Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD3018

Datum uitspraak2008-05-19
Datum gepubliceerd2008-06-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 06/1372 BELEI
Statusgepubliceerd


Indicatie

Remigratiewet. Overgang van netto- naar brutosystematiek bij het inwerkingtreden van de Remigratiewet in 2000. Aftrek van de bruto-inkomsten van de Remigratiewet-uitkering is niet in strijd met het nationaal (overgangs)recht noch met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen enkelvoudige kamer UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 06/1372 BELEI van: [eiser], wonende te [woonplaats] , eiser, vertegenwoordigd door mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, tegen: de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, zetelend te Amstelveen, verweerder, vertegenwoordigd door J.Y. van den Berg. 1. PROCESVERLOOP De rechtbank heeft op 6 maart 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 24 januari 2006. Het onderzoek is gesloten ter zitting van 25 februari 2008. 2. OVERWEGINGEN In 1996 is eiser met behoud van een WAO-uitkering geremigreerd naar voormalig Joegoslavië. Bij besluit van 11 juli 1996 heeft verweerder aan eiser voorzieningen toegekend op grond van de op basis van de Emigratiewet totstandgekomen Basisremigratiesub¬sidie¬regeling 1985 en de Remigratieregeling 1985. De toegekende voorziening op grond van laatstgenoemde regeling hield in een uitkering van FL 760,- (€ 344,87) netto per maand minus het netto bedrag aan WAO-uitkering, zulks op basis van artikel 8, tweede en derde lid, van de Remigratieregeling 1985. Bij besluit van 6 maart 2003 heeft verweerder de remigratie-uitkering vastgesteld op € 12,53 (bruto) per oktober 2002 en op € 98,66 (bruto) per januari 2003 wegens fluctuaties in de hoogte van de WAO-uitkering. Verweerder heeft de vaststellingen verricht door de bruto WAO-uitkering op de remigratie-uitkering in mindering te brengen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 12 december 2003 (kennelijk) ongegrond verklaard. Dit besluit is door de rechtbank vernietigd, waarna verweerder bij het thans bestreden besluit het bezwaar van eiser wederom ongegrond heeft verklaard. In beroep heeft eiser aangevoerd dat op grond van artikel 13 van de (op 1 juli 2000 in werking getreden) Remigratiewet de destijds bestaande netto-garantie intact is gebleven. Voorts heeft eiser een beroep gedaan op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het Eerste Protocol). Vanaf 2002 wordt aan eiser een deel van zijn inkomen ontnomen tot een bedrag van € 72,92 per maand per 2006 (22% van het inkomen), terwijl de verwachting is dat het nog verder zal oplopen. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de redelijke termijn is geschonden. De rechtbank overweegt als volgt. Nationale bepalingen Op 1 april 2000 is de Remigratiewet in werking getreden. In artikel 7, eerste lid van de Remigratiewet is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld die (voorzover hier van belang) in ieder geval betrekking hebben op: a. de hoogte van de vergoedingen, de tegemoetkomingen in de kosten en de periodieke uitkering; b. de gevolgen voor de periodieke uitkering van de samenloop met andere uitkeringen. Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit voorzieningen Remigratiewet (hierna: het Besluit). In artikel 7, eerste lid daarvan is het volgende bepaald: Onze Minister stelt het bruto bedrag vast van de remigratie-uitkering (…). Artikel 11, eerste lid van dit Besluit bepaalt het volgende: Op de remigratie-uitkering wordt in mindering gebracht het bruto-bedrag van de uitkeringen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Toeslagenwet, waarop de remigrant of zijn partner over het uitkeringstijdvak aanspraak heeft. Verweerder heeft bij het bestreden besluit toepassing gegeven aan deze bepalingen en eisers uitkering op grond van de WAO bruto verrekend met eisers remigratie-uitkering, waarbij aan eiser een lager netto-bedrag is uitbetaald dan in het verleden het geval was. Eiser stelt dat dit ten onrechte is geschied, omdat wettelijk gezien op hem de oude netto-netto systematiek van vóór de Remigratiewet van toepassing is gebleven. De rechtbank volgt eiser daarin niet op grond van de volgende overwegingen. Artikel 10, eerste lid, van de Remigratiewet luidt: Personen die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet zijn geremigreerd en een uitkering ontvingen op basis van de Remigratieregeling 1985 behoeven geen aanvraag in te dienen voor het verkrijgen van een periodieke uitkering op basis van deze wet. De bedragen van bedoelde uitkering worden van rechtswege aangepast aan het niveau van de bedragen op basis van deze wet. Artikel 13 van de Remigratiewet luidt als volgt: De Emigratiewet wordt ingetrokken, met dien verstande dat de op grond van de Basisremigratiesubsidieregeling 1985 en de op grond van de Remigratieregeling 1985 vastgestelde beschikkingen van kracht blijven. Uit deze bepalingen vloeit -anders dan eiser stelt- niet voort dat op hem de Emigratiewet, de Basisremigratiesubsidieregeling 1985 en de Remigratieregeling 1985 van toepassing blijven, maar slechts dat de in dat juridische kader genomen beschikkingen van kracht blijven. Met dat laatste wordt voorkomen dat (zoals met zoveel woorden is neergelegd in artikel 10 van de Remigratiewet) in lopende uitkeringssituaties nieuwe aanvragen moeten worden ingediend, enkel vanwege het inwerking treden van een nieuwe wet. Een handhaving van de netto-garantie wordt daarmee niet bereikt. Dat het uitdrukkelijk de bedoeling was om ook voor lopende