Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4825

Datum uitspraak2007-10-03
Datum gepubliceerd2007-10-04
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers96864/HA RK 07-409
Statusgepubliceerd
SectorPresident


Indicatie

Wrakingsverzoek ter zitting; verzoeker is van mening dat de rechter ten onrechte heeft besloten ter zitting stukken te weigeren daarom is de rechter niet langer onpartijdig. Het wrakingsverzoek wordt afgewezen.


Uitspraak

BESLISSING RECHTBANK GRONINGEN, MEERVOUDIGE KAMER Registratienummer: 96864 HA VZ RK 07-409 Datum beslissing: 3 oktober 2007 Beslissing op het mondelinge verzoek van de gemachtigde van [verzo[verzoeker], wonende te Veendam, verder te noemen [verzoeker], tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). 1. Feiten en procesverloop 1.1. [bedrijf Z] heeft een verzoekschrift ingediend, strekkende tot faillietverklaring van [verzoeker]. 1.2. Op 11 september 2007 is door [mr. A] het verzoekschrift ter zitting behandeld. De zaak is vervolgens aangehouden om [bedrijf Z] in de gelegenheid te stellen met een nadere onderbouwing van steunvorderingen te komen en [verzoeker] in de gelegenheid te stellen met een nadere onderbouwing te komen van zijn stelling dat de belastingdienst geen vordering had. 1.3. Op 18 september 2007 is door [mr. B] de behandeling van het verzoekschrift voortgezet. Namens [verzoeker] is tijdens beide zittingen [mr. C] als zijn gemachtigde opgetreden. Voorafgaand aan deze behandeling heeft [bedrijf Z] stukken gefaxt die betrekking hebben op de steunvorderingen. [mr. C] heeft ter zitting een verklaring van de belastingadviseur, een verklaring van het hoofd boekhouding en een brief van [bedrijf X] overgelegd. Deze bescheiden zijn aan het dossier toegevoegd. [mr. C] heeft ter zitting voorts een stapel met stukken (hierna ‘de stukken’) willen overleggen. De stukken zijn door [mr. B] geweigerd. 1.4. [mr. C] heeft vervolgens op de zitting [mr. B] gewraakt. 1.5. Bij brief van 18 september 2007 heeft [mr. B] bericht niet in de wraking te berusten. 1.6. Op 26 september 2007 is het verzoek tot wraking van [mr. B] ter zitting behandeld door de wrakingskamer. 1.7. Ter zitting hebben [mr. C] en de echtgenote van [verzoeker] het verzoek tot wraking toegelicht. [mr. B] heeft zijn standpunt terzake nader mondeling toegelicht. 2. Het standpunt van [verzoeker] Als gronden voor de wraking heeft [verzoeker] naar voren gebracht dat zijn gemachtigde onheus is bejegend, onder meer door aan het begin van de zitting aan hem te vragen of diens curator op de hoogte was van zijn aanwezigheid op de zitting, dat zijn gemachtigde ten onrechte niet is toegestaan een selectie te maken in de stukken die hij wilde overleggen en dat ten onrechte de stukken zijn geweigerd. [verzoeker] stelt dat daarom [mr. B] niet langer als onpartijdige rechter in zijn zaak is te beschouwen. 3. Het standpunt van [mr. B] Het door [mr. B] weergegeven standpunt houdt -kort samengevat- in dat hij tijdens de procedure onpartijdig is geweest. Hij geeft aan dat de stukken zijn geweigerd omdat het voor de verzoekende partij, gezien het tijdstip waarop zij werden overgelegd, de omvang ervan en het feit dat zij niet waren toegezonden, niet mogelijk was adequaat te reageren. Ook het bijzondere karakter van de faillissementszitting, zoals omschreven in artikel 6, derde lid, Faillissementswet (Fw), heeft een rol gespeeld. Voorts is door [mr. B] aangegeven dat tijdens de zitting weliswaar aan de orde is geweest of de curator van [mr. C] op de hoogte was van diens aanwezigheid op de zitting, doch op een later moment dan [mr. C] stelt. 4. Beoordeling 4.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 4.2. De beslissing van [mr. B] om de stukken niet aan het dossier toe te voegen is des rechters en het is niet aan de wrakingskamer om zich hierover uit te spreken dan wel over de relevantie van de geweigerde stukken. De rechter staat het vrij om te beslissen of de op een snelle berechting en beslissing gerichte procesgang ter zake van een faillissementsaanvraag verdere aanhoudingen toelaat. In dat kader dient de rechter tevens te beslissen of door partijen ter zitting overgelegde stukken nog aan het dossier kunnen worden toegevoegd. Gelet hierop levert de enkele beslissing de stukken niet aan het dossier toe te voegen geen aanwijzing op dat [mr. B] tijdens de procedure niet onpartijdig is geweest althans dat de bij [verzoeker] bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De motivering van de beslissing levert evenmin een dergelijke aanwijzing op. 4.3. Met betrekking tot de vraag van [mr. B] aan de gemachtigde van [verzoeker] of diens curator op de hoogte was van zijn aanwezigheid op de zitting oordeelt de wrakingskamer dat deze opmerking geen aanwijzing oplevert dat [mr. B] jegens [verzoeker] een vooringenomenheid koestert althans dat de bij [verzoeker] bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dit blijkt alleen al uit het feit dat de vraag niet rechtstreeks tot [verzoeker] is gericht. Wel is de wrakingskamer van oordeel dat de door [mr. B] naar [mr. C] gemaakte opmerking, in welke stand van het geding dan ook, geen enkel doel diende en derhalve achterwege had moeten blijven. 4.4. De rechtbank zal het verzoek tot wraking dan ook niet toewijzen. 5. Beslissing De rechtbank: 5.1. wijst het verzoek tot wraking af; 5.2. bepaalt dat het proces in de hoofdzaak (met zaaknummer 95727 FT/RK 07-680) wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het schriftelijke verzoek tot wraking; 5.3. beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [verzoeker], [bedrijf Z] en de rechter [mr. B]. Deze beslissing is gegeven door mrs. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, M.W. de Jonge en H.L. Stuiver, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Wassink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2007.