Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0024

Datum uitspraak2007-03-06
Datum gepubliceerd2007-03-07
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2045 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Besluit. Rechtsgevolg. Herinnering aan uit WWB voortvloeiende verplichtingen.


Uitspraak

06/2045 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 maart 2006, 05/2011 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem (hierna: College) Datum uitspraak: 6 maart 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A.E.L.Th. Balkema, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2007. Voor appellant is mr. Balkema verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door L.E.W. Jansen, werkzaam bij de gemeente Arnhem. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 10 januari 2005 is appellant met ingang van 8 december 2004 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Bij dat besluit is appellant gewezen op de aan de bijstand verbonden arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 113 van de Algemene bijstandswet (Abw). Tegen dat besluit is geen rechtsmiddel aangewend. Bij brief van 15 maart 2005 - voor zover van belang - is appellant meegedeeld dat voor hem per 1 april 2005 de arbeidsverplichtingen krachtens de WWB van toepassing zijn en dat hij op basis van artikel 9 van de WWB verplicht is om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden en om mee te werken aan een aangeboden traject. Bij besluit van 30 mei 2005 heeft het College het tegen de brief van 15 maart 2005 gemaakte bezwaar terzake van de arbeidsverplichtingen niet-ontvankelijk verklaard op de grond - zakelijk weergegeven - dat die brief niet is gericht op rechtsgevolg en niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 30 mei 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Met ingang van 1 januari 2005 is in de gemeente Arnhem onder meer artikel 113 van de Abw vervallen en artikel 9 van de WWB in werking getreden. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (vergelijk in dit verband zijn uitspraak van 22 juni 2004, LJN AP4530) vloeit uit artikel 113 van de Abw voort dat de daarin verbonden verplichtingen van rechtswege aan de bijstand zijn verbonden. De Raad is van oordeel dat artikel 9 van de WWB in dit opzicht niet verschilt van artikel 113 van de Abw. Ten tijde van de brief van 15 maart 2005 golden die verplichtingen voor appellant onverkort. Immers, op grond van artikel 4, eerste lid, van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (IWWB) geldt het (in rechte onaantastbaar geworden) besluit van 10 januari 2005 in zoverre als een op grond van de WWB genomen besluit. Het vorenstaande brengt mee dat de in de brief van 15 maart 2005 vervatte mededeling er slechts toe strekt appellant er aan te herinneren dat die verplichtingen ook onder de WWB voor hem gelden. Die brief is in zoverre niet op enig rechtsgevolg gericht en daarom niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het tegen de brief gemaakte bezwaar is dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hetgeen van de zijde van appellant naar voren is gebracht, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad kan een brief waarin een betrokkene wordt gewezen op de aan de bijstandsverlening verbonden arbeidsverplichtingen, niet worden aangemerkt als een ambtshalve weigering om die betrokkene daarvan ontheffing te verlenen. Gezien het vorenoverwogene dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Nu het beroep in eerste aanleg ongegrond is verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd, is er voor een veroordeling tot schadevergoeding geen ruimte. Het verzoek daartoe van appellant dient daarom te worden afgewezen. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III.. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2007. (get.) Th.C. van Sloten. (get.) A.C. Palmboom.