Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD3293

Datum uitspraak2008-06-06
Datum gepubliceerd2008-06-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/861091-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Paardenmarkt Lottum 2007.
Verdachte gooit of slaat met een bank, waardoor het slachtoffer in de nek wordt geraakt en overlijdt aan de gevolgen van een spinale shock. Causaliteit. Bewezenverklaring: geen doodslag, maar toebrengen zwaar lichamelijk letsel, de dood ten gevolge hebbend. Geen sprake van noodweer (-exces).


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/861091-07 Uitspraak d.d. : 6 juni 2008 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voor[de ]n : [voornamen] geboren op : [geboortedatum en plaats] adres : [adres] plaats : [woonplaats] thans gedetineerd 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2008. 2. De tenlastelegging De verdachte staat - na nadere omschrijving van de tenlastelegging - terecht ter zake dat: hij op of omstreeks 12 november 2007 te Lottum, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] (met) een bank, in elk geval een hard voorwerp tegen diens hoofd althans het lichaam, geslagen of gegooid, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; (artikel 287 Wetboek van Strafrecht) subsidiair, indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 12 november 2007 te Lottum, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] (met) een bank, in elk geval een hard voorwerp tegen diens hoofd althans het lichaam, geslagen of gegooid, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad; (artikel 302 Wetboek van Strafrecht) meer subsidiair, indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 12 november 2007 te Lottum, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (met) een bank, in elk geval een hard voorwerp tegen diens hoofd althans het lichaam, heeft geslagen of gegooid, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. (artikel 300 Wetboek van Strafrecht) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 23 mei 2008 gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het oppakken van een zware bank, het daarmee maken van een zwaaiende beweging van 180º op hoofdhoogte en met kracht een persoon tegen het hoofd/in de nek slaan vergelijkbaar is met het slaan met een honkbalknuppel tegen iemands hoofd. Door op deze wijze met een bank te slaan tegen iemands hoofd neem je de aanmerkelijke kans op de koop toe dat het fataal kan aflopen. Verdachte heeft dan ook het voorwaardelijke opzet op de dood van het slachtoffer gehad. Als gevolg van de klap met de bank is [slachtoffer] overleden. Er is geen enkele andere omstandigheid dan de klap die de dood heeft veroorzaakt dan wel heeft versneld. Juridisch maakt het niet uit of het handelen van omstanders tot de dood hebben bijgedragen. Eventueel medisch falen van derden die een rol hebben gespeeld bij het intreden of versnellen van de dood komt volgens vaste jurisprudentie voor rekening en risico van diegene die verantwoordelijk is voor het geweld tegen het slachtoffer. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de dood van het slachtoffer aan verdachte dient te worden toegerekend. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat het (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] ontbrak. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat niet duidelijk is of het letsel op zichzelf dodelijk was en is voorts de vraag of door een medische misser, te weten de verkeerde intubatie, het overlijden van [slachtoffer] aan verdachte kan worden toegerekend. 7.2 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. 7.3 Samenvatting van de bewijsmiddelen en de standpunten van de rechtbank 7.3.1 Bewijsmiddelen In deze zaak is gedurende het onderzoek een zeer groot aantal personen gehoord. De rechtbank acht in het bijzonder de volgende verklaringen van belang. Voorval Markt Verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij zich op 12 november 2007 rond 18.00 uur, in afwachting van het transport naar Baarlo, met een aantal anderen, waaronder [betrokkene 1], bij de pomp op de Markt te Lottum heeft bevonden. Omdat er door iemand aan het deurtje van de pomp wordt gerommeld en hij daar niets mee te maken wil hebben, distantieert hij zich daarvan en gaat hij op een afstand van circa 10 grote stappen staan. Vervolgens hoort hij dat achter hem bij de pomp ruzie ontstaat. Hij hoort mensen schreeuwen en ziet dat [betrokkene 1] aangevallen wordt door een groep personen die komt aanrennen. Hij ziet dat er getrokken en geduwd wordt en ziet slaande bewegingen. Hij wil (betrokkene 1] gaan helpen en beweegt zich in de richting van het handgemeen. Dan ziet hij dat een paar van de personen uit de groep zich in zijn richting bewegen. Hij heeft het idee dat zij hem willen aanvallen en slaat op de vlucht richting frituur. Hij bevindt zich dan op een afstand van circa 5 meter van de personen van wie hij denkt dat zij hem achtervolgen en circa 5 meter van de frituur. De houding van de personen komt op hem dreigend over en hij heeft de indruk dat zij hem willen aanvallen. Hij besluit te vluchten, draait zich om en rent weg in de richting van de frituur. Hij wil de frituur in vluchten. Hij denkt dat die 2 of 3 personen achter hem aankomen en hem in elkaar willen slaan, maar hij kijkt niet om. Wel hoort hij dat zij achter hem aankomen. Hij hoort voetstappen achter zich. Wanneer hij dicht bij de frituur komt, grijpt hij in paniek een bank en zwaait die naar achteren. Daarvoor heeft hij wel moeten stoppen. Hij heeft niet om zich heen gekeken en ook niemand gezien. Het bankje pakt hij om zijn achtervolgers de doorgang te belemmeren zodat zij op afstand zullen blijven. Hij denkt dat de achtervolgers nog op een afstand van 5 meter zijn, maar heeft dat niet gezien omdat hij niet naar achteren heeft gekeken. [Getuige 1] zit op 12 november 2007 op een bankje aan de rand van de Markt te Lottum. Hij ziet dat vlakbij de pomp een groepje uit Baarlo rotzooi aan het trappen is. Op een gegeven moment komt een groep van een man of 19, waar ook [het] [slachtoffer] bij hoort, uit de richting van café Den Hook. Hij hoort ze roepen van: “daar heb je hem weer”. Dit slaat op een van de jongens