gevallen de netto-garantie te laten vervallen, blijkt ook uit de Nota van Toelichting op het Besluit (onder Vaststelling van de remigratie-uitkering in bruto-bedragen). Daarin wordt opgemerkt dat het oude systeem met netto-garanties zeer bewerkelijk was. Er bestond ook twijfel aan de noodzaak tot handhaving ervan, nu een systeem van indexering van de uitkeringen was ingevoerd. Een bruto-systematiek is bovendien in overeenstemming met de algemeen in uitkeringswetten en -regelingen geldende systematiek. Ook uit de vragen die door de volksvertegenwoordiging op juist (de uitwerking van) dit specifieke punt zijn gesteld aan de regering, en die zijn beantwoord op 14 januari 2000 (kamerstuk nr. 26 800-VII, 33, onder 4 en 5) blijkt van deze bedoeling van de wetgever. In die vragen (en de antwoorden erop) is uitdrukkelijk aandacht besteed aan de koopkrachteffecten van het verdwijnen van de netto-garantie. Zo blijkt onder 5 dat volgens berekeningen van de SVB 99% van de migranten er niet op achteruit of vooruit gaat . In uitzonderingssituaties (minder dan 1% van de remigranten met een remigratie-uitkering) kunnen als gevolg van toegepaste loonheffing verschillen optreden van min f 15,- tot plus f 15,- per maand Door de wetgever is dus bewust gekozen voor het vervangen van de netto-garantie door een bruto-garantie, zowel bij remigratie-uitkeringen die reeds vóór de inwerkingtreding van de wet zijn toegekend, als voor uitkeringen die ná inwerkingtreding worden toegekend. Het eigendomsrecht Ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol, heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren. Partijen worden verdeeld gehouden omtrent het antwoord op de vraag of de in geding zijnde remigratieuitkering een eigendom in de zin van dit artikel vormt. De rechtbank kan en zal het antwoord op die vraag in het midden laten, omdat ook indien zou worden aangenomen dat die uitkering een eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol vormt, zulks niet leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Daartoe stelt de rechtbank voorop dat met de inwerkingtreding van de Remigratiewet de tot dan toe bestaande netto-garantie is vervangen door een systeem van bruto-garantie met indexering. Niet valt op voorhand in te zien dat een dergelijke keuze van de wetgever strijdt met artikel 1 van het Eerste Protocol. Eiser heeft ook niet gesteld waarom die keuze in casu onrechtmatig was. Aan die keuze hebben bovendien onderzoek en nadere afwegingen bij de wetgever ten grondslag gelegen, die leidden tot de conclusie dat van een inkomensachteruitgang niet of nauwelijks sprake zou zijn. De rechtmatigheid en juistheid daarvan zijn van de zijde van eiser evenmin beargumenteerd bestreden. Wel heeft eiser gesteld dat het loslaten van de netto-garantie heeft geleid tot een vermindering in vrij besteedbaar inkomen. Waar -onbetwist- sprake is van een bruto-garantie, moet deze vermindering het gevolg zijn van hogere inhoudingen op de bruto-uitkering. Eiser heeft de rechtmatigheid van de inhoudingen (echter) niet betwist. Dat die inhoudingen onrechtmatig zijn, ligt ook overigens niet voor de hand, waar in artikel 1 van het Eerste Protocol uitdrukkelijk is neergelegd dat dat artikel op geen enkele wijze het recht aantast dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om de betaling van belastingen of andere heffingen te verzekeren. De stellingen van eiser op dit punt kunnen dan ook niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Redelijke termijn Met eiser is de rechtbank van oordeel dat in casu sprake is van overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Dit is door verweerder overigens ook niet betwist. Het bestuurlijk aandeel daarin bedraagt 21 maanden, derhalve 15 maanden meer dan (het maximum van) zes. Dat leidt ertoe dat verweerder in beginsel gehouden is aan eiser een schadevergoeding te voldoen. Het bestreden besluit kan derhalve niet in stand blijven. Met een vertraging van 15 maanden correspondeert een schadevergoeding van € 1.500 voor het bestuurlijk aandeel in de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank ziet in het financieel belang van deze zaak onvoldoende concrete aanknopingspunten om dit bedrag lager vast te stellen. Evenmin ziet de rechtbank grond om aan te nemen dat eiser als gevolg van de duur van de procedure geen daadwerkelijke spanning en frustratie heeft ondergaan. Conclusies Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren wegens strijd met artikel 6 van het EVRM en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal echter bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb zal de gemeente Amsterdam het door eiser gestorte griffierecht ad € 138,- dienen te vergoeden. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Die kosten zijn, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 644,- (2 punten x factor 1 x € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. Beslist wordt als volgt. 3. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; - veroordeelt de Sociale Verzekeringsbank tot het vergoeden van de schade in verband met het overschrijden van de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM ten bedrage van € 1.500,-; - bepaalt dat de Sociale Verzekeringsbank aan eiser het griffierecht ad € 138,- vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de Sociale Verzekeringsbank aan eiser. Deze uitspraak is gedaan op 19 mei 2008 door mr. H.J. Tijselink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B. van Bremen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage. Afschrift verzonden op: DOC: B