Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA6276

Datum uitspraak2007-06-04
Datum gepubliceerd2007-06-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/604206-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling tot 3 jaar gevangenisstraf en TBS voor verkrachting, meermalen gepleegd en feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/604206-06 Datum uitspraak: 4 juni 2007 Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak, gewezen in de zaak tegen: [Verdachte], geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht te Nieuwegein. Raadsman: mr. J. Michels. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 april en 21 mei 2007. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. De ontvankelijkheid van de officier van justitie De raadsman heeft ter terechtzitting van 21 mei 2007 betoogd dat de officier van justitie ter zake van het onder 7 subsidiair ten laste gelegde feit niet ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover het betreft de tenlastegelegde periode van 1 september 2001 tot en met 1 oktober 2002. De raadman stelt daartoe dat in de genoemde periode het ten laste gelegde artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht een klachtdelict betrof en dat in deze geen klacht is gedaan. De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende. Het verweer van de raadsman behoeft geen bespreking nu de rechtbank, zoals hierna zal blijken, aan het onder 7 subsidiair ten laste gelegde feit niet toekomt. Vrijspraak Verdachte heeft de onder 1 tot en met 7 ten laste gelegde feiten voor het overgrote deel bekend, zowel bij de politie als ter terechtzitting. De onder 6 en 7 ten laste gelegde feiten heeft verdachte spontaan bekend, zonder dat daaraan enig onderzoek vooraf was gegaan. Verdachte heeft het onder 8 ten laste gelegde feit, ontucht met de minderjarigen [slachtoffer A], [slachtoffer B] en [slachtoffer C], van meet af aan ten stelligste ontkend. Gelet op de data van de aangiften van de slachtoffers [slachtoffer A], [slachtoffer B] en [slachtoffer C], te weten daags na de informatiebijeenkomst in de buurt waar verdachte woont, en de tijdstippen waarop de studioverhoren van genoemde minderjarigen zijn afgenomen, sluit de rechtbank niet uit dat de verklaringen van de minderjarigen mede zijn ingegeven door hetgeen zij over verdachte hadden gehoord. Het gebeuren heeft uitgebreid aandacht gekregen in de lokale media en er is in de wijk veel over gesproken. De rechtbank sluit hier aan bij de conclusie van professor W.A. Wagenaar, die onderzoek heeft gedaan naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van bedoelde minderjarigen. Professor Wagenaar heeft in zijn rapport van 27 maart 2007 onder meer het navolgende geconcludeerd: - de verklaring van [slachtoffer A] is moeilijk te duiden, omdat hij, mogelijk vanwege zijn verstandelijke handicap, spontaan niets zegt. Het weinige dat [slachtoffer A] op gerichte vragen antwoordt kan hij hebben opgepikt in de disclosure fase. - De verklaring van [slachtoffer B] is evenmin erg informatief, omdat [slachtoffer B] eigenlijk het daadwerkelijke misbruik ontkent. Hij heeft het ontblote geslachtsdeel van verdachte gezien, maar de omstandigheden zijn onduidelijk. De de auditu-verklaring van 21 juni 2006 is moeilijk te controleren en in strijd met al hetgene Dave eerder heeft verklaard. - De verklaring van [slachtoffer C] is uiterst mager en kan berusten op een contaminatie met het misbruik door [slachtoffer D], eventueel in combinatie met informatie die hem is toegevoerd in de disclosurefase - Het bezoek van de drie jongens aan de woning van verdachte kan onrust bij de ouders hebben veroorzaakt; dat is op zijn beurt weer de belangrijkste motor van Collaborative Story Telling. Nu er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is en de rechtbank op grond van het bovenstaande evenmin de overtuiging heeft verkregen dat verdachte het feit heeft begaan, moet verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De bewezenverklaring De feiten Uit de aangiften en de verklaringen van verdachte blijkt het volgende: De slachtoffertjes van de feiten 1 tot en met 5 woonden bij verdachte in de buurt en kwamen gedurende de meivakantie van het jaar 2006 dagelijks, althans regelmatig, bij verdachte thuis of in diens kelderbox waar hij zich bezig hield met onder meer het slopen van computers en fietsen. De slachtoffertjes mochten verdachte helpen bij diens bezigheden. Gedurende het verblijf van de slachtoffertjes bij verdachte heeft hij zich meermalen schuldig gemaakt aan verkrachting van en het plegen van ontuchtige handelingen met voornoemde jonge slachtoffers. Hierbij heeft verdachte enkele van deze jongens geld gegeven voor het dulden c.q. plegen van voornoemde handelingen, zodat zij niet door zouden vertellen wat er was gebeurd. In de periode van juni 2002 tot en met augustus 2003 logeerde het minderjarige slachtoffer van de feiten 6 en 7 regelmatig kort en éénmaal tijdens de zomervakantie gedurende een aaneengesloten periode van zes weken, bij verdachte. Verdachte was een vriend van de ouders van deze jongen en aan hem was tijdens het