uit Baarlo. Hij ziet dat [slachtoffer] tegenover hem gaat staan en dat zij over en weer wat duwen. Als gevolg van het duwen van [slachtoffer] valt de Baarlonaar op de grond. Hij staat meteen weer op en loopt weg in de richting van het Veer. [slachtoffer] gaat achter hem aan, de afstand tussen beiden is circa 5 meter. Als [getuige 1] omkijkt, ziet hij bij de frituur [verdachte] bij de bankjes bij de frituur staan. Op dat moment ziet hij dat [verdachte] een bank in zijn handen heeft en dat hij deze met een naar achteren zwaaiende beweging in de richting van [slachtoffer] beweegt. Hij ziet dat [verdachte] de bank linksom zwaait en dat de bank daarbij ongeveer 180º draait. Hij heeft het idee dat [verdachte] niet gezien heeft dat (slachtoffer] daar loopt omdat deze met de rug naar de Markt en met zijn gezicht in de richting van de frituur staat. Zijn indruk is dat [verdachte ] het gevoel had dat hij achtervolgd werd en zich op deze manier tegen de achtervolgers wil weren. Volgens hem heeft [verdachte] de bank losgelaten en die vloog tegen [slachtoffer] aan. ] [slachtoffer] liep op dat moment nog achter de man aan die achter het bankje waarop hij, [getuige 1], zat probeerde weg te komen. [Getuige 2] zit met [getuige 1] op een bankje aan de rand van de Markt te Lottum. Naast het bankje staat een groepje van 5 à 10 personen. Uit wat zij tegen elkaar zeggen wordt hem duidelijk dat zij op vervoer staan te wachten. Uit café Den Hook komt een groep jongens de Markt op. Hij ziet dat deze groep de confrontatie opzoekt met de groep die naast de bank staat waar hij op zit. Uit elke groep beginnen 3 à 4 personen aan elkaar te rukken en trekken. Dan ziet hij 2 personen achter elkaar aan rennen. De voorste jongen behoort tot het groepje dat op vervoer staat te wachten, de tweede jongen is de jongen die later wordt neergeslagen. De afstand tot elkaar bedraagt ongeveer 2 meter. Hij ziet dat de voorste jongen in de loop een van de bankjes die voor de garagepoort staan met 2 handen oppakt. In één beweging zwaait hij de bank rechtsom in de richting van de jongen die hem achtervolgt. Hij ziet dat verdachte met de bank achter zich slaat. Terwijl hij dit doet draait hij met de richting van de bank mee. Hij heeft het idee dat hij zich af wil weren en zodoende een voorsprong kan behalen. [Getuige 3] verklaart dat zij op 12 november 2007 dat zij op de Markt een luidruchtige groep ziet. Op een gegeven moment komt er een groep personen uit Lottum aan. [getuige 3] ziet dat een man een houten bankje met een ijzeren onderframe oppakt. Hij pakt het bankje met beide handen en zwaait daarmee eerst naar achteren aan de rechterkant van zijn lichaam. Dan zwaait hij met volle kracht naar voren. Hij zwiept het bankje vervolgens naar achteren en slaat de jongen die komt aanlopen met het bankje tegen het hoofd, achter in de nek. Zij weet niet of deze jongen toevallig aan is komen lopen of bewust op die man met het bankje is toegelopen. [Getuige 4] staat met een man of 10 op de Markt te Lottum op vervoer naar huis te wachten. Op enig moment komt een groep vanuit de overzijde van de Markt in hun richting. Zij komen op [betrokkene 1] af en het is duidelijk dat zij hem moeten hebben. Hij hoort ze iets roepen in de trant van: “daar is die met die krullen”. Enkele van die jongens beginnen op [betrokkene 1] in te slaan. [betrokkene 2] springt er tussen en dan ziet [betrokkene 1] kans om weg te komen. Hij loopt achteruit en valt achterover over een van de bankjes bij de frituur. Hij staat op en loopt weg. Op het moment dat [betrokkene 1] zich uit de voeten heeft gemaakt heeft ook de groep zich in de richting van de bankjes bij de frituur verplaatst. [de ] [verdachte] gaat snel in de richting van de frituur. Als [verdachte] bij de bankjes is, stopt hij. De jongens staan dan op 2 à 3 meter afstand. [de ] [verdachte] pakt een bank bijna bij het uiteinde en gooit de bank linksom in de richting van de groep achter hem. [slachtoffer] wordt achter in de nek door de bank geraakt. [slachtoffer] staat op dat moment met zijn zijkant naar [verdachte] toe. [verdachte] laat de bank los voordat deze [slachtoffer] raakt. Hij ziet de bank ongeveer 1 meter door de lucht vliegen. Uit het technisch onderzoek blijkt niet door welke bank [het] [slachtoffer] is geraakt. Bij de frituur stonden banken van 2 formaten: een bank met een lengte van 2 meter en een gewicht van 8,1 kilogram en 3 banken met een lengte van 2,2 meter en elk een gewicht van 13,6 kilogram. Medische situatie [Getuige 5] ziet dat een jongen [slachtoffer] aan zijn armen overeind probeert te trekken. Hij en [getuige 6] zeggen dat [het] moet blijven liggen. [Getuige 5] controleert de ademhaling van [slachtoffer] en constateert dat die niet goed is. Omdat [slachtoffer] dreigt te stikken legt [getuige 5], die bedrijfshulpverlening gedaan heeft en weet wat hij moet doen, hem in de stabiele zijligging. Kort daarop komt [getuige 7], anesthesiemedewerker, deel uitmakend van een reanimatieteam bij het Sint Lucas Andreas ziekenhuis te Amsterdam, erbij en die constateert dat [het] [slachtoffer] niet meer ademt. Samen met [getuige 8] en [getuige 9] begint hij met reanimeren. Na ongeveer 10 minuten arriveert de ambulance. De ambulance- verpleegkundige constateert na aansluiting van het life-pack dat er geen ritme en geen hartslag is. Zij sluit het slachtoffer aan op de monitor, waarborgt de beademing door intubatie, brengt een infuus in en geeft medicijnen. Er komt geen hartritme. Vanaf het moment dat zij bij het slachtoffer is gekomen totdat in het ziekenhuis wordt besloten om te stoppen met reanimeren heeft zij geen hartritme meer geconstateerd. Korte tijd na de handelingen door de verpleegkundige arriveert de traumahelikopter. De trauma-arts Tan constateert dat het slachtoffer niet reageert en dat er geen reactie op de pupillen is. De tube lijkt hem bij eerste onderzoek goed te zitten en hij meent ademgeluiden te horen bij het slachtoffer. Hij constateert dat er een infuus is aangebracht en dat [slachtoffer] aan de monitor ligt. Er is geen activiteit op de monitor te zien. Hij geeft opdracht om [het] [slachtoffer] al reanimerend over te brengen naar het ziekenhuis te Venlo. In de ziekenauto twijfelt hij of de tube goed zit. De tube