Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4236

Datum uitspraak2007-09-24
Datum gepubliceerd2007-09-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 06/2701
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beroep tegen opgelegde last onder dwangsom om permanente bewoning van recreatiewoning te beëindigen door rechtbank ongegrond verklaard. Bij afweging van de betrokken belangen heeft gemeente in redelijkheid kunnen besluiten om groter gewicht toe te kennen aan het algemeen belang dat gediend is bij handhaving van het bestemmingsplan dan aan de persoonlijke belangen van eisers.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer Registratienummer: Awb 06/2701 Uitspraak in het geding tussen: (…) wonende te Dalfsen, eisers, gemachtigde: mr. J. Veltman en het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen, verweerder. 1.Procesverloop Bij besluit van 24 oktober 2005 heeft verweerder aan eisers de last onder dwangsom opgelegd, om voor 1 oktober 2006 de bewoning van de door hen bewoonde recreatiewoning op het perceel (…) te Dalfsen te beëindigen, onder verbeurte van een dwangsom van € 1500,-- per week met een maximum van € 30.000,--, indien niet wordt voldaan aan de gestelde last. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 2 december 2005 een bezwaarschrift ingediend. Naar aanleiding van het bezwaarschrift is op 4 april 2006 een hoorzitting gehouden, waarbij eisers in de gelegenheid zijn gesteld om het bezwaarschrift tegenover de bezwaarschriftencommissie mondeling toe te lichten. Eisers hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Op 17 mei 2006 heeft deze commissie advies uitgebracht. Bij besluit van 9 november 2006 is het bezwaarschrift conform het advies van genoemde commissie ongegrond verklaard. Tevens heeft verweerder bij dit besluit de termijn waarbinnen voldaan moet zijn aan de opgelegde last verlengd tot 1 november 2007. Bij brief van 19 december 2006 is namens eisers beroep ingesteld tegen dit besluit. Het beroep is op 17 september 2007 behandeld ter zitting. Eisers, noch hun gemachtigde, zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mw. mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Enschede en W.N. de Vries, ambtenaar van de gemeente Dalfsen. 2.Overwegingen In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd. De rechtbank stelt voorop dat uit het bepaalde in artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat een last onder dwangsom kan worden opgelegd door het bestuursorgaan dat bevoegd is om bestuursdwang toe te passen. Dat verweerder hiertoe bevoegd is volgt uit artikel 125 van de Gemeentewet. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de door verweerder vergaarde bewijsmiddelen, waaronder de inschrijving in het GBA, de telefoongids en de gegevens van de Belastingdienst, voldoende blijkt dat eisers het perceel (…) te Dalfsen permanent bewonen. Nu gesteld noch gebleken is dat eisers een ander hoofdverblijf hebben mocht verweerder conform vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op basis van voornoemde bewijsmiddelen concluderen dat eisers de recreatiewoning permanent bewonen. De rechtbank stelt vast dat het perceel (…) gelegen is binnen het bestemmingsplan “recreatieterrein (…), vastgesteld op 10 januari 1984 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel op 9 oktober 1984. Blijkens de bij dit bestemmingsplan behorende plankaart heeft het perceel (…) de bestemming “Recreatieve Doeleinden, categorie RW”. Ingevolge het bepaalde in artikel 7, eerste lid, van de voorschriften behorend bij dit bestemmingsplan zijn de gronden die deze bestemming hebben, bestemd voor recreatieve doeleinden met de daarbij behorende recreatie-woonverblijven, en de daarbij benodigde andere bouwwerken, andere werken en terreinen. Op grond van het bepaalde in artikel 7, derde lid, van deze voorschriften is het verboden om deze gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bij dit plan aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming. Bij besluit van 30 juni 1994 heeft verweerder beleidsregels geformuleerd met betrekking tot de permanente bewoning van recreatiewoningen in de gemeente Dalfsen. Bij besluit van 30 januari 1995 zijn deze beleidsregels aangepast. Blijkens deze beleidsregels wordt aan een recreatiewoning de status “recreatiewoning waar permanente bewoning is toegestaan” toegekend, indien wordt aangetoond dat deze recreatiewoning op 1 juli 1994 permanent bewoond wordt. Tevens is besloten dat vanaf 1 juli 1994 geen nieuwe gevallen van permanente bewoning van recreatiewoningen zullen worden toegestaan en dat hiertegen handhavend zal worden opgetreden. Aan dit beleid is destijds middels publicaties in diverse regionale bladen bekendheid gegeven alsmede door het toezenden van brieven aan alle eigenaren/gebruikers van recreatiewoningen. De rechtbank is van oordeel dat dit beleid niet kennelijk onredelijk is. Ter zitting is gebleken dat momenteel tegen de permanente bewoning van ruim dertig recreatiewoningen in de gemeente Dalfsen handhavend wordt opgetreden. De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat verweerder een actief handhavingsbeleid voert ter voorkoming van permanente bewoning van recreatiewoningen. Dat de handhaving, vanwege een gemeentelijke herindeling waarbij de gemeente Dalfsen betrokken was, gedurende enkele jaren minder prioriteit heeft gehad doet hieraan niet af. Aangezien eisers, in strijd met het bepaalde in artikel 7, derde lid, van de voorschriften behorend bij het bestemmingsplan, de recreatiewoning op het perceel (…)te Dalfsen permanent bewonen, en aan deze recreatiewoning niet de status “recreatiewoning waar permanente bewoning is toegestaan” is toegekend, is verweerder bevoegd om hiertegen handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van concreet zicht op legalisatie. In dit verband kent de rechtbank betekenis toe aan het antwoord van verweerder d.d. 10 februari 2005, op het verzoek van de Vereniging (…) om de bestemming van recreatiewoning binnen het bestemmingsplan “Recreatieterrein (…) te wijzigen in de bestemming ‘woondoeleinden’. Blijkens dit antwoord is verweerder niet bereid om medewerking te verlenen aan een herziening van dit bestemmingsplan zoals door deze vereniging is gevraagd. Verder blijkt uit de brief namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 november 2005 aan deze vereniging, dat de minister van oordeel is dat het beleid van verweerder in overeenstemming is met het rijksbeleid en dat de minister geen aanleiding ziet om de gemeente Dalfsen ertoe te bewegen om een bestemmingsplanwijzigingsprocedure te starten. Eisers hebben gesteld dat het verzoek om het bestemmingsplan te wijzigen onjuist is beoordeeld. Wat daarvan ook zij, eisers hadden tegen de afwijzing van dat verzoek rechtsmiddelen kunnen indienen. Anders dan de gemachtigde van eisers in het beroep stelt is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een onvolledige beschouwing op dit punt. Verweerder was evenmin verplicht tot het afgeven van persoonsgebonden gedoogbeschikkingen. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die tot het oordeel leiden dat sprake is van concreet zicht op legalisatie. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat naar eisers toe het vertrouwen is gewekt dat niet zal worden opgetreden tegen de permanente bewoning van zijn recreatiewoning. Zoals hierboven reeds is vermeld heeft verweerder al in 1994 zijn (gedoog)beleid inzake het permanent bewonen van recreatiewoningen bekend gemaakt. Ten tijde van de bouw van de woning van eisers was het door verweerder gehanteerde beleid derhalve reeds bekend. Bovendien zijn eisers na de aankoop van de woning in 1999 bij brief van 13 januari 2000 gewezen op het feit dat permanente bewoning van een recreatiewoning niet is toegestaan. De stelling van eisers dat zij deze brief niet hebben ontvangen leidt, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank had van eisers mogen worden verwacht dat zij, nu zij bekend waren met het feit dat zij een recreatiewoning kochten, zelf ook onderzoek deden naar de vraag of permanente bewoning van deze recreatiewoning wel was toegestaan, alvorens zij hierin hun intrek namen. Uit het