Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7558

Datum uitspraak2007-11-06
Datum gepubliceerd2007-11-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/660035-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank is van oordeel dat in op ambtseed opgemaakte processen-verbaal en onder ede afgelegde verklaringen van opsporingsambtenaren zeker over dit soort voor de juridische beoordeling essentiële onderdelen geen onverklaarbare tegenstrijdigheden mogen voorkomen. Daarbij kan dan in het midden blijven of het vergissingen of verklaringen in strijd met de waarheid betreffen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat gegeven de tegenstrijdigheden er sprake is van een ernstige inbreuk op de procesorde, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een faire behandeling van de zaak tekort is gedaan.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/660035-04 Uitspraak d.d. : 6 november 2007 VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voornamen] geboren op : [geboorteplaats en -naam] adres : [adres] plaats :[woonplaats] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2007. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij op of omstreeks 21 januari 2004 te Veulen, in elk geval in de gemeente Venray, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6.305 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hasjiesj en/of ongeveer 59.478 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; artikel 3 van de Opiumwet 2. hij op of omstreeks 21 januari 2004 te Veulen, in elk geval in de gemeente Venray, in elk geval in Nederland, een motor (merk Honda, type SC 36) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die motor wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof; artikel 416 subsidiair 417bis Wetboek van Strafrecht 3. hij op of omstreeks 21 januari 2004 te Veulen, in elk geval in de gemeente Venray, voorhanden heeft gehad een wapen van categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel en/of een ploertendoder. De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd. artikel 13 van de Wet wapens en munitie 4. hij op of omstreeks 21 januari 2004 te Veulen, in elk geval in de gemeente Venray, voorhanden heeft gehad munitie van categorie III, te weten 9, in elk geval een aantal, patronen. De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd. artikel 26 Wet wapens en munitie Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de processen-verbaal op ambtseed opgemaakt door de opsporingsambtenaren van de politie Limburg Noord en hun verklaringen onder ede afgelegd bij de rechter-commissaris en ter zitting op essentiële punten afwijken van de verklaringen onder ede bij de rechter-commissaris en ter zitting afgelegd door de eveneens bij het binnentreden en doorzoeken aanwezigen opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee. Volgens de raadsman zijn de verklaringen van de opsporingsambtenaren van de politie Limburg Noord niet naar waarheid afgelegd. Het betreft verklaringen die van essentieel belang zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het binnentreden, voor de beoordeling of er al dan niet sprake is geweest van ongeoorloofde doorzoeking na het binnentreden en voor de beoordeling van de vraag wie er aanwezig zijn geweest bij het binnentreden en wanneer en op welke wijze de instemmingsverklaring van de bewoonster tot stand is gekomen. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de opsporingsambtenaren van de politie Limburg Noord niet conform de waarheid hebben verklaard en dat derhalve de officier van justitie in zijn vervolging niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De officier van justitie verwerpt het verweer van de raadsman. Zij stelt zich op het standpunt dat het betreden van de woning en de schuur met toestemming van de bewoonster heeft plaatsgevonden. Het forceren van de deuren in de schuur teneinde zich eveneens toegang te verschaffen tot een ruimte waarin redelijkerwijs kan worden vermoed dat er drugs aanwezig zijn, is een bevoegdheid die voortvloeit uit artikel 9 van de Opiumwet. Voor zover de verklaringen met betrekking tot het doorzoeken van dozen of kast uiteenlopen wat betreft het tijdstip waarop dit is geschied, voor of na de bevriezing, hoeft hieraan geen belang te worden gehecht omdat niet blijkt dat de steeds aanwezige bewoonster zich er tegen heeft verzet. Bovendien heeft de bewoonster ook, zij het achteraf, toestemming tot binnentreden en doorzoeking verleend. Met betrekking tot de tegenstrijdigheden in de verklaringen wijst de officier van justitie op de lange termijnen tussen het plegen van het ten laste gelegde feit en het horen