Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8826

Datum uitspraak2007-11-23
Datum gepubliceerd2008-01-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/850656-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het komt de rechtbank voor dat het plegen van strafbare feiten door verdachte niet los kan worden gezien van een afhankelijkheid van verdovende middelen (cocaïne). Het voorkomen van recidive en het beveiligen van de maatschappij acht de rechtbank met louter ambulante hulp niet haalbaar en te vrijblijvend. Immers, de geschetste duur van de verslavingsproblematiek, het grote aantal door verdachte gepleegde strafbare feiten in die periode, de niet geslaagde hulpinterventies in het verleden, alsmede het nochtans ontbrekende inzicht bij verdachte in de noodzaak zijn huidige leefstijl te doorbreken, noopt tot een ingrijpender kader dan hem tot heden is opgelegd. De rechtbank constateert dat verdachte ondanks het in het voorlichtingsrapport vermelde ontbrekende inzicht bij verdachte, reeds voor zijn aanhouding een aanvang had gemaakt met het doorbreken van de cyclus waarin hij zich bevond; zo had verdachte een uitkering van de gemeente verkregen en verrichtte hij werkzaamheden in het kader van het zwerfvuilproject. Gelet op die door verdachte ingeslagen weg om aan zijn leven een nieuwe wending te geven en zijn ter zitting getoonde motivatie die weg voort te zetten, acht de rechtbank het voorgestelde “dwangkader”, een voorwaardelijke ISD-plaatsing, in dezen passend. Het beoogde voorkomen en daarmee beëindigen van recidive, het beveiligen van de maatschappij en het leveren van een bijdrage aan een oplossing voor verdachtes verslavingsproblematiek, kan daarmee worden bewerkstelligd.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/850656-07 Uitspraak d.d. : 23 november 2007 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [verdachte] geboren op : [geboortedatum en geboorteplaats] adres : [adres] plaats : [postcode en woonplaats] thans gedetineerd [verblijfplaats]. 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2007. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij op of omstreeks 30 juli 2007 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een opslagplaats of bedrijfsterrein, gelegen aan de Risseweg, heeft weggenomen een aantal kokers, een airco en een aantal verloop- en passtukken voor ventilatiekokers, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door over een hek van die opslagplaats of dat bedrijfsterrein te klimmen; (artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht) 2. hij op of omstreeks 30 juli 2007 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand gelegen aan de Kloosterstraat weg te nemen een hoeveelheid ijzer, althans wat van zijn/hun gading was, geheel of ten dele toebehorende aan de gemeente Weert, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat pand te verschaffen door middel van braak en/of inklimming, met dat oogmerk tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, een of meer voor een raam van dat pand zich bevindende plank(en) heeft losgeschroefd en/of verwijderd, vervolgens een ruit van dat raam heeft verbroken en via dat raam naar binnen is geklommen, in elk geval is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. (artikel 311 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging Gelet op de verklaringen van verdachte bij de politie en bij de rechter-commissaris waarin verdachte, naarmate de tijd vordert, steeds meer heeft bekend van hetgeen hem ten laste is gelegd, heeft de officier van justitie ter terechtzitting van 9 november 2007 gevorderd het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen te verklaren. Het onder 1 ten laste gelegde heeft verdachte bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting bekend. Voor het onder 2 ten laste gelegde acht de officier van justitie voldoende bewijs aanwezig, gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en gelet op de aangifte van dat feit. De ontkennende verklaring van verdachte ten aanzien van dit feit acht de officier van justitie ongeloofwaardig, gelet op de inconsistentie in verdachtes verklaringen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde bepleit de raadsman vrijspraak, omdat het bewijs hiervoor tekort schiet. Niet alleen ontkent verdachte iedere deelname aan het onder 2 ten laste gelegde, maar ook uit de aangifte blijkt niet van sporen die in de richting van verdachte zouden kunnen wijzen. De enkele verklaring van medeverdachte [medeverdachte] acht de verdediging ontoereikend. 