bezwaarschrift van 1 december 2005 maakt de rechtbank overigens op dat eisers tijdens de voorbereiding van de bouw van de woning met ambtenaren van de gemeente hebben gesproken over de (on)mogelijkheid dat handhavend zou worden opgetreden tegen permanente bewoning. Eisers hadden, om op dat punt duidelijkheid te krijgen, verweerder om een uitspraak kunnen vragen maar hebben dat niet gedaan. De enkele inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Dalfsen brengt evenmin mee dat naar eisers toe het vertrouwen is gewekt dat niet zal worden opgetreden tegen de permanente bewoning van hun recreatiewoning. Deze handelingen zijn immers verricht in het kader van andere wettelijke taken van verweerder, die geen verband houden met de handhaving van binnen de gemeente Dalfsen vigerende bestemmingsplannen. De rechtbank is, in navolging van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2006 (nr. 200503878/1), van oordeel dat de omstandigheid dat verweerder niet aanstonds na de inschrijving van eiser in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Dalfsen in 1999 het illegale gebruik van de recreatiewoning heeft gewraakt, niet tot het oordeel leidt dat eisers er op mochten vertrouwen dat de illegale situatie voor onbeperkte duur zou mogen voortbestaan. De rechtbank acht in dit verband nog van belang, dat verweerder nooit heeft aangegeven dat niet zal worden opgetreden tegen de permanente bewoning van de recreatiewoning van eisers en dat de permanente bewoning bij brief van 15 juli 2004 door verweerder is gewraakt. Van verwerking van het recht om op te treden tegen het illegale gebruik is dan ook geen sprake. De stelling van eisers, dat jegens hen tijdens de bouw van de woning toezeggingen zijn gedaan dat de recreatiewoning permanent mocht worden bewoond, is niet onderbouwd met schriftelijke bewijsstukken. De omstandigheid, dat de waarde van de woning in het kader van de vaststelling van de WOZ-waarde wordt vergeleken met recreatiewoningen waarvoor wel een objectgebonden gedoogbeschikking is verleend kan niet tot een ander oordeel leiden, nu de bestemming van het perceel slechts wordt bepaald door het bestemmingsplan. Voorts doet de omstandigheid, dat het vigerende bestemmingsplan inmiddels verouderd is, er niet aan af dat dit plan nog steeds rechtskracht heeft. Overigens brengt een eventuele herziening van het plan niet automatisch ook een wijziging van bestemmingen met zich mee. De omstandigheid dat een groot deel van de bewoners van het terrein (..) wel permanent in hun recreatiewoning mogen verblijven leidt, anders dan eisers menen, naar het oordeel van de rechtbank niet tot het oordeel dat sprake van rechtsongelijkheid. Immers, slechts personen die conform het gedoogbeleid op 1 juli 1994 stonden ingeschreven in het GBA op het adres van de recreatiewoning mogen de woning permanent bewonen. Het beleid is er derhalve op gericht om wel degelijk een onderscheid te maken. Dat bij besluit van 6 januari 1986 is toegestaan dat de woning ook in de maanden januarie, februari en maart mag worden bewoond betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat permanente bewoning ook is toegestaan. Nu niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan afgezien dient te worden van handhavend optreden, heeft verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid kunnen besluiten om groter gewicht toe te kennen aan het algemeen belang dat gediend is bij handhaving van het bestemmingsplan dan aan de persoonlijke belangen van eisers. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de hoogte van de op te leggen dwangsom te bepalen op € 1.500,-- per week, met een maximum van € 30.000,--. Al hoewel de hoogte van de dwangsom aanzienlijk is, acht de rechtbank deze aanvaardbaar, aangezien deze bedoeld is als financiële prikkel om te voldoen aan de opgelegde last en omdat eisers een ruime begunstigingstermijn is geboden om hieraan daadwerkelijk gevolg te geven. Hetgeen eisers overigens nog hebben aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F.K. Heiting als griffier, op Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.