zit in de slokdarm en hij verwisselt de tube en plaatst die in de luchtwegen. Al reanimerend komen zij in het ziekenhuis aan. Bij onderzoek door de cardioloog blijkt dat het hart niet beweegt en er wordt besloten om te stoppen met reanimeren. Op 12 november om 19.30 uur wordt geconstateerd dat [slachtoffer] overleden is. Op 13 november 2007 wordt het stoffelijk overschot van [het] [slachtoffer] vanuit het mortuarium te Venlo overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut in Den Haag, waar die dag tussen 13.50 en 17.30 uur sectie wordt verricht. Medische bevindingen en gevolgtrekkingen Dr. R. Visser, arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut, komt aan de hand van de uit- en inwendige schouwing van het lichaam van [het] [slachtoffer] tot de volgende overwegingen. [Slachtoffer] zou een slag met een bank in de nek hebben gehad. In aansluiting aan de slag zou hij bewusteloos zijn geraakt en enige tijd later zijn overleden.Er was in de nek een geringe huidbeschadiging waaronder een grote onderhuidse bloeduitstorting. Dit letsel is ontstaan als gevolg van recente inwerking van uitwendig, mechanisch geweld. Het past bijvoorbeeld bij het slaan met een bank.In aansluiting aan de slag zou [slachtoffer] bewusteloos zijn geraakt en enige tijd later in het ziekenhuis zijn overleden.Bij neuropathologisch onderzoek werden geringe afwijkingen gezien ontstaan op basis van zuurstoftekort. Het ontbreken van aantoonbare traumatische veranderingen in het centrale zenuwstelsel sluit trauma op het hoofd dan wel de wervelkolom/ruggenmerg niet uit. Gezien het korte interval tussen het optreden van het trauma en het overlijden is het zeer wel mogelijk dat microscopisch aantoonbare veranderingen zich in deze korte periode niet hebben kunnen ontwikkelen.Er werd bij sectie en toxicologisch onderzoek geen andere doodsoorzaak aangetoond. Het is bekend dat inwerking van hevig geweld op het ruggenmerg kan leiden tot een ernstige klinische toestand, een z.g. “spinale shock”. Spinale shock is een klinische diagnose en kan middels sectie niet worden aangetoond. In het kader van ruggenmergtrauma treden verstoring van de functies van het betrokken deel van het ruggenmerg en oedeem (waterzucht) op. Indien deze fenomenen in het hogere deel van het halsruggenmerg optreden, leidt dit tot verstoring van de vitale functies (hartslag en ademhaling). Deze verstoring kan direct of indirect ten gevolge van verwikkelingen leiden tot de dood. De deskundige komt, na overleg met de neuropatholoog dr. B. Kubat, eveneens werkzaam bij het NFI, tot de volgende conclusie. Gezien de opeenvolging van de gebeurtenissen bij [slachtoffer], oud 17 jaren, zoals gemeld door de verbalisant, de bevindingen bij sectie en toxicologisch onderzoek, is het waarschijnlijk dat er spinale shock opgetreden is in het hoger halsruggenmerg hetgeen tot het overlijden heeft geleid. Een andere doodsoorzaak is bij sectie en toxicologisch onderzoek niet gebleken. In een bijlage met hypothetische overwegingen stellen de deskundigen R. Visser en B. Kubat nog dat het ruggenmerg in de hals (‘cervicaal ruggenmerg’) een belangrijk schakelstation is tussen grote en kleine hersenen enerzijds en zenuwen en organen anderzijds. Bij beschadiging van het ruggenmerg zal het deel van het ruggenmerg onder de beschadiging zijn functie verliezen, aangezien deze niet meer in direct contact staat met de grote en kleine hersenen. Plotse beschadiging kan leiden tot zogenaamde ‘spinale shock’, waarbij het lichaam op ruggenmergschade reageert met een algehele bloeddrukval en mogelijk verminderde hartslagfrequentie. Beschadiging van het ruggenmerg in de hals kan op meerdere wijzen optreden: A. een breuk van de halswervels(s); B. geweldsinwerking; C. indirect door trauma waarbij druktoename optreedt en de bloed- en zuurstofvoorziening van het ruggenmerg in het gedrang kan komen en D. door hyperflexie/hyperextensie-schade die gezien kan worden bij whiplash- (of hierop gelijkende) letsels. Beschadiging op dit niveau kan leiden tot een acute hart- en/of ademhalingsstilstand. In deze zaak is van belang dat de beschadigingen van het ruggenmerg zoals omschreven onder B, C en D en het fenomeen van de spinale shock alle kunnen leiden tot overlijden, zonder dat er middels de sectie beschadiging aangetoond kan worden ter hoogte van het ruggenmerg. Ondanks dat de sectiebevindingen géén anatomische doodsoorzaak opleveren, is het toch mogelijk dat het geweld in de hals, middels ruggenmergschade in de hals, tot het overlijden geleid heeft. Alvorens een dergelijke doodsoorzaak te overwegen dienen andere doodsoorzaken, bijvoorbeeld toxicologisch, uitgesloten te worden. Op vragen van de officier van justitie geven de deskundigen dr. R. Visser en B. Kubat de volgende antwoorden: - er bestaat geen directe relatie tussen de alcoholconcentratie en het oplopen van de letsels. De alcohol in het bloed is niet van betekenis voor de directe relatie tussen het geweld en de spinale shock; - als bij het omhoog tillen van de romp (aan de armen) het hoofd achter blijft en achterover buigt dan is er geen reden om aan te nemen dat dit van betekenis is geweest voor de oorzaak van het intreden van of versnellen van het intreden van de dood; - op de vraag of een acute hartstilstand een mogelijke doodsoorzaak kan zijn: uiteindelijk is een hartstilstand opgetreden. De oorzaak van deze hartstilstand is, op basis van de sectiebevindingen, letsels van het ruggenmerg (z.g. spinale shock). De hartstilstand is een verwikkeling van de opgelopen letsels. Er zijn bij onderzoek van het hart geen afwijkingen gebleken voor ziekelijke hartafwijkingen, die op zich hartstilstand zouden kunnen verklaren; - als het leggen in de stabiele zijligging volgens de instructies is uitgevoerd dat is er geen reden om aan te nemen dat deze handeling ten aanzien van de oorzaak van het intreden van de dood van betekenis is geweest. De forensisch artsen bij de GGD te Amsterdam, L. de Haas, J.S. Stomp en C. Das, overwegen ten aanzien van de vraag of het niet juist intuberen de dood heeft veroorzaakt of versneld, dat uit de literatuur blijkt dat de overlevingskans bij asystolie (afwezigheid van het samentrekken van de hartkamers) en adequate BLS (Basic Life