van de getuigen bij de RC en ter terechtzitting. Deze betreffen 2 respectievelijk 3,5 jaar. Bovendien zijn de verbalisanten nog bij vele ontmantelingen van hennepplantages betrokken geweest, zodat er in de later afgelegde verklaringen licht verwarring kan zijn opgetreden. Naar oordeel van de officier van justitie hebben alle opsporingsambtenaren naar eer en geweten verklaard en dient het verweer van de advocaat te worden verworpen. De rechtbank overweegt als volgt: Mede naar aanleiding van het verweer van de raadsman heeft de politierechter bij wie de zaak aanvankelijk was aangebracht de zaak naar de meervoudige kamer verwezen. Daar zijn de betrokken verbalisanten van de politie Limburg Noord en de betrokken ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee gehoord. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van verbalisanten op een aantal punten uiteen lopen. Er wordt verschillend verklaard over het al dan niet openen van een doos waarin zich hennep bevindt . Hierbij komt de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] niet overeen met de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4]. Het betreft een feit waarbij, tijdens het binnentreden van een woning, door verbalisant [verbalisant 1] een doos werd geopend waarin zich pakken hennep bevonden. Dit acht de rechtbank van belang omdat de rechtmatigheid hiervan wordt bepaald door de omstandigheid of er op dat moment sprake was van enkel binnentreden en zoekend rondkijken of reeds van doorzoeken. In dit verband stelt de rechtbank tevens vast dat er verschillend wordt verklaard over het moment waarop uit een lade van een in de schuur aanwezige kast een pakket hasj wordt gehaald en vervolgens weer wordt terug gelegd. Er wordt namelijk verklaard dat een verbalisant – uit nadere bestudering van de verklaringen komt naar voren dat dit [verbalisant 1] moet zijn geweest – uit een aldaar aanwezige kast een plak hasj heeft gepakt door het openen van een lade. Verbalisant [verbalisant 1] verklaart geen plak hasj uit de kast te hebben gehaald. Deze verschillen klemmen te meer daar in de bij de RC afgelegde verklaring van verbalisant [verbalisant 3] melding wordt gemaakt van bevriezing van de situatie in afwachting van de hulpofficier van justitie. Dus de verbalisanten gingen er kennelijk zelf van uit (terecht of ten onrechte al naar gelang er sprake was van wel of geen toestemming) dat hun bevoegdheid aanvankelijk niet verder strekte dan binnentreden en zoekend rondkijken en zij de situatie dienden te bevriezen in afwachting van de komst van de tot doorzoeken bevoegde autoriteit. Het in een doos kijken en een plak hasj uit een lade halen zou dan in strijd zijn met die bevoegdheid die immers niet verder strekt dan het zoekend rondkijken. In dit verband is ook van belang dat de verklaring van x dat hij reeds aanwezig was bij het openbreken van de deuren die toegang geven tot ruimten in de schuur niet in overeenstemming te brengen valt met het ambtsedig proces-verbaal en de verklaringen van [verbalisant 1], [verbalisant 3] en [verbalisant 4]. Dezen verklaren dat de deur geforceerd werd in afwezigheid van x en deze komt in dit verband ook niet voor in hun proces-verbaal. De rechtbank is van oordeel dat de afwijkingen in de verklaringen essentiële onderdelen betreffen, namelijk de aanvang van – en de aanwezigheid van verbalisanten bij – de opeenvolgende gebeurtenissen zoals het openen van de doos waarin zich pakken hennep bevonden en het openen van een lade waaruit een plak met hasj werd gehaald. Onderdelen die van belang zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de doorzoeking. De rechtbank is van oordeel dat in op ambtseed opgemaakte processen-verbaal en onder ede afgelegde verklaringen van opsporingsambtenaren zeker over dit soort voor de juridische beoordeling essentiële onderdelen geen onverklaarbare tegenstrijdigheden mogen voorkomen. Daarbij kan dan in het midden blijven of het vergissingen of verklaringen in strijd met de waarheid betreffen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat gegeven de tegenstrijdigheden er sprake is van een ernstige inbreuk op de procesorde, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een faire behandeling van de zaak tekort is gedaan. Derhalve zal de rechtbank het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaren in haar vervolging. BESLISSING: De rechtbank verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk Vonnis gewezen door mrs. N.J.M. Ruyters, D.C.M. Bomans en C.C.W.M. Aretz rechters, van wie mr. D.C.M. Bomans voorzitter, in tegenwoordigheid van F.A.H. Peters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 6 november 2007.