Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC8712

Datum uitspraak2008-04-04
Datum gepubliceerd2008-04-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/580068-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren omdat hij een zeer aanzienlijke hoeveelheid heroïne in zijn bezit heeft gehad. Daarnaast bracht hij een aanmerkelijk gedeelte daarvan samen met anderen over de grens. Verdachte kende het strafbare karakter daarvan, gelet op een eerdere veroordeling voor een Opiumwetdelict.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Meervoudige kamer Parketnummer: 06/580068-07 Uitspraak d.d.: 4 april 2008 Tegenspraak/ dip VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [plaats 1965], wonende te [adres]. 1.Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2008. 2. De tenlastelegging Nadat de tenlastelegging is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat: 1. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 maart 2007 tot en met 21 maart 2007 in de gemeente Apeldoorn en/of Utrecht en/of Raalte en/of Oldenzaal en/of elders in Nederland en/of in Duitsland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2800 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, in ieder geval een hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; art 2 ahf/ond A Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 maart 2007 tot en met 24 april 2007 in de gemeente Raalte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,02 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; art 2 ahf/ond C Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 3. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 8 februari 2006 tot en met 24 april 2007 te Raalte, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard; art 197 Wetboek van Strafrecht Taal- en/of schrijffouten Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. 3. Bewijsoverweging Bewijsmiddelen De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de - navolgende - overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen onder meer naar de paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL0650/07-205405, gesloten en ondertekend op 31 augustus 2007 door [verbalisant], administratief coördinator bij de afdeling Team Regionale Recherche van de politie Regio Noord en Oost Gelderland, en de daarbij behorende bijlagen. a. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 maart 2008 b. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van inbeslagneming en onderzoek van in beslag genomen goederen (blz. 504); c. het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 26 juni 2007 (blz. 546 en 547); d. het aanvullend rapport van het NFI d.d. 23 juli 2007 (blz. 820 en 821); e. het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van inbeslagneming en onderzoek van in beslag genomen goederen (dossier inbeslagneming blz. 3498 en 3502) f. de beschikking van het Ministerie van Justitie, waarbij verdachte tot ongewenst vreemdeling is verklaard (pagina 3456); g. een akte d.d. 27 augustus 1997 van betekening in persoon aan verdachte van voornoemd besluit (blz. 3459). Standpunt openbaar ministerie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met anderen op tijdstippen in de periode van 18 maart 2007 tot en met 21 maart 2007 in Nederland en Duitsland opzettelijk 2800 gram heroïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, dat de verdachte tezamen met anderen in diezelfde periode ongeveer 4,02 gram heroïne in de gemeente Raalte voorhanden heeft gehad en dat de verdachte in de periode van 8 februari 2007 tot en met 24 april 2007 in Nederland als ongewenst vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De officier van justitie heeft onder meer aangevoerd, dat de verdachte niet alleen bewust wederrechtelijk hier te lande verblijft, maar dat hij er ook bewust voor kiest om op een strafbare manier in zijn onderhoud te voorzien. In de drugshandel valt veel geld te verdienen en dat wist verdachte al voor 1996, toen hij ook voor Opiumwetdelicten tot 30 maanden gevangenisstraf werd veroordeeld. Uit de documentatie en het voorlichtingsrapport blijkt dat verdachte reeds vaker ter zake overtreding van de Opiumwet en overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht is veroordeeld. Standpunt van de verdediging Door de raadsman is vooropgesteld dat verdachte heeft toegegeven drugs aanwezig te hebben gehad en dat hij ook enige hulp heeft verleend ten behoeve van de uitvoer van een deel van deze drugs vanuit het Nederlandse grondgebied. Namens verdachte heeft de raadsman zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast was verdachte op de hoogte van zijn status als ongewenst vreemdeling. Echter, op het moment dat de uitspraak omtrent dat laatste feit onherroepelijk werd, zat verdachte in detentie en was hij derhalve niet in staat te vertrekken. Voor dit feit dient daarom vrijspraak te volgen. Door de raadsman is tevens aangevoerd, dat verdachte in een martelende, onzekere situatie zat. Hij is ongewenst vreemdeling en kan daardoor geen legaal arbeidsinkomen verwerven, maar hij is tevens getrouwd met een in Nederland verblijvende Nederlandse vrouw met wie hij drie kinderen heeft. De [medeverdachte] heeft van deze situatie misbruik gemaakt en de verdachte een verblijfsvergunning in het vooruitzicht gesteld als verdachte het drugsgebeuren zou faciliteren. De verdachte is niet de initiatiefnemer tot de drugsdelicten. Bespreking bewijsverweer