschappelijk Onderzoek Ontwikkelingssamenwerking niet ondergeschikt is aan het Instellingsbesluit, maar dat het daarvan een essentieel en samenhangend deel uitmaakt en wel zodanig, dat het op die wijze in het karakter van algemeen verbindend voorschrift deelt. Het bestreden besluit is derhalve (...) niet vatbaar voor bezwaar en beroep. Dit betekent dat het bezwaar van verzoeker naar verwachting niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat dan ook geen aanleiding. Het verzoek dient te worden afgewezen.


Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht Reg. nr. AWB 06/10295 BESLU UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van de Raad van Advies voor het Wetenschappelijk Onderzoek in het kader van Ontwikkelingssamenwerking (hierna: RAWOO) te 's-Gravenhage, verzoeker, ter zake van het besluit van 21 november 2006 van de Kroon, vertegenwoordigd door de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, verweerder, waarbij het Instellingsbesluit RAWOO met ingang van 1 januari 2007 wordt ingetrokken (Stb. 2006, 624). Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 14 december 2006 bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij brief van dezelfde datum heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is op 25 januari 2007 ter zitting behandeld. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde]. Voorts zijn verschenen [persoon 1, 2 en 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde] I. Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening 1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. 2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. 2.1 Bij Wet van 14 mei 1987, houdende adviesorganen ten behoeve van de beleidsvoering inzake onderzoek en ontwikkeling op onderscheidene aandachtsgebieden (Stb. 1987, 239, de Raamwet sectorraden onderzoek en ontwikkeling, hierna: de Raamwet) is uitvoering gegeven aan het vereiste van artikel 79 van de Grondwet, dat adviesorganen van de rijksoverheid bij of krachtens de wet dienen te worden ingesteld. 2.2 De RAWOO is ingesteld bij Instellingsbesluit van 3 januari 1990 (Stb. 1990, 131, hierna: het Instellingsbesluit). 2.2 De RAWOO in zijn huidige vorm is een sectorraad voor de advisering van de Nederlandse regering over het te voeren beleid inzake onderzoek en ontwikkeling op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, alsmede de ontwikkelingen op dat gebied. 2.3 De instelling van de RAWOO is tweemaal voor een tijdvak van zes jaar verlengd, laatstelijk bij besluit van 20 december 2001 (Stb. 2001, 676) tot 1 januari 2008. 2.4 De RAWOO is in februari 2006 in kennis gesteld van het voornemen om de RAWOO uiterlijk per 31 december 2006 op te heffen. 2.5 Bij brief van 7 juni 2006 heeft verweerder de RAWOO in kennis gesteld van de grondslag van voornoemd voornemen. 2.6 Bij brief van 14 juni 2006 heeft verweerder de Tweede Kamer der Staten-Generaal in kennis gesteld van voornoemd voornemen. 2.7 Bij brief van 20 september 2006 heeft verweerder een ontwerpbesluit tot intrekking van het Instellingsbesluit RAWOO, houdende een ontwerp van een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) vergezeld van een Nota van Toelichting, aangeboden aan de Koningin, met het verzoek het ontwerp ter advisering aan de Raad van State voor te leggen. 2.8 In zijn advies van 29 september 2006 aan de Koningin heeft de Raad van State aangegeven dat het ontwerpbesluit hem geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De Raad van State geeft de Koningin in overweging dienovereenkomstig te besluiten. 2.9 Bij vonnis van 18 oktober 2006 heeft de voorzieningenrechter van de sector civiel recht in kort geding de vordering van verzoeker om geen verdere uitvoering te geven aan het voornemen om een AMvB tot stand te brengen dat strekt tot intrekking van het Instellingsbesluit afgewezen. 2.10 Bij het thans bestreden besluit van 21 november 2006, is het Instellingsbesluit RAWOO met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken. 3.1 Verzoeker heeft allereerst aangevoerd dat, in verband met de mogelijke twijfel over het rechtskarakter van het onderhavige besluit, zowel de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht als de voorzieningenrechter van de sector civiel recht in kort geding is geadieerd. Verzoeker meent dat sprake is van een besluit van algemene strekking (bas), niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift (a.v.v.). Niet alleen heeft het Instellings-besluit betrekking op een concrete zaak, te weten de instelling van de RAWOO als sectorraad, ook missen de in dat kader vastgestelde overige voorschriften een algemeen verbinden karakter. De bepalingen richten zich uitsluitend tot de RAWOO of de overheid zelf, aldus verzoeker. Verzoeker heeft voorts gemotiveerd aangevoerd dat geen formele bevoegdheid bestaat om de RAWOO, eerder dan per 1 januari 2008, op te heffen. 