Support) buiten het ziekenhuis “nearly zero” is. De klap met de bierbank moet fors zijn geweest gezien de direct hierop volgende collaps, hartstilstand en ademhalingsstilstand. Ondanks direct adequate BLS door een omstander die anesthesie-medewerker was, heeft het slachtoffer geen hartreactie en geen spontane ademhaling meer getoond. Op het moment van intuberen is er al minimaal 16 minuten vruchteloos gereanimeerd. De deskundigen concluderen dat de klap in de nek en het daardoor ontstane letsel aan het zenuwstelsel de hart- en ademhalingsstilstand heeft veroorzaakt en dat het zeer onwaarschijnlijk is dat het foutief intuberen van invloed is geweest op de overlevingskans van het slachtoffer. Ook bij tijdig en correct intuberen zou het slachtoffer hoogstwaarschijnlijk overleden zijn. Ter terechtzitting verklaart dr. B. Kubat dat na een spinale shock een acute hartstilstand kan optreden. De hartstilstand kan onmiddellijk, maar ook na enkele of meerdere minuten optreden. Tot 60 minuten wordt nog gesproken van acute hartstilstand. Opvallend was dat de longen vocht- en bloedhoudend waren, hetgeen past bij een spinale shock op hoog halsniveau.Of het zuurstoftekort is ontstaan door verkeerd intuberen of door de spinale shock valt chronologisch niet vast te stellen. Zuurstoftekort treedt op in het kader van het overlijden. Er zijn aanwijzingen dat naast het zuurstoftekort ook een andere reden, namelijk de hartstilstand, een grote rol heeft gespeeld bij het overlijden. Biologisch is men overleden als het hart stopt met kloppen.De deskundige verklaart voorts dat zij zich niet kan voorstellen dat door het snel optillen van een slap lichaam een whiplashtrauma optreedt, omdat zo’n trauma slechts bij hoge snelheid optreedt. Dr. R. Visser verklaart ter terechtzitting over de conclusie in het obductierapport dat de dood waarschijnlijk is veroorzaakt door een spinale shock en de vraag of een andere oorzaak moet worden uitgesloten, dat een onderzoek bij de sectie bestaat uit 3 onderdelen: - letsels; - ziekelijke orgaanafwijkingen; - toxicologisch onderzoek. Uit de resultaten van het onderzoek van de drie onderdelen en het onderzoek van het centrale zenuwstelsel zijn geen afwijkingen gebleken, zodat is geconcludeerd dat van een andere oorzaak dan de spinale shock niet is gebleken. Dr. B. Kubat verklaart hierover nog dat er is geconcludeerd tot een spinale shock omdat er sprake is geweest van een vitale schok waarna niets is gebeurd dat de dood kon veroorzaken. Een spinale shock heeft een hoog mortaliteitsgehalte. Er is geconcludeerd dat het overlijden waarschijnlijk is veroorzaakt door een spinale shock. De beide deskundigen Visser en Kubat verklaren voorts dat een andere doodsoorzaak dan de spinale shock, gelet op de voorhanden zijnde gegevens, zeer onwaarschijnlijk is. 7.3.2 Overwegingen van de rechtbank De feitelijke gang van zaken op de Markt te Lottum De rechtbank stelt vast dat het volgende heeft plaatsgevonden. Op 12 november 2007 omstreeks 18.00 uur vindt er een vechtpartij plaats bij de pomp op de Markt te Lottum. [Verdachte] staat op enige afstand van die vechtpartij, omdat hij zich kort daarvoor van de groep waar hij aanvankelijk bij stond had gedistantieerd. De groep vechtende personen, met daarin nadrukkelijk aanwezig [slachtoffer] en [betrokkene 1], begint te duwen. De groep beweegt zich van de pomp in de richting van de frituur. [Betrokkene 1] wil de groep Lottummers ontwijken en probeert weg te komen, daarbij geholpen door [betrokkene 2]. Een deel van de groep keert zich dan naar [betrokkene 2] toe. [Verdachte] doet een paar passen in de richting van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] om in te grijpen. Vervolgens heeft hij het gevoel dat hij zelf agressief benaderd wordt door twee of drie personen die zich uit de groep losmaken en breekt hij zijn toenadering tot [betrokkene 2] en [betrokkene 1] af. Hij ziet dan ook niet meer dat [betrokkene 1] vlucht. [betrokkene 1] vlucht, achtervolgd door onder meer [slachtoffer], in de richting van de frituur, valt over een van de bankjes, krabbelt weer op en rent verder voor de frituur door. [Verdachte] besluit vanaf de plaats waar hij zich op dat moment bevindt eveneens in de richting van de frituur te vluchten, omdat hij denkt dat hij in de drukte binnen in de frituur veilig zal zijn. Dat er daadwerkelijk achter hém aangezeten wordt door twee of drie personen of een kleine groep is niet komen vast te staan. Wel is duidelijk dat verdachte in de veronderstelling verkeert dat dit zo is. Verdachte kijkt niet om en loopt in de richting van de frituur. Bij de frituur stopt hij, pakt een bank en zwaait de bank met een slingerbeweging naar achteren in de richting van waar hij denkt dat zijn achtervolgers zich bevinden en laat de bank vervolgens op schouderhoogte los. Net voordat of net nadat hij de bank loslaat raakt de bank het slachtoffer [slachtoffer], die zijn achtervolging van [betrokkene 1] gestaakt heeft en bij de bankjes is blijven staan. De rechtbank stelt vast dat verdachte niet een beweging gemaakt heeft die er bewust op gericht was iemand (definitief) uit te schakelen. [Getuige 1] verklaart hierover dat verdachte met beide handen een slaande beweging maakte. [Getuige 2] verklaart een zwaaiende beweging te zien. [Getuige 3] verklaart dat verdachte in de loop de bank heeft gepakt, zich heeft omgedraaid en vervolgens met de bank achter zich heeft geslagen. De rechtbank laat in het midden of verdachte met de bank geslagen heeft of dat hij [slachtoffer] pas geraakt heeft nadat hij die bank kort tevoren had losgelaten, nu dit voor de juridische beoordeling van het ten laste gelegde geen wezenlijke betekenis heeft. Het causale verband tussen het voorval op de Markt te Lottum en de dood van het slachtoffer. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer] een klap met een bank in zijn hals heeft gekregen, waardoor hij is neergevallen. Een omstander probeert hem, zonder resultaat, overeind te krijgen. Een als hulpverlener opgeleide aanwezige gelast hem het slachtoffer te laten liggen en legt het slachtoffer in de stabiele zijligging als hij ziet dat [slachtoffer] dreigt te stikken. Kort daarop wordt door een aanwezige anaesthesie-medewerker bij het slachtoffer ademhalingsstilstand geconstateerd en wordt een aanvang gemaakt met reanimeren in afwachting van de ambulance. Na aankomst van de ambulance wordt [slachtoffer] geïntubeerd voor de beademing en wordt het reanimeren gecontinueerd. Er wordt geen hartritme geconstateerd. Onder leiding van de trauma-arts wordt [slachtoffer] al reanimerend naar het ziekenhuis gebracht. Tijdens het transport constateert de arts dat de tube niet goed is ingebracht en hij herstelt dit. Na aankomst in het ziekenhuis wordt de dood van [slachtoffer] geconstateerd. In het sectieverslag komt de deskundige tot de conclusie dat het waarschijnlijk is dat er door de klap met de bank een spinale shock is opgetreden in het hoger halsruggenmerg hetgeen tot het overlijden heeft geleid. Een andere doodsoorzaak is bij sectie en toxicologisch onderzoek niet gebleken. Uit de toelichting en de antwoorden van de deskundigen dr. R. Visser en B. Kubat en van de forensisch artsen bij de GGD te Amsterdam op de vragen van de officier van justitie blijkt dat het aan het voorval voorafgaande alcoholgebruik van[slachtoffer], het optillen bij de armen, het leggen in de stabiele zijligging en het verkeerd intuberen niet van betekenis zijn geweest voor de directe relatie tussen het door verdachte toegepaste geweld, de spinale shock en het intreden van de dood. Een andere doodsoorzaak dan de spinale shock achten de deskundigen, ook ter terechtzitting, gelet op de voorhanden zijnde gegevens, zeer onwaarschijnlijk. Nu bij het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden zijn gebleken die tot een andere conclusie moeten of kunnen leiden, leidt de rechtbank uit het voorgaande af dat bij [het] [slachtoffer], doordat hij met de door verdachte geslagen of gegooide bank in zijn hals werd geraakt, een spinale shock is opgetreden die heeft geleid tot acute ademhalings- en hartstilstand, als gevolg waarvan deze is overleden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er een rechtstreeks verband is tussen het handelen van verdachte en het overlijden van [slachtoffer]. Het opzet van verdachte. Uit de hiervoor geschetste gang van zaken kan niet worden afgeleid dat verdachte opzettelijk en doelbewust de bank in de richting van [slachtoffer] heeft geslagen of gegooid met het vooropgezette doel om deze van het leven te beroven of te mishandelen. Van opzet op een bepaald gevolg kan echter ook sprake zijn indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden, het zogenaamd voorwaardelijk opzet. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De rechtbank dient daarbij te beoordelen of er sprake is geweest van bewustzijn bij verdachte dat zijn handelen een bepaald gevolg zal hebben, of de kans op het intreden van dit gevolg aanmerkelijk is en voorts of verdachte die kans willens en wetens heeft aanvaard. Verdachte heeft met kracht een bank van tenminste twee meter en een gewicht van minimaal 8 kilogram opgepakt, met deze gezwaaid en naar achteren bewogen, terwijl hij in de veronderstelling verkeerde dat hij achtervolgd werd. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat zijn achtervolgers zich op circa 5 meter afstand van hem bevonden, maar dat hij niet gezien heeft of dat juist was. Voorts heeft hij aangegeven dat hij niet om zich heen heeft gekeken en dat hij niemand in de omgeving van de bankjes heeft gezien. Naar zijn zeggen is hij gestopt om de bank op te nemen en heeft hij die naar achteren gegooid om de achtervolgers op afstand te houden. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte zich daarbij niet heeft gerealiseerd dat door het stoppen eventuele achtervolgers de kans zouden krijgen om dichterbij te komen. Verdachte kon er dus van uit gaan dat die eventuele achtervolgers – of omstanders waarvan hij niet wist dat die er waren – in zijn nabijheid waren en hij is daar naar het oordeel van de rechtbank ook van uit gegaan. Het zwaaien met de bank of het daarmee gooien had voor verdachte immers slechts zin indien daardoor die achtervolgers daadwerkelijk gestopt of afgeremd zouden worden. Verdachte moet zich dan ook gerealiseerd hebben dat er personen in zijn directe omgeving waren of konden zijn en dat zij door de bank geraakt zouden (kunnen) worden. Bij verdachte is er dan ook sprake geweest van bewustzijn dat hij een of meer personen zou (kunnen) raken en mogelijk zou (kunnen) verwonden. Bij de beoordeling van de kans dat daardoor iemand gedood zou worden overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft de bank niet doelbewust in de richting van] [slachtoffer] geslagen of gegooid, doch heeft deze met kracht in een slingerbeweging naar achteren gegooid dan wel willen gooien. Een vergelijking met het slaan met een honkbalknuppel, zoals door de officier van justitie is gedaan, gaat reeds daarom niet op. Voor een bewezenverklaring van opzet tot doodslag is nodig dat de kans dat hij [het] [slachtoffer] daarbij dodelijk zou treffen aanmerkelijk is. Verdachte heeft niet bewust met de bank op hoofdhoogte gezwaaid. Hij heeft de bank laag opgepakt en omhoog gebracht en het is meer toeval dat de bank, toen hij [slachtoffer] raakte, zich op hoofdhoogte bevond. Naar het oordeel van de rechtbank ontstaat er door de wijze waarop verdachte met de bank heeft gezwaaid weliswaar een grote kans dat iemand daardoor hard op het lichaam of op zijn extremiteiten wordt geraakt, maar de kans dat iemand daardoor op een zodanige wijze op vitale delen van zijn lichaam, zijn hoofd, wordt geraakt dat hij daaraan overlijdt, acht de rechtbank niet aanmerkelijk. Van voorwaardelijk opzet op het doden van ] [slachtoffer] is dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde doodslag heeft gepleegd, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank is wel sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer].Immers, de rechtbank acht een aanmerkelijke kans aanwezig dat door het met kracht op enige hoogte zwaaien of gooien met een bank van tenminste 2 meter lengte en een gewicht van minimaal 8 kilogram iemand geraakt wordt en dat daardoor zwaar lichamelijk letsel, zoals bijvoorbeeld ernstige botbreuken, veroorzaakt wordt. Uit de hiervoor weergegeven overwegingen over de wijze waarop verdachte te werk is gegaan en verdachtes bewustzijn dat hij iemand zou kunnen raken, leidt de rechtbank voorts af dat verdachte die kans ook willens en wetens heeft aanvaard. Die kans is ook daadwerkelijk gerealiseerd, nu sprake is van een spinale shock, die beschouwd moet worden als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht, gelet op al het vorenstaande, het subsidiair ten laste gelegde bewezen. 