Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA3671

Datum uitspraak2007-04-24
Datum gepubliceerd2007-04-25
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2134 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Langdurigheidstoeslag. Inkomen uit hennepkwekerij. Bewijslast.


Uitspraak

06/2134 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 maart 2006, 05/3507 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College), Datum uitspraak: 24 april 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2007. Voor appellant is verschenen mr. De Witte. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.H. van Bolhuis, werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Bij besluit van 28 oktober 2004 heeft het College de bijstand van appellant over de periode van 25 mei 2003 tot en met 13 mei 2004 ingetrokken wegens verzwegen inkomsten uit hennepkwekerij en de over die periode gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Bij besluit van 18 februari 2005 heeft het College het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dat besluit in haar uitspraak van 28 maart 2006, 05/1154 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden met reg.nr. 06/2135 heeft de Raad die uitspraak in het geding bevestigd. Appellant heeft op 28 februari 2005 bij het College een aanvraag om een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij besluit van 8 maart 2005 heeft het College deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant niet zestig maanden onafgebroken een inkomen op bijstandsniveau heeft gehad. Bij besluit van 10 mei 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 8 maart 2005 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 mei 2005 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de deze uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB verleent het College op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan de bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft. Het gaat hier om een eenmalige, jaarlijks op aanvraag toe te kennen toeslag. Om in aanmerking te komen voor de aangevraagde langdurigheidstoeslag dient (in elk geval) te zijn voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarde. Gelet op het feit dat appellant van 25 mei 2003 tot en met 13 mei 2004 een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd, ligt het op zijn weg, als aanvrager van de langdurigheidstoeslag, om aan te tonen dat hij in de in acht te nemen periode van 60 maanden een inkomen heeft genoten dat niet hoger is dan de bijstandsnorm. Naar het oordeel van de Raad is appellant daar niet in geslaagd. Gezien de de aard en omvang van de door de regiopolitie Haaglanden op 13 mei 2004 op het perceel van appellant aangetroffen professionele hennepkwekerij, is er geen grond voor het oordeel dat er geen inkomsten zijn geweest. De Raad acht op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de oogst van deze kwekerij, waarin 105 planten zijn aangetroffen, uitsluitend bestemd is geweest voor eigen gebruik. Evenmin biedt het rapport van 15 juni 2004, waarin een schatting is gemaakt van het wederrechtelijk verkregen voordeel, steun voor de stelling van appellant dat zijn inkomsten beneden de bijstandsnorm zijn gebleven. Nu niet kan worden vastgesteld of appellant aan de voorwaarde van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB voldoet, heeft het College de aanvraag van 28 februari 2005 terecht afgewezen. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en R.M. van Male en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 april 2007. (get.) Th.C. van Sloten. (get.) A.H. Polderman-Eelderink.