3.2 Verzoeker vordert de schorsing van het besluit van 21 november 2006. 3.3 Bij brief van 22 januari 2007 heeft verzoeker op verzoek van de (civielrechtelijke) voorzieningenrechter onder meer medegedeeld dat het aangebrachte kort geding is ingetrokken. 4. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift van 16 januari 2007 op het standpunt gesteld dat het besluit van 21 november 2006 geen appellabel besluit is in de zin van de Awb omdat dit besluit moet worden beschouwd als een a.v.v. 5.1 Artikel 7:1, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt - voor zover hier van belang - dat degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar dient te maken. 5.2 Artikel 8:2, aanhef en onder b, van de Awb bepaalt - voor zover hier van belang - dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende de intrekking van een algemeen verbindend voorschrift. 6. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het bestreden besluit een intrekking van een algemeen verbindend voorschrift inhoudt. Hieromtrent wordt overwogen als volgt. 7.1 Niet in geschil is dat het bestreden besluit tot stand gekomen is overeenkomstig de wettelijke bepalingen betreffende een AMvB. 7.2 De voorzieningenrechter onderschrijft het standpunt van verzoeker dat het bestreden besluit van 21 november 2006 als zodanig geen zelfstandige rechtsnorm bevat. Van belang is echter of sprake is van zodanige verknooptheid met andere algemeen verbindende voorschriften, op grond waarvan moet worden geoordeeld het bestreden besluit deel uitmaakt van een samenstel van algemeen verbindende voorschriften, waartegen ingevolge het bepaalde in artikel 8:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid Awb geen beroep openstaat en derhalve geen bezwaar kan worden gemaakt. 7.3 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Raamwet is bij AMvB van 3 januari 1990 de sectorraad RAWOO ingesteld. Dit Instellingsbesluit heeft externe werking. Het Instellingsbesluit beperkt zich niet alleen tot de instelling van deze sectorraad, maar bevat tevens bepalingen met betrekking tot het aandachtsgebied, de taak, de samenstelling van deze raad, criteria voor de benoeming en zittingsduur van de leden, alsmede bepalingen met betrekking tot de financiƫn van de RAWOO. Het Instellingsbesluit bevat derhalve algemene regels, zijnde zelfstandige rechtsnormen. Deze zelfstandige rechtsnormen gelden, zoals verweerder in zijn verweerschrift heeft gesteld, ten aanzien van al diegenen die voor het lidmaatschap van de RAWOO in aanmerking (willen) komen dan wel tot lid benoemd zijn. De voorzieningenrechter is in dit kader van oordeel dat deze personen een wellicht bepaalbare, doch overigens onbeperkte groep rechtssubjecten vormen. Gelet op het vorenstaande draagt het Instellingsbesluit het karakter van een algemeen verbindend voorschrift. 7.4 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit niet ondergeschikt is aan het Instellingsbesluit, maar dat het daarvan een essentieel en samenhangend deel uitmaakt en wel zodanig, dat het op die wijze in het karakter van algemeen verbindend voorschrift deelt. Het bestreden besluit is derhalve, gelet op artikel 8: 2, aanhef en onder b, van de Awb, niet vatbaar voor bezwaar en beroep. Dit betekent dat het bezwaar van verzoeker naar verwachting niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat dan ook geen aanleiding. Het verzoek dient te worden afgewezen. 7.5 Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat het bevreemdt dat verzoeker voorafgaande aan de behandeling ter zitting van het verzoek om voorlopige voorziening zijn verzoek om een kort geding heeft ingetrokken omdat hij veronderstelde dat de voorzieningenrechter het bezwaar ontvankelijk zou achten. Voor verzoeker waren er, mede gelet op in het verweerschrift verwoorde standpunt, geen aanknopingspunten dat deze ambtshalve te beoordelen rechtsvraag door de voorzieningenrechter op voorhand in voor verzoeker positieve zou zijn beantwoord. 8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. II. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gegeven door mr. G.P. Kleijn, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2007, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse - van Rossum. Voor eensluidend afschrift, de griffier van de rechtbank 's-Gravenhage, Verzonden op: