Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA1211

Datum uitspraak2006-12-05
Datum gepubliceerd2007-03-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK06/1643
Statusgepubliceerd


Indicatie

Klacht ex artikel 12 Sv. tegen medisch specialisten wegens dood door schuld Klaagster stelt dat haar partner, J.H. H., op 83-jarige leeftijd is komen te overlijden als gevolg van een verbloeding uit het gebarsten aneurysma van de abdominalis aorta. Naar de stelling van klaagster is het overlijden van de heer H. het gevolg van (medische) fouten, begaan door beklaagden. Naar het oordeel van het hof kan uiteindelijk op basis van de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden geen dader worden aangewezen die door roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig handelen de dood van de heer H. heeft veroorzaakt. Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren.


Uitspraak

K06/1643 GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 5 december 2006 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van: [klager], wonende te Eindhoven, hierna te noemen: klaagster, te dezer zake bijgestaan door mr. J.H.F.H. Leemans, over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van: [beklaagden], hierna te noemen: beklaagden, te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. H.W.P.B. Taminiau, advocaat te Tilburg, wegens dood door schuld, verlating van hulpbehoevenden en/of valsheid in geschrift. De feitelijke gang van zaken. Op 2 maart 2005 heeft klaagster aangifte gedaan van dood door schuld, beweerdelijk jegens de partner van klaagster gepleegd door beklaagden. Op 27 april 2006 is door de officier van justitie, mr. E.W.M. Stokman, aan klaagster bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd, omdat er onvoldoende bewijs is voor het noodzakelijke causaal verband tussen de behandeling en het overlijden. Op 21 mei 2006 heeft klaagster aangifte gedaan van verlating van hulpbehoevenden en/of valsheid in geschrift, beweerdelijk gepleegd door beklaagden. Vervolgens heeft klaagster bij schrijven van 29 juni 2006 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 3 juli 2006, met het verzoek de vervolging te bevelen. De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 5 september 2006 het hof geraden het beklag af te wijzen. Op 7 november 2006 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klaagster en mr. Leemans. De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag. De beoordeling. Klaagster stelt dat haar partner, [naam partner], op 83-jarige leeftijd is komen te overlijden als gevolg van een verbloeding uit het gebarsten aneurysma van de abdominalis aorta. Naar de stelling van klaagster is het overlijden van de heer [naam partner] het gevolg van (medische) fouten, begaan door beklaagden. Klaagster stelt in de eerste plaats dat niet is gecontroleerd of de bloeddruk van de heer [naam partner], die bij binnenkomst in het ziekenhuis met 235/85 hoog was, bij het verlaten van het ziekenhuis was gezakt. Dat beklaagden schriftelijk hebben verklaard dat de bloeddruk van de heer [naam partner] wel degelijk is gecontroleerd voordat hij het ziekenhuis verliet, betitelt klaagster als valsheid in geschrift. Klaagster stelt in de tweede plaats, dat de beslissing om de heer [naam partner] naar huis te sturen en de volgende dag voor controle terug te laten komen niet verantwoord was, gelet op de hoge bloeddruk en het feit dat bekend was dat de heer [naam partner] een aneurysma had aan de abdominalis aorta. Dit naar huis sturen wordt door klaagster bovendien gekwalificeerd als verlating van hulpbehoevenden in de zin van artikel 255 Wetboek van Strafrecht. In de derde plaats stelt klaagster dat het aan de heer [naam partner] voorgeschreven medicijn, een zetpil Diclofenac, nooit voorgeschreven had mogen worden. Naar de stelling van klaagster staat deze zetpil in directe relatie tot het overlijden van de heer [naam partner]. Namens beklaagden is gesteld, dat van grove nalatigheid, de dood ten gevolge hebbend, geen sprake is. Blijkens de schriftelijke verklaringen van [betrokkene 1], arts spoedeisende hulp (SEH) en [betrokkene 2], assistent chirurgie, is wel degelijk gecontroleerd of de bloeddruk was gezakt. Hiertoe werd gebruik gemaakt van een draagbare monitor, waarop te lezen stond dat de bloeddruk was gezakt naar 160/95. Hiervan heeft evenwel geen schriftelijke registratie plaatsgevonden. Voorts wordt namens beklaagden verwezen naar het Inspectierapport van 7 februari 2006, opgesteld door de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Uit dit Inspectierapport komen wel degelijk verwijten van minder adequaat professioneel handelen door beklaagden naar voren, maar uiteindelijk wordt geoordeeld dat deze verwijten niet in verband staan met het overlijden van de heer [naam partner]. Zo past naar het oordeel van de Inspectie een verwijt in verband met het gebruik maken van een draagbare monitor voor het aflezen van de bloeddruk, waardoor de waarden niet schriftelijk zijn geregistreerd. Ook acht de Inspectie het pijnstillingsbeleid minder adequaat, al kan een causaal verband tussen het gebruik van de zetpil Diclofenac en het barsten van het aneurysma van de abdominalis aorta niet aannemelijk worden gemaakt. Tenslotte verwijt de Inspectie het aanwezige SEH-personeel onvoldoende deskundigheid bij de intubatie van de heer [naam partner]. Het hof acht, gelet op het Inspectierapport van 7 februari 2006, aannemelijk dat beklaagden minder adequaat professioneel handelen kan worden verweten ten aanzien van de vastlegging van de bloedwaarden, het pijnstillingsbeleid en de intubatie van de heer [naam partner]. In zoverre biedt het Inspectierapport van 7 februari 2006 klaagster diverse aanknopingspunten voor het nemen van tuchtrechtelijke en/of civielrechtelijke stappen. Evenwel, voor een succesvolle strafvervolging is vereist, dat tussen het minder adequaat professioneel handelen door beklaagden en het overlijden van de heer [naam partner] een causaal verband wordt aangetoond. Gelet op de afgelegde verklaringen en de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, is het hof van een dergelijk causaal verband niet gebleken. Het hof overweegt hiertoe het volgende. Het hof acht allereerst, gelet op de afgelegde verklaringen en de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van valsheid in geschrifte aanwezig om de vervolging van een of meer beklaagden te bevelen. Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren. Dit brengt naar het oordeel van het hof met zich mee, dat de stelling van beklaagden dat er wel degelijk een meting van de bloeddruk heeft plaatsgevonden alvorens de heer [naam partner] naar huis te sturen, voor waar moet worden gehouden. Nu ervan moet worden uitgegaan dat de bloeddruk gedaald was ten tijde van het nemen van de beslissing om de heer [naam partner] naar huis te sturen, kan deze beslissing naar het oordeel van het hof niet als aanmerkelijk onvoorzichtig worden aangemerkt. Om die reden kan het naar huis sturen naar het oordeel van het hof ook niet worden aangemerkt als verlating van hulpbehoevenden in de zin van artikel 255 Wetboek van Strafrecht. Tenslotte overweegt het hof dat, blijkens het Inspectierapport van 7 februari 2006, het causaal verband tussen het gebruik van de zetpil Diclofenac en het barsten van het aneurysma van de abdominalis aorta niet aannemelijk kan worden gemaakt. Naar het oordeel van het hof kan op basis van de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden dan ook geen dader worden aangewezen die door roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig handelen de dood van de heer [naam partner] heeft veroorzaakt. Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren. Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen. De beslissing. Het hof wijst het beklag af. Aldus gegeven door mr. P.A.M. Hendriks, als voorzitter, mrs. G.A.M. Stevens en Y.G.M. Baaijens-van Geloven, als raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier. op 5 december 2006.