Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC0843

Datum uitspraak2007-12-21
Datum gepubliceerd2007-12-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/600941-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/600941-07 Datum uitspraak: 21 december 2007 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [1964] te [geboorteplaats], wonende te [adres], Raadsman: mr. L. de Leon. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 december 2007. De tenlastelegging Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat 1. zij op of omstreeks 24 augustus 2007 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 27.706 gram hennep en/of een hoeveelheid van ongeveer 10.722 gram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval meer dan 30 gram hennep en/of hashish, zijnde hennep en/of hashish (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; art 3 ahf/ond B Opiumwet 2. zij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 23 augustus 2007 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; art 3 ahf/ond B Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht De ontvankelijkheid van de officier van justitie De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd, dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vervolging. De raadsman heeft daartoe allereerst aangevoerd, dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om de anoniem gebleven persoon die de politie startinformatie heeft geleverd, op basis waarvan deze haar onderzoek tegen verdachte is gestart, als getuige te horen. De verdediging is daardoor de mogelijkheid ontnomen de verdenking ex artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering te toetsen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank stelt voorop dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat de politie anonieme informatie gebruikt als startinformatie voor een opsporingsonderzoek. Tegen deze achtergrond bezien heeft de officier van justitie, en in lijn daarmee de rechter-commissaris het verzoek tot het horen van de tipgever afgewezen. De rechter-commissaris heeft daartoe kort gezegd overwogen niet in te zien welk belang de verdediging zou kunnen hebben bij het horen van de tipgever. Waar de verdediging het met deze beslissing niet eens was, had het op haar weg gelegen om de rechtbank ter terechtzitting te verzoeken alsnog haar verzoek tot het horen van de anoniem gebleven persoon die de politie de startinformatie heeft verschaft in te willigen. De raadsman heeft dit niet gedaan. Reeds hierom kan van een onherstelbaar vormverzuim, dat aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg zou staan, niet worden gesproken. Ten tweede heeft de raadsman aangevoerd, dat de doorzoeking van de woning van verdachte onrechtmatig is geweest. De toestemming van verdachte tot doorzoeking van haar woning heeft niet in overeenstemming met haar wil plaatsgevonden, aldus de raadsman. De discrepantie tussen haar wil en haar verklaring vindt zijn oorzaak in de door verdachte gebruikte medicatie, die zij in verband met klachten van psychische aard gebruikt en die haar suf, moe en zwak maken. Onder deze omstandigheden, aldus de raadsman, kan van een bij het volle bewustzijn gegeven toestemming niet worden gesproken. Ook dit verweer verwerpt de rechtbank en overweegt daartoe als volgt. Het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten op grond waarvan gesteld kan worden dat het voor de verbalisanten duidelijk moest zijn, dat verdachte niet bij het volle bewustzijn de toestemming heeft verleend voor het doorzoeken van haar woning. Dat verdachte medicijnen gebruikte doet daaraan niet af. Het bewijs en de beoordeling daarvan Ten aanzien van de bewezenverklaring overweegt de rechtbank het volgende. De hierbij aangegeven verwijzingen naar paginanummers betreffen de pagina’s van het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0911/07-013758, PL0915/07-013758A en PL0915/07-013758B, welke pagina’s vanaf het eerste dossiernummer zijn doorgenummerd. Feit 1 De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dit feit op grond van de bekennende verklaring van verdachte (p. 93 en ter zitting) en de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de doorzoeking van de woning van verdachte aan de Oudegracht aan de Werf 332 (p. 30-31) respectievelijk het wegen en testen van onder meer de in laatstbedoelde woning aangetroffen drugs (p. 118-125). Feit 2 De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dit feit op grond van de verklaring van verdachte zelf en