logeren de zorg toevertrouwd. Gedurende genoemde periode heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan verkrachting van en het plegen van ontuchtige handelingen met het jonge slachtoffer. Het onderzoek naar bovengenoemde feiten kwam aan het rollen toen de moeder van [slachtoffer D] en [slachtoffer E] , [moeder DE], op 13 mei 2006 op het politiebureau te Zeist aangifte deed van het feit dat haar twee zoontjes seksueel misbruikt zijn door ene [verdachte]. Uit het daaropvolgende onderzoek door de politie wordt duidelijk dat het seksueel misbruik niet tot genoemde minderjarige jongens beperkt is gebleven. Ook de minderjarige [slachtoffer F] is door dezelfde [verdachte] misbruikt. Hiervan is door zijn moeder, [moeder F] aangifte gedaan. Gedurende het verhoor heeft verdachte bij de politie spontaan verklaard over het door hem gepleegde seksuele misbruik van [slachtoffer G] , die vervolgens nader door de politie is verhoord en hiervan aangifte heeft gedaan. Het seksueel misbruik heeft voor veel ophef en beroering gezorgd in de woonwijk waar verdachte en drie van de vier slachtoffertjes woonden. Teneinde de bewoners gerust te stellen heeft de gemeente samen met politie en justitie een voorlichtingsavond georganiseerd. Na deze voorlichtingsavond zijn nog een drietal aangiftes tegen verdachte gedaan. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij de minderjarige jongens [slachtoffer D], [slachtoffer E], [slachtoffer F] en [slachtoffer G] seksueel heeft misbruikt . Het seksueel misbruik van de overige drie jongens, [slachtoffer A], [slachtoffer B] en [slachtoffer C] heeft verdachte vanaf het begin ten stelligste ontkend. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zijn penis in de anus van de minderjarige [slachtoffer D] heeft gedaan. Het door de raadsman gevoerde verweer wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen . De rechtbank acht gelet op het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 7, steeds primair ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen onder 1 tot en met 7, steeds primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 tot en met 7, steeds primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1 tot en met 7, steeds primair bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van het onder 1, 3 en 6 primair, steeds primair bewezenverklaarde: Verkrachting, meermalen gepleegd. Ten aanzien van het onder 2, 4, 5 en 7, steeds primair bewezenverklaarde: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sancties Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van -en het plegen van ontucht met zeer jonge jongens waarbij in één geval sprake was van het plegen van deze strafbare feiten gedurende een lange periode met een jongen die deels aan zijn zorg was toevertrouwd. Verdachte heeft hiermee op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffertjes en op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de jongens en hun ouders in hem stelden. Verdachte was zich ervan bewust dat door zijn werkzaamheden en hobby’s een aantrekkingskracht uitging naar die slachtoffers, waarmee hij hen als het ware naar zich toe lokte en vervolgens aan zich bond. Verdachte heeft voorts op grove wijze misbruik gemaakt van het lichamelijke en geestelijke overwicht dat hij als volwassene op de slachtoffers had. Verdachte heeft met zijn handelwijze alle grenzen van het toelaatbare overschreden. De verkrachtingen en ontucht hebben grote onrust en angst in de buurt van de slachtoffertjes veroorzaakt. Verdachte heeft er tijdens de verhoren noch ter terechtzitting enige blijk van gegeven verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen. Sterker nog, hij legt deze verantwoordelijkheid bij zijn zeer jonge slachtoffers. Verdachte heeft zich voorts geen moment verplaatst in de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers en hun ouders. De rechtbank rekent dit verdachte zeer ernstig aan. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke strafbare feiten nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan zullen ondervinden. De moeder van twee van de slachtoffertjes heeft ter zitting verklaard dat zij ten gevolge van de grote psychische problemen van haar kinderen professionele hulp heeft gezocht. Ten gevolge van pesterijen in de buurt heeft het gezin moeten verhuizen, met alle emotionele en praktische gevolgen van dien. Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 17 mei 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld; - een psychiatrisch rapport betreffende verdachte d.d. 3 oktober 2006, opgemaakt door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater onder meer inhoudende als conclusie, - zakelijk weergegeven -: Onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Diagnostisch is er sprake van pedofilie van het exclusieve type bij een 36-jarige, beperkt begaafde (laaggemiddelde intelligente), onzekere, onvolwassen, koppige en afhankelijke man die slecht tegen onrecht kan en een beperkt, rigide copingsrepertoire heeft. Ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) was onderzochte lijdende aan de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogen als hiervoor genoemd. Onderzochte moet als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Gezien de pedofilie van het exclusieve type en de persoonlijkheidsstructuur is het recidiverisico verhoogd. Gezien de ernst van de ten laste gelegde feiten, het evidente verband tussen deze feiten en de psychopathologie en het verhoogde recidiverisico wordt geadviseerd om betrokkene een TBS met voorwaarden op te leggen. - een psychologisch rapport betreffende verdachte d.d. 12 juli 2006, opgemaakt door L. Assa psycholoog, onder meer inhoudende als conclusie, -zakelijk weergegeven- : Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van parafilie, type pedofilie. De ziekelijke stoornis was ten tijde van het plegen van het ten laste gelede, mits bewezen geacht, aanwezig. De rechtbank wordt geadviseerd om betrokkene ten aanzien van het ten laste gelegde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De kans op recidive bij deze stoornis is aanzienlijk als er geen behandeling plaatsvindt. - Een aanvullend rapport betreffende verdachte van L. Assa, psycholoog d.d. 2 oktober 2006 waarin de rechtbank wordt geadviseerd om betrokkene TBS met voorwaarden op te leggen. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare. De raadsman van verdachte heeft ter zitting verklaard dat de gang van zaken met betrekking tot de door de deskundigen tot stand gekomen adviezen hem heeft bevreemd. In eerste instantie is geadviseerd dat een verplicht reclasseringscontact voldoende zou zijn om het gevaar voor recidive te beperken. Vervolgens is de verregaande maatregel van een terbeschikkingstelling met voorwaarden geadviseerd en ook heeft men een terbeschikkingstelling met dwangverpleging overwogen. De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat deze gang van zaken een logisch gevolg is geweest van de opeenvolging van de aangiften door de ouders van de slachtoffertjes. Na het bekend worden van de feiten zoals onder 6 en 7 ten laste zijn gelegd, is een tweede deskundige benoemd die tot het advies van een terbeschikkingstelling met voorwaarden is gekomen. Ook de eerst benoemde deskundige heeft, nadat deze de beschikking heeft gekregen over het totale dossier, in een aanvullend rapport gelijkluidend geadviseerd. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 tot en met 7, steeds primair en 8 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot - kort gezegd -: - een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van het voorarrest, - de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden; - gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. De officier van justitie heeft daarbij eveneens gevorderd dat, ingeval verdachte vóór het einde van zijn detentie geplaats zou kunnen worden in de FPK te Assen, het bepaalde in artikel 15 van de Penitentiaire Beginselenwet zal worden toegepast. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en voormelde rapportages is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen, de terbeschikkingstelling van verdachte eist. De bewezenverklaarde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Gelet op de adviezen dat een behandeling van de problematiek van verdachte binnen een setting van een terbeschikkingstelling met voorwaarden is gewaarborgd, dient naar het oordeel van de rechtbank naast een gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals hieronder is verwoord, als bedoeld in artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht te worden opgelegd. Dit betekent dat aan verdachte, ondanks de omstandigheid dat verdachte van het onder 8 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dezelfde straf wordt opgelegd als door de officier van justitie is gevorderd, aangezien met een lagere dan door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan. De rechtbank houdt daarbij rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheid dat de door de officier van justitie gevorderd straf de maximale te vorderen straf bij oplegging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden betreft. Teruggave in beslag genomen goederen: Met betrekking tot het in beslag genomen voorwerp, te weten een computer, zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie dit voorwerp in beslag is genomen. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer D] De raadsvrouwe van de benadeelde partij, mr N.D. Geraads, advocaat te Utrecht, heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, te weten een bedrag van € 3.000,00 wegens immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat voorstelbaar is dat [slachtoffer D] immateriële schade heeft geleden, doch dat op dit moment niet duidelijk is op welk bedrag deze schade is vast te stellen. De rechtbank zal daarom een bedrag als immateriële schadevergoeding vaststellen als voorschot op een eventueel later toe te kennen schadevergoeding. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 2.000,00. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen. De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer E] De raadsvrouwe van de benadeelde partij, mr N.D. Geraads, advocaat te Utrecht, heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 5 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 3.000,00 wegens immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat voorstelbaar is dat [slachtoffer E] immateriële schade heeft geleden, doch dat op dit moment niet duidelijk is op welk bedrag deze schade is vast te stellen. De rechtbank zal daarom een bedrag als immateriële schadevergoeding vaststellen als voorschot op een eventueel later toe te kennen schadevergoeding. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 750,00. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen. De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer A], [slachtoffer B] en [slachtoffer C] De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van hun vorderingen. De vorderingen strekken tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 8 ten laste gelegde feit. Nu aan de verdachte voor wat betreft het onder 8 ten laste gelegde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dienen de benadeelde partijen in de vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard. De benadeelde partij zal worden verwezen in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38, 57, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 8 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6 primair en 7 primair ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair 5 primair, 6 primair en 7 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair 5 primair, 6 primair en 7 primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van DRIE (3) JAREN. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt voor de duur van de terbeschikkingstelling de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde: - dat veroordeelde niet zal recidiveren; - dat veroordeelde zich voor een proefopname laat opnemen in de FPK te Assen en zich zal houden aan de aanwijzingen van zijn behandelaars aldaar; - dat veroordeelde, indien hij niet aansluitend aan zijn ontslagdatum uit detentie kan worden opgenomen in voornoemde FPK, zal meewerken aan een plaatsing bij de opvangvoorziening De Nieuwe Start te Nieuw Amsterdam of een soortgelijke instantie en zich zal houden aan de regels die in deze voorziening gesteld worden; - dat verdachte, indien hij ter overbrugging moet worden opgenomen in De Nieuwe Start, hij zal meewerken aan ambulante behandeling bij de FPK Assen. Betrokkene zal zich houden aan de afspraken die met hem gemaakt worden in een eventueel vervolgtraject volgend op de behandeling bij de FPK Assen; - dat veroordeelde in eerste instantie zal wonen in de FPK Assen of De Nieuwe Start te Nieuw-Amsterdam, zolang zijn behandelaars en de Reclassering dit nodig achten. Veroordeelde zal een definitieve woonplek in overleg met zijn behandelaars en de Reclassering kiezen; - dat veroordeelde verantwoordelijk met zijn financiën omgaat en de Reclassering desgevraagd inzage in zijn boekhouding geeft; - dat veroordeelde de door zijn behandelaars voorgeschreven medicatie accepteert, ook indien dit libidoremmende medicatie betreft; - dat veroordeelde zijn sociaal netwerk inzichtelijk maakt c.q. houdt en openheid van zaken geeft over zijn sociale contacten. Hij geeft toestemming aan de Reclassering om bij relevante personen, eventueel buiten zijn aanwezigheid, in formatie in te winnen over zijn functioneren; - dat veroordeelde zich na behandeling zal inspannen om (betaald) werk of een andere zinvolle dagbesteding zal vinden; - dat veroordeelde niet zonder overleg en/of toestemming zal veranderen van werkgever; - dat veroordeelde toestemming verleent aan de reclassering om, indien nodig, buiten zijn aanwezigheid om informatie over hem in te winnen bij zijn toekomstige werkgever; - dat veroordeelde niet alleen met kinderen in een vertrek zal zijn of zich buiten met kinderen zal ophouden; - dat veroordeelde zich begeleidbaar en bemiddelbaar opstelt en zich gedraagt naar de aanwijzingen hem te geven door de reclassering. Draagt aan voornoemde behandelinstelling FPK Assen en aan voornoemde reclasseringsinstelling Reclassering Nederland op de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen. Gelast de teruggave van een computer aan veroordeelde. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer D], woonplaats gekozen hebbende te [woonplaats], ten dele toe tot een bedrag van € 2.000,00 (zegge tweeduizend euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 2.000,00 (zegge tweeduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer E], woonplaats gekozen hebbende te Utrecht, ten dele toe tot een bedrag van € 750,00 (zegge zevenhonderdenvijftig euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 750,00 (zegge zevenhonderdenvijftig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer A], [slachtoffer B] en [slachtoffer C] niet ontvankelijk in de vordering. Verwijst de benadeelde partijen in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, vastgesteld op nihil. Dit vonnis is gewezen door mrs L. Bakker-Splinter-Bakker, G.V.M. Veldhoen en Y.A.T. Kruyer, bijgestaan door H.J. Nieboer als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juni 2007.