Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0144

Datum uitspraak2008-04-18
Datum gepubliceerd2008-04-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers06/2906
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rondvluchten Zestienhoven. Bij besluit van 10 februari 2006 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat de rondvluchtenvergunning van Lion Air, onder voorwaarden, gehandhaafd en tevens een last onder dwangsom aan eiser opgelegd. De voorwaarde, die verweerder in het besluit van 10 februari 2006 aan de vergunning heeft verbonden, was niet opgenomen in het besluit van 8 juli 2004, waarbij de vergunning oorspronkelijk verlengd is. Eiser is daarom niet eerder in de gelegenheid geweest zijn grieven te uiten tegen deze nadere voorwaarde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het besluit van 10 februari 2006, voor zover het betrekking heeft op de nadere vergunningsvoorwaarde, ten aanzien van eiser als een primair besluit moet worden aangemerkt en niet als een beslissing op bezwaar. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank evenwel, conform de beslissing van de voorlopige voorzieningenrechter van 20 april 2006 en gelet op de uitdrukkelijke wens van partijen, het besluit van 10 februari 2006, voor zover dit betrekking heeft op de nadere voorwaarde, aanmerken als een beslissing op bezwaar, waartegen beroep open staat.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Meervoudige kamer Reg.nr.: WET 06/2906 FRC Uitspraak in het geding tussen [Eiser], h.o.d.n. Lion Air, wonende te [woonplaats], eiser (hierna ook: Lion Air), gemachtigde mr. E. den Hartog, advocaat te Capelle aan den IJssel, en de minister van Verkeer en Waterstaat (als rechtsopvolger van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat), verweerder, met als derde partij: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kroonduif Air B.V., gevestigd te Rotterdam, gemachtigde mr. Q.J. van Riet, advocaat te Venlo. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 8 juli 2004 heeft verweerder de aan Lion Air verstrekte vergunning voor het houden van rondvluchten verlengd tot 1 juli 2009. Tegen dit besluit heeft Kroonduif Air B.V. bij brief van 20 augustus 2004 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 23 december 2004 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft Kroonduif Air B.V. bij brief van 26 januari 2005 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 30 juni 2005 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 december 2004 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Bij brief van 30 augustus 2005 heeft Kroonduif Air B.V. beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Bij besluit van 10 februari 2006, verzonden op 24 februari 2006, heeft verweerder de rondvluchtenvergunning van eiser, onder voorwaarden, gehandhaafd en tevens een last onder dwangsom aan eiser opgelegd. Eiser heeft bij brief van 14 maart 2006 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarnaast heeft hij een verzoek bij deze rechtbank ingediend om een voorlopige voorzienig te treffen. In zijn uitspraak van 20 april 2006 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen gedeeltelijk toegewezen ten aanzien van de opgelegde last onder dwangsom. Bij besluit van 4 juli 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser, voor zover dat gericht is tegen de opgelegde last onder dwangsom, deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Bij brief van 7 juli 2006 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser voor zover dat betrekking heeft op de voorwaarde die bij het besluit van 10 februari 2006 aan de verlenging van de rondvluchtvergunning is verbonden, doorgezonden naar deze rechtbank, met het verzoek te beoordelen in hoeverre dit bezwaarschrift, gelet op de uitspraak van de voorlopige voorzieningenrechter, als een beroepschrift moet worden aangemerkt. Bij brief van 25 juli 2006 heeft deze rechtbank partijen laten weten dat het bezwaarschrift, wat betreft de voorwaarde die bij het besluit van 10 februari 2006 aan de verlenging van de rondvluchtvergunning is verbonden, als een beroepschrift zal worden behandeld. Kroonduif Air B.V. heeft op 31 mei 2007 nadere stukken ingediend. Op 13 juni 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Bij beslissing van 20 juni 2007 heeft de rechtbank het onderzoek in deze procedure heropend, waarbij zij heeft bepaald dat eiser en verweerder in de gelegenheid worden gesteld binnen een termijn van drie weken schriftelijk te reageren op de inhoud van de door Kroonduif Air B.V. ingediende nadere stukken. Verweerder heeft bij brief van 28 juni 2007 schriftelijk gereageerd op deze door Kroonduif Air B.V. ingediende stukken en eiser heeft dit bij brief van 6 juli 2007 gedaan. Op 10 maart 2008 heeft wederom een onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Kops en S.M. Krone. Kroonduif Air B.V. heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. 2 Overwegingen 2.1 Feiten, welke als vaststaande worden aangenomen Bij besluit van 10 februari 2006 heeft verweerder - voor zover hier van belang - de rondvluchtenvergunning van eiser gehandhaafd. Daarbij is een extra voorwaarde aan die vergunning verbonden, inhoudende dat het eiser, in afwijking van het geldende beleid zoals dat kan worden afgeleid uit de Beleidswijziging luchtvaartvergunningen (Stcrt. 1996, 7), niet is toegestaan rondvluchten uit te voeren met andere dan de in de rondvluchtenvergunning vermelde luchtvaartuigen. 