7.2 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde Gelet op de bekennende verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris , zijn bekennende verklaring ter terechtzitting van 9 november 2007, de aangifte van [benadeelde partij 2] en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde Zonder dat de politie op de hoogte was van enige (poging tot) inbraak in een voormalig schoolgebouw aan de Kloosterstraat te Weert, verklaart medeverdachte [medeverdachte] tijdens zijn eerste verhoor spontaan over die poging. Het is diezelfde [medeverdachte] die vervolgens verklaart dat hij deze poging tot inbraak heeft ondernomen tezamen met “[bijnaam verdachte]”, dat hij en [bijnaam verdachte] die nacht samen hebben getankt en dat zij vervolgens voor de door hen gepleegde onder 1 tenlastegelegde diefstal werden aangehouden. Voor wat betreft de naam “[bijnaam verdachte]” gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte] hiermee verdachte heeft bedoeld, gelet op het feit dat diezelfde [bijnaam verdachte] volgens [medeverdachte] betrokken was bij het eerste feit, waarvan verdachte (zoals hiervoor vermeld) zijn betrokkenheid heeft erkend. Bedoelde verklaring van medeverdachte [medeverdachte] met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde strookt op details met de situatie zoals die door aangever ter plaatse is aangetroffen, maar ook op punten met de verklaring van verdachte. Zo verklaart [medeverdachte] dat hij met [bijnaam verdachte] een plank heeft losgeschroefd, vervolgens een raam heeft ingegooid van die school en dat zij door de ontstane opening naar binnen zijn geklommen; eenmaal binnen zou het alarm zijn afgegaan, aldus [medeverdachte]. Aangever heeft zowel de losgeschroefde als de vernielde ruit aangetroffen. Dat er die nacht is getankt, is door verdachte bevestigd. In het licht van het vorenoverwogene, doet noch de blote ontkenning van verdachte, noch zijn verklaring, te weten dat hij van een niet nader bekende derde zou hebben vernomen dat hij met [medeverdachte] had geprobeerd bij bedoelde school in te breken, hetgeen niet gelukt zou zijn, waarop die persoon [medeverdachte] zou hebben achtergelaten en waarna verdachte eerst ten tonele zou zijn verschenen, de rechtbank twijfelen aan de betrouwbaarheid van de “spontane” verklaring van [medeverdachte]. Verdachtes visie over de gang van zaken bij die poging tot inbraak, zoals hij deze - overigens voor het eerst ter terechtzitting- heeft gepresenteerd, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk geworden. 7.3 Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 30 juli 2007 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een opslagplaats, gelegen aan de Risseweg, heeft weggenomen een aantal kokers, een airco en een aantal verloop- en passtukken voor ventilatiekokers, toebehorende aan [benadeelde partij], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door over een hek van die opslagplaats te klimmen; 2. hij op 30 juli 2007 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een pand gelegen aan de Kloosterstraat weg te nemen een hoeveelheid ijzer, toebehorende aan de gemeente Weert en zich daarbij de toegang tot dat pand te verschaffen door middel van braak en inklimming, met dat oogmerk tezamen en in vereniging met zijn mededader, een voor een raam van dat pand zich bevindende plank heeft losgeschroefd en verwijderd, vervolgens een ruit van dat raam heeft verbroken en via dat raam naar binnen is geklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8.2 Kwalificatie van het bewezenverklaarde Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert de navolgende misdrijven: Ten aanzien van feit 1: diefstal door twee verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van feit 2: poging tot diefstal door twee verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto de artikelen 310 en 45 van het wetboek van Strafrecht. 9. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 10. De straffen en/of maatregelen 10.1 De eis van de officier van justitie Hoewel het advies in het laatste reclasseringsrapport over verdachte strekt tot oplegging van een voorwaardelijke maatregel, vordert de officier van justitie, gelet op zijn omvangrijke justitiële documentatie en zijn daarmee samenhangende (zeer actieve) veelplegersstatus, het ontbreken van een intrinsieke wil tot verandering en ter voorkoming van herhaling van het plegen van strafbare feiten, dat aan verdachte onvoorwaardelijk de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) zal worden opgelegd. De officier van justitie heeft hierbij desgevraagd aangegeven dat voor verdachte gegarandeerd een ISD plaats beschikbaar is binnen maximaal 3 maanden en overigens door verdachte aan alle criteria wordt voldaan. Dat verdachte heeft aangekondigd in hoger beroep te gaan als hij een ISD-maatregel opgelegd krijgt, mag geen reden zijn deze maatregel voorwaardelijk op te leggen. 10.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde maatregel aangevoerd dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, gelet op de minimale betrokkenheid bij het ten laste gelegde onder 1, verdachtes leeftijd en de overige mogelijkheden een te zware sanctie is in dezen. Voorts wijst de verdediging erop dat er geen concreet behandelplan voor verdachte voorhanden is, die een onvoorwaardelijke ISD-maatregel rechtvaardigt. Voor het geval de rechtbank evenwel oplegging van de maatregel overweegt, acht de raadsman het wenselijk dat deze zo spoedig mogelijk aanvangt en dat er tussentijds na 6 maanden een evaluatie plaatsvindt. 10.3 De overwegingen van de rechtbank Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zichzelf voor oplegging van na te melden maatregel in aanmerking komt. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstal en een poging tot gekwalificeerde diefstal, misdrijven die (doorgaans) schade voor de benadeelden met zich brengen en daarbij overlast veroorzaken voor de gehele maatschappij. Verdachte is ermee bekend dat hij als veelpleger is aangemerkt. Uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 oktober 2007 blijkt dat verdachte sinds 1983 veelvuldig en regelmatig in aanraking is gekomen met politie en justitie. Ook blijkt hieruit dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de thans gepleegde strafbare feiten meer dan drie keer wegens soortgelijke feiten, veelal vermogensdelicten, onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld en volgens mededelingen van de officier van justitie zijn deze straffen ook ten uitvoer gelegd. De rechtbank heeft kennis genomen van het voorlichtingsrapport d.d. 4 oktober 2007 betreffende verdachte, opgemaakt door [naam reclasseringsmedewerker], reclasseringswerker van GGZ Groep Noord en Midden-Limburg, Justitiële Verslavingszorg Limburg. In genoemd rapport is vermeld dat uit het reclasseringsdossier blijkt dat verdachte ruim 20 jaar geleden is begonnen met het gebruik van cocaïne. Hoewel verdachte zowel tegenover de reclassering als ten overstaan van de rechtbank heeft verklaard niet afhankelijk te zijn van verdovende middelen, daar hij slechts eenmaal per maand zou gebruiken, vermeldt het voorlichtingsrapport dat vanuit de hulpverlening in het verleden is ingezet op “harmreduction”, omdat abstinentie niet haalbaar bleek. De visie van de rapportrice is dan ook dat het gebruik van middelen een belemmerende factor zal blijven spelen in het leven van verdachte, daar hij ondanks zijn leeftijd van bijna 50 jaar de noodzaak tot verandering niet lijkt in te zien. In het voorlichtingsrapport wordt geadviseerd een voorwaardelijke ISD-plaatsing op te leggen met de bijzondere voorwaarde het zich houden aan de aanwijzingen vanuit de Justitiële Verslavingszorg. Daarbij zal het gaan om het nakomen van afspraken met de ambulante verslavingszorg (gericht op abstinentie van middelen) en bij een terugval bespreekbaar maken van het gebruik. Begeleiding ten aanzien van zijn financiële situatie en deelname aan het Huis op Proef Project, waarbij verdachte zich dient te houden aan de regels, alsmede deelname aan het zwerfvuilproject waarmee verdachte reeds voor zijn aanhouding een aanvang had gemaakt. Het komt de rechtbank voor dat het plegen van strafbare feiten door verdachte niet los kan worden gezien van een afhankelijkheid van verdovende middelen (cocaïne). Het voorkomen van recidive en het beveiligen van de maatschappij acht de rechtbank met louter ambulante hulp niet haalbaar en te vrijblijvend. Immers, de geschetste duur van de verslavingsproblematiek, het grote aantal door verdachte gepleegde strafbare feiten in die periode, de niet geslaagde hulpinterventies in het verleden, alsmede het nochtans ontbrekende inzicht bij verdachte in de noodzaak zijn huidige leefstijl te doorbreken, noopt tot een ingrijpender kader dan hem tot heden is opgelegd. De rechtbank constateert dat verdachte ondanks het in het voorlichtingsrapport vermelde ontbrekende inzicht bij verdachte, reeds voor zijn aanhouding een aanvang had gemaakt met het doorbreken van de cyclus waarin hij zich bevond; zo had verdachte een uitkering van de gemeente verkregen en verrichtte hij werkzaamheden in het kader van het zwerfvuilproject. Gelet op die door verdachte ingeslagen weg om aan zijn leven een nieuwe wending te geven en zijn ter zitting getoonde motivatie die weg voort te zetten, acht de rechtbank het voorgestelde “dwangkader”, een voorwaardelijke ISD-plaatsing, in dezen passend. Het beoogde voorkomen en daarmee beëindigen van recidive, het beveiligen van de maatschappij en het leveren van een bijdrage aan een oplossing voor verdachtes verslavingsproblematiek, kan daarmee worden bewerkstelligd. Overwegende dat verdachte op zichzelf voldoet aan alle voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de maatregel stelt, zal de rechtbank zoals hiervoor besproken aan verdachte een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen voor de duur van twee jaren. De rechtbank zal daarbij als voorwaarde stellen dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen vanuit de Justitiële Verslavingszorg, ook als dat inhoudt dat verdachte zich in het kader van deelname aan het Huis op Proef Project en het zwerfvuilproject moet houden aan de daarbij gestelde regels. 11. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 14d, 38m, 38n, 38p, 45, 57, 310, 311. BESLISSING De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; legt op de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar; bepaalt, dat deze maatregel niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd; stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de GGZ Groep Noord- en Midden-Limburg, Justitiële Verslavingszorg Limburg, de Reclassering Nederland, arrondissement Roermond, ook als dat inhoudt zich houden aan de regels verbonden aan deelname aan het Huis Op Proef Project en het zwerfvuilproject, met opdracht aan de GGZ Groep Noord- en Midden-Limburg, Justitiële Verslavingszorg Limburg, aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde; heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Vonnis gewezen door mrs. N.J.M. Ruyters, A.J.M. Huisman en N.I.B.M. Buljevic, rechters, van wie mr. N.I.B.M. Buljevic voorzitter, in tegenwoordigheid van F.A.H. Peters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 23 november 2007.