Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7756

Datum uitspraak2007-10-31
Datum gepubliceerd2007-11-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-003134-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek schadevergoeding ex artikel 89 Sv. Begrip "zaak" in dit artikel uitgelegd zoals in artikel 591a Sv. In één arrest is verzoeker ontslagen van alle rechtsvervolging terzake van mishandeling - waarvoor hij in voorarrest heeft gezeten - en veroordeeld voor een andere mishandeling - waarvoor geen voorarrest is toegepast. Derhalve is "de zaak" niet geëindigd op de wijze als bedoeld in artikel 89 Sv en wordt het verzoek afgewezen. Dat verzoeker dit als onbillijk ervaart is geen reden om af te wijken van de rechtspraak van de Hoge Raad.


Uitspraak

OV- nummer : 1152-07 parketnummer : 20-003134-06 uitspraakdatum : 31 oktober 2007 GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH raadkamer BESCHIKKING OP VERZOEK SCHADEVERGOEDING EX ARTIKEL 89 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING. Beschikking op het op 5 september 2007 binnengekomen en op 6 september 2007 ter griffie van dit hof ingediende verzoekschrift van: [naam ], geboren te [geboorteplaats] op [1980], wonende te [woonplaats], [adres], ten deze woonplaats kiezende te ’s-Hertogenbosch, Prins Bernhardstraat 1 (postbus 11033, 5200 EA ’s-Hertogenbosch), op het kantoor van zijn raadsman mr. P.W. van der Kruijs. Het verzoek strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat voor de schade, welke verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Onderzoek van de zaak Het verzoek is door de raadkamer van dit hof op 17 oktober 2007 in het openbaar behandeld. Het hof heeft kennis genomen van de conclusie van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verzoeker naar voren is gebracht. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verzoeker. Beoordeling Het verzoek is tijdig ingediend. Uit de gedingstukken, waaronder begrepen de stukken van de strafzaak, volgt dat de verzoeker inderdaad preventief gedetineerd is geweest. In zoverre is de verzoeker daarom ontvankelijk in zijn verzoek. Ingevolge het bepaalde in artikel 89, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geldt voorts als voorwaarde voor ontvankelijkheid van het verzoek dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten. Het hof overweegt als volgt. I. In eerste aanleg zijn tegen verzoeker twee dagvaardingen uitgebracht: parketnummer 01/845024-06 en parketnummer 01-845289-05. De politierechter heeft de bij afzonderlijke dagvaardingen aangebrachte zaken op de terechtzitting van 16 maart 2006 gevoegd. In hoger beroep zijn de zaken eveneens gevoegd behandeld. Bij arrest van 18 juni 2007 heeft het hof – kort gezegd – het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van 01-845289-05, feit 2, de verdachte ontslagen van rechtsvervolging ter zake van 01/845024-06, feit 1 en feit 2, en de verdachte veroordeeld ter zake van 01-845289-05, feit 1 (mishandeling) tot een geldboete van EUR 150,-. II. Voor de beoordeling of verzoeker recht heeft op schadevergoeding ex artikel 89, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is van belang hetgeen wordt bedoeld met het begrip “zaak” in de zinssnede “indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten”. Aldus is van belang of er sprake is van één zaak of van meerdere zaken. III. In zijn arrest van 14 november 1989, NJ 1990, 274 heeft de Hoge Raad een uitleg gegeven van het begrip “zaak” in het Wetboek van Strafvordering en meer in het bijzonder van dat begrip in artikel 591a van dit wetboek. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de term “zaak” in dat artikel de betekenis heeft van “al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had” en dat de grenzen daarvan zijn vastgelegd in hetgeen bij inleidende dagvaarding aan de verdachte is tenlastegelegd, zij het dat deze grenzen nadien nader kunnen worden bepaald door wijziging van de tenlastelegging op voet van de artikelen 313-314a van het Wetboek van Strafvordering en/of voeging dan wel splitsing op voet van artikel 276 van het Wetboek van Strafvordering (hof: thans artikel 285 WvSv). IV. In zijn arrest van 8 mei 2001, NJ 2001, 508 (cassatie in het belang der wet) heeft de Hoge Raad, ondanks een andersluidend standpunt van de advocaat-generaal, geoordeeld dat er geen grond was om de uitleg die in het arrest van 14 november 1989 aan het begrip “zaak” in artikel 591a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, was gegeven, te heroverwegen. De Hoge Raad oordeelde dat sedert zijn arrest d.d. 14 november 1989 “in de wetssystematiek geen wijziging is opgetreden”, dat nog immer gold dat “het Wetboek van Strafvordering met de term zaak in het algemeen het oog heeft op een strafvervolging van een persoon ter zake van één of meer strafbare feiten” en “dat tekst of strekking van afzonderlijke bepalingen kunnen nopen tot een andere uitleg, doch dat dit ten aanzien van artikel 591a, eerste en tweede lid Sv, niet het geval was”. Voorts overwoog de Hoge Raad dat de omstandigheid dat “de uitleg van de term zaak in de praktijk tot uitkomsten kan leiden die als onbillijk worden ervaren, niet zo dwingend wordt geacht dat zij zou moeten leiden tot doorbreking van de wetssystematiek”. V. Het hof is van oordeel dat hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het begrip “zaak” in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ook van toepassing is op het begrip “zaak” in artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Taalkundig biedt artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering geen ruimte voor een andere interpretatie. In die bepaling wordt het begrip “zaak” op dezelfde manier gebruikt als in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Ook de strekking van artikel 89 Sv biedt geen ruimte voor een andere uitleg. Zowel in het geval van artikel 591a Sv als in dat van artikel 89 Sv gaat het om de mogelijkheid tot toekenning van een schadevergoeding aan een gewezen verdachte nadat de zaak is geëindigd op een wijze als bedoeld in die respectievelijke bepalingen. Ook in artikel 89 Sv heeft het begrip “zaak” dus de betekenis van “al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had”. VI. In het onderhavige geval zijn de grenzen van het rechtsgeding (“de zaak”) vastgelegd in hetgeen bij de twee inleidende dagvaardingen aan de verzoeker ten laste is gelegd en nadien nader bepaald door de beslissing tot voeging van de politierechter op 16 maart 2006. Derhalve omvat “de zaak” alle onder parketnummers 01/845024-06 en 01-845289-05 genoemde feiten. Dit brengt mee dat – nu verdachte voor feit 1 onder parketnummer 01-845289-05 is veroordeeld wegens mishandeling en hem een straf is opgelegd en voor dit feit ex artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering tevens voorlopige hechtenis is toegelaten – niet kan worden gezegd dat de zaak is geëindigd op een wijze als bedoeld in artikel 89, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. VII. Het hof ziet onder verwijzing naar IV geen ruimte om – op grond van het feit dat de verzoeker het als onbillijk ervaart dat hij geen schadevergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering kan verzoeken, af te wijken van de vaste rechtspraak van de Hoge Raad omtrent de uitleg van het begrip “zaak”. Verzoeker kan derhalve niet in zijn verzoek worden ontvangen. B E S L I S S I N G : Het hof: Verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek. Aldus beslist door mr. J.C.A.M. Claassens, als voorzitter, en mrs. K. van der Meijde en S.B.M. Voorhoeve, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoekstra, als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 oktober 2007. Mr. S.B.M. Voorhoeve is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.