7.4 Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 12 november 2007 te Lottum, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] (met) een bank tegen diens hoofd althans het lichaam, geslagen of gegooid, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad. 8. Kwalificatie van het bewezenverklaarde Het subsidiair ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op het navolgende misdrijf: zware mishandeling, terwijl het feit de dood tengevolge heeft. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. 9. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van verdachte Noodweer(-exces) De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer] zelf de confrontatie met de groep uit Baarlo heeft gezocht. In de daardoor ontstane hectische situatie is] [verdachte] gevlucht om aan een aanval van één of meerdere Lottummers te ontkomen. Tijdens de vlucht heeft [de ] [verdachte] een verdedigingsmiddel gezocht en gevonden in één van de bij de frituur staande bankjes. Dit was het enige verdedigingsmiddel dat op dat moment voorhanden was. [verdachte] wilde de aanval beletten of belemmeren. In paniek heeft hij in een fractie van een seconde beslist deze bank naar zijn achtervolgers te gooien. De raadsman heeft aangevoerd dat er een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding was waartegen [verdachte] zich mocht verdedigen. Ook mocht hij anderen, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2], verdedigen tegen de aanranding van hun lijf.Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat er sprake is van noodweerexces, omdat hij zich met een niet geëigend verdedigingsmiddel, derhalve disproportioneel, heeft verdedigd. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Voor een geslaagd beroep op noodweer moet er sprake zijn van een verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, die gericht is tegen het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Het doel van de verdediging moet voorts noodzakelijk zijn en het verdedigingsmiddel moet geboden zijn. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij aanvankelijk wel aanstalten wilde maken om [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te hulp te schieten, maar dat hij daarvan afzag en is gevlucht toen hij meende dat enkele personen in zijn richting kwamen. Voor zover het verweer van de raadsman betrekking heeft op de verdediging van anderen, gaat het betoog reeds daarom niet op. Het verweer kan dan nog alleen betrekking hebben op de eigen verdediging. Zoals de rechtbank hiervoor bij de feitelijke gang van zaken op de Markt te Lottum heeft uiteengezet is niet aannemelijk geworden dat er een kleine groep van personen daadwerkelijk achter verdachte heeft aangezeten. Van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte is naar het oordeel van de rechtbank derhalve geen sprake geweest. Verdachte is echter van de onjuiste veronderstelling uitgegaan dat hij wel slachtoffer dreigde te worden van agressie door een kleine groep personen.De vraag rijst dan of verdachte wel een beroep zou kunnen doen op de door hem onjuist veronderstelde noodweersituatie (putatief noodweer). Immers, het laat zich raden dat het excessieve drankgebruik van verdachte (meer dan 20 glazen bier drinken binnen een tijdsbestek van ongeveer 4 uur) de oorzaak zou kunnen zijn van zijn onjuiste veronderstelling. Alsdan zou sprake zijn van culpa in causa; het door eigen schuld een vertroebelde blik krijgen op de werkelijkheid waardoor een onjuiste veronderstelling post konden vatten. Het excessief drankgebruik staat voor de rechtbank wel vast. Echter, het dossier bevat onvoldoende bewijs dat juist dit drankgebruik geheel of grotendeels de oorzaak is geweest van de onjuiste inschatting door verdachte. Niet gesteld kan derhalve worden dat reeds daarom verdachte geen beroep kan doen op putatief noodweer. Gelet op de tumultueuze situatie op de Markt, het feit dat er reeds eerder incidenten tussen groepen jongeren uit Baarlo en Lottum hadden plaatsgevonden en er pal daarvoor een handgemeen was tussen een groep jongeren uit Lottum en zijn vrienden [betrokkene 1] en [betrokkene 2], is het niet onmogelijk te achten dat verdachte tot deze (onjuiste) veronderstelling heeft kunnen komen. Verdachte heeft zich tegen de door hem veronderstelde dreiging willen verdedigen en kiest dan het middel van de vlucht. Noch uit het dossier, noch uit de behandeling ter terechtzitting is het de rechtbank aannemelijk geworden dat bij verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging die het onmiddellijk gevolg was van de door verdachte onjuist veronderstelde dreigende agressie/aanranding. Verdachte vlucht richting frituur, waar hij naar binnen wil. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij vluchtte toen de personen uit Lottum 5 meter bij hem vandaan waren en dat naar zijn mening de hem achtervolgende personen gedurende de vlucht niet dichterbij zijn gekomen. De afstand tussen hem en deze ‘achtervolgers’ bleef even groot, aldus verdachte. De rechtbank stelt gelet hierop vast dat er in de door verdachte veronderstelde dreigende situatie die met een vlucht gepareerd kon worden geen wijziging is opgetreden. Van een gewijzigde dreigende situatie die het voor verdachte noodzakelijk maakte om een ander, offensiever verdedigingsmiddel te kiezen dan de vlucht is dus geen sprake geweest. Evenmin is aannemelijk geworden een alsnog ontstane hevige gemoedsbeweging die het onmiddellijke gevolg was van een nieuwe aanleiding/gebeurtenis. Bij de voor de frituur staande bierbanken aangekomen kiest verdachte echter zonder dat daar dus aanleiding voor was en zonder dat hij verkeerde in een hevige gemoedsbeweging een ander, veel zwaarder verdedigingsmiddel; hij pakt een bierbank op, lift die van de grond en slaat/gooit daarmee in de richting van zijn ‘achtervolgers’. Waarom verdachte plotsklaps van verdedigingsmiddel veranderde heeft verdachte ter terechtzitting niet aan de rechtbank kunnen verklaren. Door zonder dat daartoe aanleiding bestond een offensiever verdedigingsmiddel te gebruiken op de wijze als hiervoor beschreven in de richting van zijn ‘achtervolgers’, terwijl hij zich middels het voortzetten van zijn vlucht had kunnen blijven onttrekken aan de veronderstelde dreigende agressie, heeft verdachte bij de door hem veronderstelde noodweersituatie in strijd gehandeld met het proportionaliteits- en subsidariteitsbeginsel, terwijl zulks niet wordt verontschuldigd door een hevige gemoedsbeweging. Op grond van al het vorenstaande kan verdachte geen geslaagd beroep doen op noodweer en noodweerexces. Het bewezen verklaarde is derhalve een strafbaar feit, waarvoor verdachte ook strafbaar is. 10. De straffen en/of maatregelen 10.1 De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 23 mei 2008 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 5 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. 10.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat er bij verdachte sprake is van inzicht in hetgeen hij teweeg heeft gebracht. Geen enkele straf kan het gebeurde nog goedmaken, maar de geëiste straf van 5 jaren is onredelijk hoog en zal het verdriet in Lottum en Baarlo niet kleiner maken. De raadsman heeft daarom gepleit voor het volgen van het advies van de reclassering, zodat verdachte weer zo spoedig mogelijk bij zijn werkgever aan de slag kan. 10.3 De overwegingen van de rechtbank Verdachte is op 12 november 2007 rond 12.30 uur met een groep vrienden en bekenden uit Baarlo in Lottum aangekomen, waar de jaarlijkse Paardenmarkt werd gehouden; een festijn waarbij de gehele dag, vanaf 06.00 uur, festiviteiten georganiseerd worden en dat duizenden bezoekers trekt. Voor de plaatselijke bevolking vormt de Paardenmarkt een groot feest. Reeds kort na aankomst is er sprake van misdragingen door personen uit de Baarlose groep, onder meer bestaande uit het wegschieten van bierbekers, het slaan in plassen bier op tafels waardoor omstanders door bierspatten geraakt worden, het weggooien van al dan niet gevulde bekers, het omgooien van een staantafel, handtastelijkheden ten opzichte van meisjes en het duwen en/of het aanstoten of mishandelen van voorbijgangers. Nadat omstanders hen daarop aanspreken, leidt dit tot verschillende incidenten. Ondanks dat zij op hun gedrag worden aangesproken, gaat de groep uit Baarlo door met de misdragingen, hetgeen op verschillende tijdstippen leidt tot confrontaties tussen mensen uit Lottum en personen uit de groep uit Baarlo, waarbij sprake is van duw- en trekwerk en ook geschopt wordt en klappen worden uitgedeeld. De groep waar verdachte deel van uitmaakt, heeft gedurende de dag op een misselijke wijze het jaarlijkse feest van veel bewoners van Lottum bedorven. Zonder enig respect voor anderen hebben zij daarbij enkel hun eigen plezier vooropgesteld, door het plezier van anderen te vergallen.Aan het einde van de dag, intussen onder invloed van veel alcohol, terwijl zij al hebben besloten naar huis te gaan en het vervoer wordt geregeld, gaan de misdragingen door, waarvan de historische pomp midden op het plein de dupe wordt. Het gedrag van de Baarlonaren leidt wederom tot een reactie van de zijde van bewoners van Lottum, waarbij wederzijds geduwd en getrokken wordt. Verdachte, die zich aanvankelijk van deze confrontatie heeft gedistantieerd, wil zich met de zaak bemoeien, maar meent te moeten vluchten als hij denkt dat hij aangevallen zal worden. Waar eerder nog slechts sprake is van duw- en trekwerk, enkele schoppen en klappen met de hand, heeft verdachte besloten gebruik te maken van een zware bank en slaat/gooit hij daarmee, zonder dat daartoe enige noodzaak is. Met als gevolg dat [slachtoffer] door de bank wordt geraakt en aan de gevolgen van de klap overlijdt. Het feit heeft geleid tot groot verdriet en onherstelbare schade bij de nabestaanden van [slachtoffer]. Uit de verklaringen van de ouders blijkt dat [slachtoffer] een 17-jarige sportieve jongen was, die plezier had in zijn werk in de bouw en die zeer actief was in de Lottumse gemeenschap en daar gerespecteerd werd. Zijn ouders hebben lange tijd niet of minder kunnen functioneren op hun werk en bij hun dagelijkse activiteiten. Hun verdriet zal nooit verdwijnen en het is duidelijk dat het nog lange tijd zal duren voordat zij – en de andere familieleden – het plotselinge, zo volstrekt onnodige en voor hen onbegrijpelijke verlies van [het] [slachtoffer] een plaats kunnen geven. Door zijn handelen heeft de verdachte ook de Lottumse gemeenschap zwaar geschokt en een smet op de jaarlijkse Paardenmarkt gebracht. Bij de bepaling van de straf neemt de rechtbank in de eerste plaats de gevolgen en daarmee de bijzondere ernst van het door verdachte gepleegde feit in aanmerking, maar zij let daarbij ook op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank rekent de verdachte zwaar aan dat hij onnodig naar een uitzonderlijk zwaar middel heeft gegrepen om zich van zijn vermeende achtervolgers te ontdoen en de fatale gevolgen die zijn handelen daarbij heeft gehad. Op grond hiervan kan het door verdachte gepleegde feit niet anders worden bestraft dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De door de officier van justitie gevorderde straf vormt echter een te zware bestraffing. Allereerst omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, maar ook omdat de rechtbank van oordeel is dat daarmee geen recht wordt gedaan aan het verwijt dat verdachte gemaakt kan worden. Het verwijt betreft lomp gedrag in een inmiddels verziekte sfeer tussen twee groepen jongeren na een grote inname van alcohol in een korte tijd, met ongelooflijke dramatische, maar ook niet door verdachte gewilde gevolgen. In het voordeel van verdachte geldt voorts dat verdachte volgens het uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister nog niet eerder is veroordeeld. Wel heeft verdachte eenmaal een transactieaanbod in verband met een mishandeling gehad. Door de GGZ Noord- en Midden-Limburg is over verdachte een voorlichtingsrapport uitgebracht. De rapporteur stelt dat verdachte zijn leven goed op orde heeft. Hij heeft een vaste baan en een vriendengroep. Op overige