Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC7799

Datum uitspraak2008-03-26
Datum gepubliceerd2008-03-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/610082-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

T.b.v. de leesbaarheid van het vonnis hierbj de "rol" van de diverse verdachten in het feitencomplex: verdachte 1 : initiatiefnemer verdachte 2: schutter verdachte 3: chauffeur verdachte 4: leverancier van wapen verdachte 5: tipgever verdachte 6: bemiddelaar Verdachte 2: Officier van Justitie acht bewezen medeplegen van gekwalificeerde doodslag en eist 18 jaar gevangenisstraf. Rechtbank acht bewezen doodslag en veroordeelt verdachte tot 9 jaar gevangenisstraf.--


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/610082-07 Uitspraak d.d. : 26 maart 2008 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen: naam : [verdachte 1] voornamen : [voornamen verdachte 1] geboren op : [geboortedatum] adres : [adres] plaats : [postcode + woonplaats] thans gedetineerd in HvB [adres HvB] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 november 2007, 31 januari 2008 en 12 maart 2008. 2. De tenlastelegging De [verdachte 1] staat na een nadere omschrijving van de tenlastelegging terecht ter zake dat: hij in of omstreeks de nacht van 6 op 7 juli 2002, in elk geval in de maand juli 2002, te Milsbeek, in elk geval in de gemeente Gennep, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, bestaande uit het met dat opzet, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, schieten van een of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer], althans met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, afvuren van een of meer kogel(s) in de richting van die [slachtoffer] waardoor deze in het lichaam werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag toen en aldaar werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het medeplegen of plegen van een poging tot diefstal door middel van braak en/of inklimming, van een hoeveelheid geld van die [slachtoffer], en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren; (artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht) Althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen: hij in of omstreeks de nacht van 6 op 7 juli 2002, in elk geval in de maand juli 2002, te Milsbeek, in elk geval in de gemeente Gennep, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, bestaande uit het met dat opzet, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, schieten van een of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer], althans met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, afvuren van een of meer kogel(s) in de richting van die [slachtoffer] waardoor deze in het lichaam werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; (artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht) Althans indien terzake al het vorenstaande geen veroordeling zou volgen: hij in of omstreeks de nacht van 6 op 7 juli 2002, in elk geval in de maand juli 2002, te Milsbeek, in elk geval in de gemeente Gennep, ter uitvoering van het door [verdachte 1] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres slachtoffer] weg te nemen een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan [verdachte 1] en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak en/of inklimming, met dat oogmerk tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), alt hans alleen, een ruit van een raam van die woning heeft stukgegooid, in elk geval heeft stukgemaakt, en via dat raam naar binnen is geklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, schieten van een of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer], althans met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, afvuren van een of meer kogel(s) in de richting van die [slachtoffer] waardoor deze in het lichaam werd getroffen, terwijl het feit de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge had; (artikel 312 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De [verdachte 1] is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 12 maart 2008 gevorderd dat het primair ten laste gelegde feit, het medeplegen van gekwalificeerde doodslag, zal worden bewezen verklaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte 1] dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten dan wel ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. 7.2 Bewijsmiddelen en overweging van de rechtbank De rechtbank zal eerst de feitelijk gang van zaken alsmede de door haar te gebruiken bewijsmiddelen vermelden en daarna aangeven tot welke bewezenverklaring dit naar het oordeel van de rechtbank dient te leiden. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting komt naar voren dat [verdachte 1] samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de nacht van 6 op 7 juli 2002 naar Milsbeek is gegaan teneinde in de boerderij van [slachtoffer] op de [adres slachtoffer] te gaan inbreken. Verdachte heeft een geladen vuurwapen meegenomen, zoals hij ook ter terechtzitting heeft verklaard, ter bescherming tegen de mogelijk aanwezige grote honden van [slachtoffer]. Volgens [medeverdachte 1] en [verdachte 1] waren zij er alle drie van op de hoogte dat er een pistool meegenomen zou worden. [medeverdachte 3] is bij de auto gebleven en [verdachte 1] is samen met [medeverdachte 1] naar de woning gegaan. Aldaar aangekomen is met een stoeptegel een ruit ingegooid van een raam in de woonkamer, waarna eerst [medeverdachte 1] en vervolgens meteen er achteraan [verdachte 1] naar binnen is geklommen. Zowel [verdachte 1] als [medeverdachte 1] verklaren dat zij vrijwel onmiddellijk nadat zij door het raam naar binnen zijn geklommen en in de woonkamer staan plotseling een man zien die iets in zijn handen heeft of naar iets grijpt. Verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij op dat moment met het pistool schiet op die man waarna vervolgens [medeverdachte 1] en hij, [verdachte 1], weer via het inklimraam naar buiten klimmen en er vandoor gaan. Later heeft [verdachte 1] vernomen dat die man als gevolg van dat schieten is overleden en dat die man was genaamd [slachtoffer]. Verder is in het dossier aanwezig het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Verbalisanten relateren dat zij op 7 juli 2002 te 09.17 uur bij het perceel [adres slachtoffer] te Milsbeek aankomen en dat zij daar in het perceel het levenloze lichaam van [slachtoffer] aantreffen, waarna zij de status quo hebben gehandhaafd. In het dossier is ook aanwezig het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 3] . Verbalisant [verbalisant 3] relateert dat hij op 7 juli 2002 te 10. 25 uur in het pand [adres slachtoffer] te Milsbeek het stoffelijk overschot van de man die aldaar dood was aangetroffen in beslag heeft genomen. Omstreeks 20.45 uur is toestemming gegeven het stoffelijk overschot over te brengen naar een plaats van onderzoek, waarna het stoffelijk overschot voor nader onderzoek is overgedragen aan [verbalisant 4] en [verbalisant 5] van de afdeling technische ondersteuning. Hierna is het stoffelijk overschot vervoerd naar het mortuarium te Venlo. Op 8 juli 2002 is door [arts/patholoog], arts en patholoog, als beëdigd deskundige, in het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk de uit- en inwendige schouwing verricht van het lijk van [slachtoffer], geboren te [geboortedatum slachtoffer], gewoond hebbende te Milsbeek, [adres slachtoffer] en aldaar dood aangetroffen op 7 juli 2002 omstreeks 08.30 uur. In dat rapport relateert de arts dat hij van verbalisant [verbalisant 2] van de regiopolitie Limburg het lijk van [slachtoffer] voornoemd heeft ontvangen en dat hij na de schouw het lijk weer aan die verbalisant heeft teruggegeven. In zijn samenvatting relateert arts [arts/patholoog] dat hem bij de sectie op het lijk van [slachtoffer] voornoemd onder meer is gebleken dat er twee inschotkanalen zijn waarvan één met inschotopening aan de linkerhand en één met inschotopening aan de borst. In het schotkanaal met inschotopening aan de borst, is een beschadiging van een grote ader in het middenschot. Verder is gebleken van circa 2800 cc bloed in de rechterborstholte, bloeding in weefsels rond het schotkanaal en tekenen van inademing van bloed. Het schotkanaal door de linkerhand kon in één lijn gebracht worden met het schotkanaal door de romp. Derhalve past het beeld bij geraakt worden door tenminste één kogel en ten hoogste twee kogels. Blijkens de bloedingen in de rechterborstholte zijn de verwondingen bij leven opgelopen. Het oplopen van de schotverwonding met inschotopening aan de borst (en uitschotopening aan de rug) heeft de dood tot gevolg gehad, op basis van orgaan- en weefselbeschadiging van onder meer een grote ader in het middenschot, met daardoor ernstig bloedverlies. Conclusie [slachtoffer] heeft schotverwondingen aan hand en borst opgelopen met beschadiging van een groot bloedvat. Het oplopen van deze schotverwondingen heeft de dood tot gevolgd gehad. Volgens het proces-verbaal onderzoek slachtoffer en lijkschouw is het tijdstip van overlijden vermoedelijk gelegen tussen 6 juli 2002 omstreeks 18.06 uur en 6 juli 2002 omstreeks 23.54 uur. Op 9 juli 2002 wordt het stoffelijk overschot van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] en gewoond hebbende te Milsbeek, [adres slachtoffer] getoond aan respectievelijk [nabestaande 1] en [nabestaande 2]. [nabestaande 1] verklaart daarna dat het stoffelijk lichaam dat hij zojuist heeft gezien het stoffelijk lichaam is van zijn broer [slachtoffer] die aan de [adres slachtoffer] te Milsbeek heeft gewoond. [nabestaande 2] verklaart dat het stoffelijk overschot dat zij zojuist heeft gezien het stoffelijk overschot is van haar zwager [slachtoffer], die op de [adres slachtoffer] te Milsbeek heeft gewoond. Op grond van deze bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de conclusie dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van de schotverwondingen die hij had opgelopen door toedoen van [verdachte 1]. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte 1] door met een pistool een of meer kogels van een zich op relatief korte afstand van hem bevindend persoon gericht af te vuren, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze persoon door de door hem afgevuurde kogel(s) geraakt zou worden en aan de daardoor ontstane verwondingen zou komen te overlijden. De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair ten laste gelegde, te weten de gekwalificeerde doodslag, bewezen zal worden verklaard. Echter uit de aan de rechtbank ter beschikking staande bewijsmiddelen komt de rechtbank niet tot de conclusie dat deze door [verdachte 1] gepleegde doodslag van [slachtoffer] is geschied met het oogmerk om de geplande diefstal - kort gezegd - te faciliteren zoals bedoeld in artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht. Weliswaar zijn er verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] dat [verdachte 1] en zijn medeverdachten nu ook daadwerkelijk de diefstal wilden doorzetten of [slachtoffer] nu thuis was of niet. Die verklaringen gaan echter niet verder dan het voornemen [slachtoffer] zo nodig onder schot te houden, om hem bang te maken, teneinde alsdan naar het veronderstelde geld te kunnen zoeken. Niet blijkt dat er afspraken waren gemaakt om daadwerkelijk geweld tegen [slachtoffer] toe te passen. Bovendien heeft [verdachte 1] een dergelijk voornemen ter terechtzitting uitdrukkelijk ontkend en daarbij ter onderbouwing uitdrukkelijk verwezen naar de feitelijke gang van zaken voorafgaand aan het geweld, namelijk het maken van veel lawaai door het ingooien van een ruit. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tegenover de politie soortgelijk verklaard. Ook de rechtbank komt het op grond van die gang van zaken en verklaringen ter zitting aannemelijk voor dat [verdachte 1] en zijn mededader [medeverdachte 1] tot de conclusie zijn gekomen dat de bewoner [slachtoffer] niet thuis was en zij daarop een ruit met een stoeptegel hebben ingegooid, waarna de ongewapende [medeverdachte 1] eerst naar binnen is geklommen en vervolgens pas de gewapende [verdachte 1]. Vervolgens zijn ze verrast door het verschijnen van [slachtoffer]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte 1] voor het primair ten laste gelegde, te weten de gekwalificeerde doodslag, dient te worden vrijgesproken en dat het subsidiair ten laste gelegde, te weten de doodslag, bewezen kan worden verklaard. De rechtbank overweegt in dit kader nog dat zij met name geen bewijs voorhanden acht voor het door de officier van justitie geschetste scenario dat de kogel die in het kastje van de bijkeuken is aangetroffen eigenlijk [slachtoffer] had moeten raken teneinde er zeker van te zijn dat deze het niet zou overleven. Het lichaam van [slachtoffer] lag weliswaar onder het schootsveld van deze kogel, maar geenszins blijkt uit de in het dossier aanwezige informatie dat die kogel is afgevuurd toen [slachtoffer] daar al zat dan wel lag. In het dossier bevinden zich daarentegen wel aanwijzingen dat [slachtoffer] nadat hij was geraakt nog door de woning heeft gelopen waarna hij uiteindelijk in de bijkeuken in elkaar is gezakt en aldaar is overleden. Nu [verdachte 1] en zijn medeverdachten vooraf niet hadden afgesproken dat er geweld tegen [slachtoffer] zou worden toegepast en [verdachte 1] dermate snel heeft geschoten dat zijn aanwezige medeverdachte [medeverdachte 1] geen gelegenheid heeft gehad zich van de handelingen van [verdachte 1] te distantiëren, zal de rechtbank [verdachte 1] vrijspreken van het onderdeel medeplegen. 7.3 Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de [verdachte 1] het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij in de nacht van 6 op 7 juli 2002 te Milsbeek opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, bestaande uit het met dat opzet met een pistool schieten van een of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. 1. Kwalificatie van het bewezenverklaarde Het ten laste van [verdachte 1] bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf: Doodslag. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. 9. De strafbaarheid van [verdachte 1] De raadsman heeft aangevoerd dat [verdachte 1] dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake is geweest van putatief noodweer. De raadsman heeft daartoe, kort weergegeven, aangevoerd dat [verdachte 1] de woning van het latere slachtoffer [slachtoffer] is ingegaan en dat hij toen meteen een man met een voorwerp in zijn hand tegenkwam. Omdat [verdachte 1] in de veronderstelling verkeerde dat deze man een wapen in zijn handen had en hij bang was dat het wapen tegen hem, [verdachte 1], zou worden gebruikt, heeft [verdachte 1] een kogel op [slachtoffer] afgevuurd met het pistool dat hij op dat moment bij zich had. De rechtbank overweegt omtrent het gevoerde verweer als volgt. Het gewapend binnendringen van de woning van [slachtoffer] door [verdachte 1] en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] betekent een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer]’ goed of zelfs diens lijf waartegen [slachtoffer] zich mocht verdedigen. Een dergelijke verdediging door [slachtoffer] is niet wederrechtelijk en kan derhalve niet met een beroep op noodweer worden gerepareerd, tenzij [slachtoffer] bij zijn verdediging de grenzen van de noodzakelijke verdediging zou hebben overschreden. Van dat laatste is in het geheel niets gebleken, sterker nog [slachtoffer] is geen enkele kans tot verdediging gegeven nu [verdachte 1] meteen heeft geschoten. Nu het beroep op noodweer om opgemelde reden niet opgaat, sluit dit het beroep op putatief noodweer uit. Ook een beroep op putatief noodweer-exces is daarmee uitgesloten. De [verdachte 1] is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 10. De straf en maatregel 10.1 De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 12 maart 2008 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat [verdachte 1] ter zake van het primair ten laste gelegde feit, het medeplegen van gekwalificeerde doodslag, zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 18 jaren met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. 10.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft naar voren gebracht dat naar de mening van de verdediging [verdachte 1] dient te worden vrijgesproken dan wel dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. 10.3 De overwegingen van de rechtbank Op verzoek van medeverdachten die om een extra man verlegen zaten, heeft [verdachte 1] zich bereid verklaard deel te nemen aan de beroving van [slachtoffer] op zijn boerderij, in de veronderstelling dat daar veel geld te halen was. Verdachte heeft op verzoek voor een geladen pistool gezorgd en dat ook zelf meegenomen en vervolgens, toen hij en zijn mededader bij de inbraak verrast werden door de aanwezigheid van [slachtoffer], ook meteen geschoten tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde feit, te weten doodslag. Daarbij merkt de rechtbank op dat de eis van de officier van justitie tot 18 jaar gevangenisstraf is gebaseerd op de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, te weten de gekwalificeerde doodslag. Een feit dat met een veel hogere maximum straf wordt bedreigd dan de doodslag. Desalniettemin is doodslag een zeer ernstig strafbaar feit. De rechtbank laat ten nadele van [verdachte 1] zwaar meewegen dat [verdachte 1] door zijn handelwijze, enkel om het geldelijk gewin, de dood heeft veroorzaakt van [slachtoffer]. Als zwaarwegende factor in de strafmaatbepaling heeft de rechtbank verder meegewogen het feit dat het slachtoffer in zijn eigen woning, de plaats waar men zich het meest veilig en geborgen moet voelen, om het leven is gebracht. De dood van [slachtoffer] heeft veel leed veroorzaakt en, zo heeft de rechtbank kunnen vaststellen, veroorzaakt na zoveel jaren nog steeds veel leed voor diens nabestaanden. Zijn dood heeft een schok veroorzaakt in Milsbeek en ver daarbuiten, met name door de wijze waarop hij om het leven kwam. Maar ook omdat [slachtoffer], 51 jaar oud, nog in de bloei van zijn leven stond en door zijn nabestaanden erg wordt gemist. Het gegeven dat de nabestaanden van het slachtoffer ongeveer vijf jaar lang in het ongewisse zijn geweest wie de dader(s) zijn geweest, heeft het verdriet voor de nabestaanden nog zwaarder gemaakt. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het gegeven dat [verdachte 1] tijdens de terechtzitting spijt richting de nabestaanden van het slachtoffer heeft betuigd. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat [verdachte 1] vanaf 1998 niet meer ter zake van agressiedelicten is veroordeeld. Tevens heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte 1], zoals die zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een lagere straf dan de hierna vermelde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van negen jaren. 10.4 Teruggave Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder meer in beslaggenomen zijn; 1 zwarte muts, 1 zwarte buis, 5 cd-roms en 5 dvddiscs. Nu met betrekking tot deze voorwerpen niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dienen deze voorwerpen te worden teruggegeven aan degene aan wie deze toebehoren, zoals hierna in het dictum genoemd. 10.5 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel [gemachtigde nabestaanden], wonende [adres gemachtigde] heeft als gemachtigde van de nabestaanden van [slachtoffer] een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het ten laste gelegde feit geleden materiële schade. Voornoemde benadeelde partij heeft de materiële schade op een bedrag van € 8.923,66, exclusief de gevorderde wettelijke rente, gesteld en wil die schade vergoed krijgen. Ten laste van [verdachte 1] is het hiervoor als subsidiair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en [verdachte 1] zal ter zake van dat feit worden veroordeeld. Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank dat de vordering is opgebouwd uit de navolgende posten: a. 8 jaardienstmissen : € 108,00 b. uitvaartkosten : € 3.976,86 c. koffietafel : € 1.823,80 d. werkzaamheden grafzerk : € 170,00 e. grafsteen : € 2.200,00 f. grafrechten : € 645,00 € 8.923,66 Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering, die door [verdachte 1] niet is weersproken, voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 8.923,66, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de onderscheidenlijke schades zijn ontstaan tot aan de dag van de gehele voldoening, te weten € 108,00 vanaf 11 augustus 2002, € 3.976,86 vanaf 9 augustus 2002, € 1.823,80 vanaf 9 augustus 2002, € 170,00 vanaf 13 november 2002, € 2.200,00 vanaf 14 januari 2003 en € 645,00 vanaf 6 augustus 2002. Nu verdachtes mededaders weliswaar niet voor doodslag maar voor een subsidiair ten laste gelegde variant zullen worden veroordeeld, acht de rechtbank [verdachte 1] en zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met de mededaders [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, in overeenstemming met het hervormen overwogen, beslissen zoals hierna is vermeld, evenals over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil. De rechtbank zal tevens aan [verdachte 1] de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 8.923,66 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 74 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de onderscheidenlijke schades zijn ontstaan tot aan de dag van de gehele voldoening, te weten € 108,00 vanaf 11 augustus 2002, € 3.976,86 vanaf 9 augustus 2002, € 1.823,80 vanaf 9 augustus 2002, € 170,00 vanaf 13 november 2002, € 2.200,00 vanaf 14 januari 2003 en € 645,00 vanaf 6 augustus 2002, ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer], gemachtigde [gemachtigde nabestaanden], wonende [adres gemachtigde], zoals hierna in het dictum genoemd. 11. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht: 10, 24c, 27, 36f, 287 BESLISSING De rechtbank: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de [verdachte 1] het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt [verdachte 1] daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 1] het subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan [verdachte 1] meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt [verdachte 1] daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart [verdachte 1] ter zake strafbaar; veroordeelt [verdachte 1] voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van negen jaren; beveelt dat de tijd door de [verdachte 1] voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan [verdachte 1] opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; gelast de teruggave aan [verdachte 1] van de in beslag genomen nog niet teruggegeven voorwerpen te weten: 1 zwarte muts, 1 zwarte buis, 5 cd-roms en 5 dvddiscs. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij Wijst de vordering van de benadeelde partij groot € 8.923,66 toe; veroordeelt [verdachte 1] om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij, nabestaanden [slachtoffer], gemachtigde [gemachtigde nabestaanden], wonende [adres gemachtigde], een totaalbedrag van € 8.923,66, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de onderscheidenlijke schades zijn ontstaan tot aan de dag van de gehele voldoening, te weten € 108,00 vanaf 11 augustus 2002, € 3.976,86 vanaf 9 augustus 2002, € 170,00 vanaf 13 november 2002, € 2.200,00 vanaf 14 januari 2003, € 645,00 vanaf 6 augustus 2002 en € 1.823,80 vanaf 9 augustus 2002; bepaalt dat de [verdachte 1] zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door de mededaders [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] is voldaan; legt aan [verdachte 1] de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 8.923,66 subsidiair 74 dagen hechtenis ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer], gemachtigde [gemachtigde nabestaanden], wonende [adres gemachtigde], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer niet opheft; bepaalt dat indien [verdachte 1] en/of genoemde [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [verdachte 4] heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.923,66 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de onderscheidenlijke schades zijn ontstaan tot aan de dag van de gehele voldoening, te weten € 108,00 vanaf 11 augustus 2002, € 3.976,86 vanaf 9 augustus 2002, € 170,00 vanaf 13 november 2002, € 2.200,00 vanaf 14 januari 2003, € 645,00 vanaf 6 augustus 2002 en € 1.823,80 vanaf 9 augustus 2002 ten behoeve van de nabestaanden van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van [verdachte 1] om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door [verdachte 1] en/of (een van) voornoemde medeverdachten aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen; veroordeelt [verdachte 1] tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil. Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, N.J.M. Ruyters en J.H.M. Delnooz-Engels, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voornoemd voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A.H. Bicker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank voornoemd op 26 maart 2008.