inzake feit 3 De rechtbank stelt vast dat de tenlaste gelegde delictsperiode aanvangt een dag na de datum waarop verdachte laatstelijk door de politierechter te Zwolle terzake van het in artikel 197 van het Wetboek van strafrecht omschreven delict werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, dat de delictsperiode eindigt op de dag van verdachtes aanhouding in verband met de onderhavige strafzaak, dat omtrent recentere vrijheidsstraffen dan de hiervoor vermelde niets is aangevoerd of gebleken en dat uit het onderhavige strafdossier naar voren komt, dat aan verdachte ook niet uit anderen hoofde over de gehele delictsperiode de vrijheid werd ontnomen. Het verweer moet derhalve worden verworpen, nu de feitelijke grondslag ontbreekt. Voor zover de raadsman tevens heeft bedoeld te stellen dat verdachtes status van ongewenst vreemdeling nog niet onherroepelijk was, overweegt de rechtbank ten overvloede, dat dit argument geen doel kan treffen, nu de Vreemdelingenwet aan rechtsmiddelen tegen een ongewenstverklaring geen schorsende werking toekent en omtrent een voor verdachte geldende voorlopige voorziening niets is aangevoerd of gebleken. 4. Bewezenverklaring Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: 1. hij op tijdstippen in de periode van 18 maart 2007 tot en met 21 maart 2007 in de gemeente Apeldoorn en Utrecht en Raalte en Oldenzaal en elders in Nederland en in Duitsland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2800 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. hij op tijdstippen in de periode van 18 maart 2007 tot en met 24 april 2007 in de gemeente Raalte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,02 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; 3. hij op tijdstippen in de periode van 8 februari 2006 tot en met 24 april 2007 te Raalte, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard. 5. Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken. 6. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op de misdrijven: T.a.v. feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod. T.a.v. feit 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod. T.a.v. feit 3: Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard. 7. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. 8. Oplegging van straf en/of maatregel De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van vijf jaar gevorderd ter zake van alle drie de ten laste gelegde feiten. Daarnaast vorderde zij de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld, € 48.700,-. Subsidiair heeft zij geëist dat verdachte tot vier jaar gevangenisstraf wordt veroordeeld, plus een geldboete van € 50.000,-, bij niet-betaling te vervangen door 280 dagen vervangende hechtenis. De raadsman heeft namens verdachte betoogd dat de gevorderde straf veel te hoog is, gelet op de omstandigheden van verdachte, en dat de subsidiair gevorderde straf niet aan de orde kan zijn. De rechtbank overweegt over de op te leggen straf het volgende. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige overtredingen van de bepalingen van de Opiumwet, die met zware straffen worden bedreigd. Verdachte heeft immers een zeer aanzienlijke hoeveelheid heroïne in zijn bezit gehad en een aanmerkelijk gedeelte daarvan samen met anderen over de grens gebracht. Verdachte kende het strafbare karakter daarvan, gelet op een eerdere veroordeling voor een Opiumwetdelict. Desondanks heeft hij zich opnieuw met deze feiten ingelaten. Voorts is sprake van recidive ter zake van het als ongewenst vreemdeling in Nederland verblijven. Ook dat is een feit dat verdachte wordt aangerekend. Het is algemeen bekend dat hard drugs zeer schadelijk zijn voor de gezondheid. Ook is bekend dat er jaarlijks heel wat strafbare feiten worden gepleegd om aan geld te komen om drugs te kunnen kopen. Daardoor kan worden gesteld dat harddrugs een grote druk leggen op de samenleving als geheel. Verdachte is er door zijn handelwijze mede de oorzaak van dat die drugs beschikbaar blijven en de daarmee gepaard gaande overlast in stand blijft. Verdachte is eerder voor het plegen van een opiumgerelateerd feit tot een aanmerkelijke gevangenisstraf veroordeeld en heeft zich daardoor niet laten weerhouden om opnieuw op deze manier met het strafrecht in aanraking te komen. Daarom en gelet op de zeer aanzienlijke hoeveelheid waar het hier om gaat, waarvan een gedeelte ook nog eens geëxporteerd is, is de rechtbank van oordeel dat niet anders dan een forse gevangenisstraf kan en moet worden opgelegd. Ten aanzien van het inbeslaggenomen geld is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het door misdrijf verkregen of voor misdrijf bestemd geld betrof. Daarom zal worden bepaald dat het geld aan verdachte moet worden teruggegeven. 9. Toepasselijke wettelijke voorschriften Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 57, 91 en 197 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Beslissing De rechtbank: • verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. • verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren. Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht. • Gelast de teruggave van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geld aan verdachte, te weten een geldbedrag groot € 48.700,-. Aldus gewezen door mrs. Roessingh-Bakels, voorzitter, Van Harreveld en Davids, rechters, in tegenwoordigheid van Demmers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 april 2008.