levensgebieden is er geen sprake van problemen. Het drankgebruik in het weekend is fors en is in die zin risicovol, maar van alcoholverslaving is geen sprake. Verdachte beseft welke enorme impact het delict op alle betrokkenen, de familie van het slachtoffer in het bijzonder en op de samenleving in het algemeen heeft. Hij betreurt de afloop ten zeerste. De rapporteur geeft aan zich zorgen te maken over de verwerking door verdachte van de gebeurtenissen op de langere termijn. Hij zal de gebeurtenissen een plek in zijn leven moeten geven. Gezien de fatale afloop zal dat niet eenvoudig zijn. De kans op recidive wordt gering geacht. De rapporteur komt tot de conclusie dat de kans op recidive het beste gering kan worden gehouden als verdachte zijn leven weer oppakt en weer aan het werk gaat. Geadviseerd wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat deze door de reclassering geadviseerde straf onvoldoende recht doet aan en de ernst miskent van het gepleegde feit en de fatale gevolgen die dit heeft gehad. Alles afwegende komt de rechtbank tot de oplegging van de hierna te melden deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarmee naar haar oordeel recht wordt gedaan aan de gevolgen van het door verdachte gepleegde feit voor de nabestaanden, de genoegdoening die door de maatschappij daarvoor verlangd wordt, alsmede aan het aan verdachte gemaakte verwijt en zijn persoonlijke omstandigheden. 11. De voorlopige hechtenis De grond voor de voorlopige hechtenis, waarin verdachte zich thans bevindt, is de geschokte rechtsorde. Deze grond geldt alleen bij verdenking van een feit waarop 12 jaar of meer gevangenisstraf is gesteld. Verdachte zal hierna worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde doodslag, en worden veroordeeld voor de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend. Dat laatste feit wordt bedreigd met 10 jaar gevangenisstraf. Het wettelijke systeem brengt met zich mee dat, gelet hierop, de grond aan de voorlopige hechtenis komt te ontvallen en dat deze dient te worden opgeheven. Verdachte zal in vrijheid de tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf kunnen afwachten. 12. Teruggave Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder meer twee banken in beslag zijn genomen. Nu met betrekking tot deze voorwerpen niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dienen deze voorwerpen te worden teruggegeven aan degene aan wie deze toebehoren, zoals hierna in de beslissing genoemd. 13. De vordering van de benadeelde[benadeelde partij]ch[adres], heeft als nabestaande van het slachtoffer [slachtoffer] een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit geleden materiële schade. [benadeelde partij] voornoemd heeft de materiële schade, bestaande uit de kosten van de begrafenis van [slachtoffer], de kosten van een gedenksteen en notariskosten in verband met het opmaken van een verklaring van erfrecht, op een bedrag van € 12.382,23 gesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente, en zij wil die schade vergoed krijgen. Ten laste van verdachte is het hiervoor subsidiair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld. Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank als volgt. De schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ontstaan van de schade geheel of ten dele aan het slachtoffer zelf te wijten is geweest omdat [slacht[slachtoffer] met anderen de verdachte hebben aangevallen en de verdachte hebben belemmerd in zijn pogen zich aan die aanval te onttrekken. Naar het oordeel van de rechtbank vindt het beroep op eigen schuld zijn weerlegging in de verwerping van het beroep op noodweer dan wel noodweerexces zoals hiervoor is weergegeven, waaruit blijkt dat de stelling van de verdachte dat hij werd aangevallen respectievelijk werd belemmerd in zijn vlucht niet aannemelijk is geworden. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 12.382,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de volgende data: kosten uitvaart € 5.646,63: vanaf 14 december 2007; kosten r.k. parochie H. Gertrudis Lottum € 846,--: vanaf 18 december 2007; kosten grafakte € 825--: vanaf 17 november 2007; kosten kerkkoor € 50,--: vanaf 26 november 2007; notariskosten € 280,25: vanaf 17 december 2007; kosten grafmonument aanbetaling € 1.598,--: vanaf 16 januari 2008; kosten grafmonument restant € 2.397,--: vanaf 23 april 2008; kosten koffietafel € 739,60: vanaf 6 december 2007. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil. De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 12.382,23, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 91 dagen, te vermeerderen met de wett[benadeelde partij]e [adres], zoals hierna in de beslissing genoemd. 14. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 302. BESLISSING De rechtbank: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verstaat dat het aldus bewezen verklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaren; - beveelt dat van deze gevangenisstraf 1 jaar niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; - beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - heft op de voorlopige hechtenis van verdachte; wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe; - veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 12.382,23, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hiervoor onder 13 is vermeld; - legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 12.382,23 subsidiair 91 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente als voormeld, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij] , met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft; - bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.382,23, te vermeerderen met de wettelijke rente als voormeld, ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen; - veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil. gelast de teruggave van twee in beslag genomen banken aan degene onder wie deze in beslag zijn genomen. Vonnis gewezen door mrs. L.P. Bosma, M.B.T.G. Steeghs en E.A.M. van Oorschot, rechters, van wie mr. M.B.T.G. Steeghs voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.T. Frijns als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 6 juni 2008.