2.2 Standpunten partijen Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat Lion Air eerder wettelijke voorschriften en vergunningsvoorschriften heeft overtreden, door rondvluchten uit te voeren met vliegtuigen die niet op de rondvluchtenvergunning staan vermeld en/of met vliegtuigen die onverzekerd zijn. Hierdoor zijn risico’s ontstaan ten aanzien van de aansprakelijkheid van eiser. Om die reden heeft verweerder de nadere voorwaarde opgenomen. Zou eiser toch met andere vliegtuigen willen vliegen dan op de vergunning staan vermeld, dan zal hij een wijziging van die vergunning moeten aanvragen. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat deze extra voorwaarde in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat aan hem verdergaande verplichtingen worden opgelegd dan aan andere vliegmaatschappijen. 2.3 Wettelijk kader Krachtens artikel 16 van de Luchtvaartwet (hierna: LVW) mag vervoer met luchtvaartuigen in Nederland slechts geschieden door luchtvaartmaatschappijen aan wie daartoe door verweerder een vergunning is verleend. Ingevolge artikel 16b, eerste lid, van de LVW, kan verweerder een vergunning als bedoeld in artikel 16 verlenen voor een termijn van ten hoogste vijf jaar en kan deze termijn door hem worden verlengd. Het tweede lid van dit artikel houdt in dat aan de vergunning bedoeld in het eerste lid voorschriften of beperkingen kunnen worden verbonden. 2.4 Beoordeling De voorwaarde, die verweerder in het besluit van 10 februari 2006 aan de vergunning heeft verbonden, was niet opgenomen in het besluit van 8 juli 2004, waarbij de vergunning oorspronkelijk verlengd is. Eiser is daarom niet eerder in de gelegenheid geweest zijn grieven te uiten tegen deze nadere voorwaarde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het besluit van 10 februari 2006, voor zover het betrekking heeft op de nadere vergunningsvoorwaarde, ten aanzien van eiser als een primair besluit moet worden aangemerkt en niet als een beslissing op bezwaar. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank evenwel, conform de beslissing van de voorlopige voorzieningenrechter van 20 april 2006 en gelet op de uitdrukkelijke wens van partijen, het besluit van 10 februari 2006, voor zover dit betrekking heeft op de nadere voorwaarde, aanmerken als een beslissing op bezwaar, waartegen beroep open staat. De rechtbank stelt vast dat verweerder bevoegd is op grond van artikel 16b, tweede lid, van de LVW aan een vergunning voorwaarden te verbinden. Gelet op de redactie van dit artikel is deze mogelijkheid niet beperkt tot het moment van afgifte van de vergunning, zodat ook bij verlenging van de vergunning aan verweerder de bevoegdheid toekomt voorschriften aan die vergunning te verbinden. Verweerder heeft bij het nemen van het bestreden besluit overwogen dat eiser vluchten heeft uitgevoerd in strijd met de rondvluchtenvergunning en dat hij in strijd met de verzekeringsverplichtingen heeft gehandeld, waardoor risico’s zijn ontstaan ten aanzien van de aansprakelijkheid van eiser. Aldus heeft verweerder gewezen op het belang van derden om in het geval van een luchtvaartongeval afdoende verzekerd te zijn. Dat belang heeft verweerder afgewogen tegen het belang van eiser om met stilzwijgende toestemming te kunnen vliegen met andere luchtvaartuigen dan in de rondvluchtenvergunning zijn genoemd. De rechtbank overweegt dat de strikte bepalingen met betrekking tot de verzekeringsplicht en de eis dat in een rondvluchtenvergunning is opgenomen met welke vliegtuigen zal worden gevlogen, in het leven zijn geroepen ter bevordering van de vliegveiligheid en meer in het bijzonder om derden tegen de gevolgen van luchtvaartongevallen te beschermen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze belangen de hoogste bescherming genieten. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder, gezien de eerder geconstateerde overtredingen, niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om in afwijking van zijn beleid een extra voorschrift te verbinden aan de vergunning van eiser. De stelling van eiser dat hierdoor aan hem verdergaande voorschriften worden opgelegd dan aan andere vliegmaatschappijen, waardoor in strijd met het gelijkheidsbeginsel zou worden gehandeld, leidt niet tot een ander oordeel. In dit verband overweegt de rechtbank het volgende. De constatering van verweerder dat eiser in het verleden structureel overtredingen van de vergunningsvoorschriften en/of de LVW heeft gepleegd, is onvoldoende gemotiveerd bestreden. Niet aannemelijk en ook overigens niet gesteld is dat “andere vliegmaatschappijen” (structureel dan wel incidenteel) voorschriften van hun vergunning en/of de LVW hebben overtreden. Er is dan ook geen sprake van vergelijkbare situaties. Reeds daarom heeft verweerder niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld door aan de vergunning van eiser een nader voorschrift te verbinden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiser niet kan slagen. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. 3 Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F.C. Francken, voorzitter, en mr. J.S. Holthuis en mr. S.G. Groenhof, leden, en door de voorzitter en A.M.P. Meijer, griffier, ondertekend. De griffier: De voorzitter: Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2008. Afschrift verzonden op: Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser en Kroonduif Air B.V. worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.