de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Verdachte en [medeverdachte 1], die tot 6 weken voor hun aanhouding gezamenlijk de coffeeshop Sarasani runden, hebben beiden verklaard dat [medeverdachte 1] de inkoop van de voorraad van de coffeeshop Sarasani deed (p. 135 en 161). Verdachte verzorgde de administratie van Sarasani en gaf aan wanneer een bepaald soort van de softdrugs bijna op was. Vervolgens ging [medeverdachte 1] er op uit, naar growshops. Wekelijks werd door hem voorraad ingekocht, waarbij het gewicht van de ingekochte partij varieerde van 400/500 gram tot enkele kilo’s (p. 161-164). [medeverdachte 1] heeft hierbij vanaf medio 2006 de hulp ingeschakeld van medeverdachte [medeverdachte 2]. Laatstgenoemde heeft verklaard zich sinds medio 2006 bezig te hebben gehouden met de inkoop van wiet voor Sarasani (p. 239). De opdracht hiertoe kreeg hij de ene keer van [medeverdachte 1], de andere keer van verdachte. Het bedrag van ruim € 46.000,--, dat in de auto van [medeverdachte 2] is aangetroffen, was bestemd voor de inkoop van wiet voor Sarasani (p. 131-132). [medeverdachte 2] had dit inkoopgeld ontvangen van [medeverdachte 1] (verklaring [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris d.d. 27 augustus 2007). Uit voornoemde verklaringen in samenhang bezien blijkt dat voor wat betreft de inkoop van de voorraad voor Sarasani sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Uit [medeverdachte 2] verklaring blijkt voorts dat de handel in wiet niet beperkt was tot de inkoop voor Sarasani. Zo werden partijen, waarvan de kwaliteit niet goed genoeg werd bevonden voor Sarasani (verdachte beoordeelde deze partijen), doorverkocht aan growshops of andere coffeeshops (p. 239). Ook voor deze parallelle handel naast de inkoop van voorraad voor Sarasani is verdachte verantwoordelijk, nu ook deze plaatsvond op basis van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (p. 230, 238-239). Voor zover zich in het kader van deze bedrijfsvoering gedragingen fysiek buiten het arrondissement Utrecht zouden hebben afgespeeld, kunnen deze, naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, juridisch worden geacht mede te zijn gepleegd binnen het arrondissement Utrecht. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld. 1. zij op 24 augustus 2007 te Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 27.706 gram hennep en een hoeveelheid van ongeveer 10.722 gram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde hennep en/of hashish telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 2. zij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 23 augustus 2007 in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een of meer (grote) hoeveelheden hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad. Hetgeen onder 1 en 2 telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De strafbaarheid van de feiten De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld, dat sprake is van schending van het legaliteitsbeginsel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de uitdrukking “een grote hoeveelheid” als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet onvoldoende bepaald en/of specifiek is. Dit verweer wordt verworpen. In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat de betreffende bepaling niet de strafbaarstelling van een gedraging als zodanig betreft, maar slechts de (verhoogde) strafbedreiging. De grenzen van strafrechtelijke aansprakelijkheid zijn immers (elders) in de Opiumwet helder verwoord. Daarnaast valt niet in te zien waarom in dit geval de uitwerking van de (formeel-)wettelijke bepaling niet zou kunnen plaatsvinden bij AMvB. Gelede normstelling is een in het strafrecht veelvoorkomend fenomeen waarbij, naar de raadsman kan worden toegegeven, uit het oogpunt van de rechtszekerheid, de inzichtelijkheid en de toegankelijkheid van de bepalingen nadrukkelijk in het oog dienen te worden gehouden. In dit geval is die inzichtelijkheid en toegankelijkheid naar het oordeel van de rechtbank geenszins in het geding. Het betreft één (eenvoudige) stap. Dit geldt te minder voor verdachte van wie, als coffeeshopexploitant, mag worden verwacht dat zij zich op de hoogte stelt van de geldende Opiumwetgeving. Er is de rechtbank ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sancties De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een jaar met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van de in beslag genomen goederen heeft de officier van justitie gerequireerd tot verbeurdverklaring van de onder verdachte in beslag genomen mobiele telefoon van het merk Alcatel, een mobiele telefoon van het merk Samsung en een hydraulische pers. Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van de verdachte en de gevolgen die het begaan van dergelijke feiten voor de samenleving heeft. Wat de ernst van de feiten betreft overweegt de rechtbank het volgende. Weliswaar heeft Nederland ten aanzien van hennep een gedoogbeleid, maar ook dit beleid kent duidelijke grenzen. Het gedogen is vooral gericht op het gebruik van hennep. De rechtbank beseft dat er door het gedoogbeleid, met name waar het de zogenaamde achterdeur van de coffeeshop betreft, sprake is van een schemergebied. Dit neemt niet weg dat het handelen in hoeveelheden zoals door verdachte is gebeurd en het uitvoeren van hennep nadrukkelijk niet gedoogd wordt en strafbaar is. Deze praktijken zijn niet ‘schemerig’, maar dienen zonder meer als ‘duister’ te worden gekwalificeerd. Met name voor wat betreft de uitvoer van hennep kan hier geen misverstand over bestaan, gelet op de in het buitenland gevoerde politiek ten aanzien van softdrugs. Met haar handelwijze heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 27 augustus 2007, waaruit blijkt dat zij eerder voor dit soort delicten met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank heeft voorts in haar oordeelsvorming betrokken de inhoud van een tweetal op initiatief van de verdediging door mr. D.F.J. Hoekstra, arts-gedragsdeskundige, omtrent verdachte opgemaakt rapporten d.d. 20 oktober 2007 respectievelijk 18 november 2007. Ten slotte heeft de rechtbank kennis genomen van het voorlichtingsrapport betreffende verdachte d.d. 22 oktober 2007 van de Reclassering Nederland, opgemaakt door M. Bongenaar, reclasseringswerker. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur evenals een geldboete van na te melden hoogte aangewezen en gepast. Gelet op de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank het niet aangewezen verdachte terug naar de gevangenis te sturen. Een voorwaardelijk strafdeel is evenwel op zijn plaats, om verdachte in te scherpen dat zij zich niet meer met strafbare feiten moet inlaten. Daarbij zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde bepalen, dat verdachte zich naar de aanwijzingen van de reclassering dient te gedragen, ook indien dit behandeling bij De Waag inhoudt. Nu verdachte zich uit louter financiële motieven heeft beziggehouden met de strafbare handel in softdrugs acht de rechtbank, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf, een geldboete een passende sanctie. Gelet op de grote schaal waarin verdachte in softdrugs heeft gehandeld en de enorme bedragen die met deze handel zijn te verdienen en naar de rechtbank aanneemt zijn verdiend, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door de geldboete niet onevenredig in haar vermogen wordt getroffen. Verbeurdverklaring: De in beslag genomen hydraulische pers, die aan verdachte toebehoort, zal worden verbeurd verklaard, aangezien met behulp van dit voorwerp het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is begaan. Teruggave in beslag genomen goederen: Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten: - een mobiele telefoon, merk Alcatel; - een mobiele telefoon, merk Samsung, zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22, 23, 24c, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 11 van de Opiumwet. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 295 (TWEEHONDERDVIJFENNEGENTIG) dagen. Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 200 (TWEEHONDERD) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast. Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. - de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft: dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen, ook als dat inhoudt een behandeling bij (een instelling als) De Waag. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Veroordeelt de verdachte voorts tot betaling van een GELDBOETE van € 50.000,00 (vijftigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 280 dagen. Verklaart verbeurd: een hydraulische pers. Gelast de teruggave aan verdachte van een mobiele telefoon, merk Alcatel en een mobiele telefoon, merk Samsung. Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op. Dit vonnis is gewezen door mrs. W. Foppen, G.A. Bos en J. Ozinga, bijgestaan door mr. J.A. van Wageningen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2007, zijnde mr. Ozinga buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.