Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD3355

Datum uitspraak2008-06-06
Datum gepubliceerd2008-06-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers308109 / HA RK 08-151
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wraking afgewezen. De verdediging wilde via de RC opheldering verkrijgen ten aanzien van de discrepantie in twee uitlatingen van het OM over de stand van het onderzoek. Niet onbegrijpelijk dat de RC tot de mening kwam dat er sprake is van een misverstand. De uitlating van de RC is niet meer dan een observatie, welke nog ruimte laat voor een vervolg-discussie.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Meervoudige kamer voor wrakingszaken Zaaknummer : 308109 Rekestnummer : HA RK 08-151 Parketnummer : 10/710133-06 Uitspraak : 6 juni 2008 Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van: [naam verzoeker], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], verzoeker, strekkende tot wraking van mr. [naam rechter-commissaris], rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechter-commissaris). 1. Het procesverloop en de processtukken De tegen verzoeker als verdachte onder bovenvermeld parketnummer aanhangige strafzaak is ter zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank op 20 december 2007, 18 maart 2008 en 3 juni 2008 behandeld en door de genoemde kamer bij die gelegenheden telkens verwezen naar de rechter-commissaris voor verder onderzoek. Bij fax-bericht van 28 mei 2008 hebben de raadslieden van verzoeker de rechter-commissaris gewraakt. De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van voormelde strafzaak, waarin zich onder meer bevinden: 1.1 de dagvaarding van verzoeker als verdachte; 1.2 het proces-verbaal van de hiervoor genoemde zittingen van 20 december 2007 en 18 maart 2008, telkens met bijlagen; 1.3 de brief van mr. [naam raadsman] aan officier van justitie mr. [naam officier van justi[naam officier van justitie], gedateerd 25 maart 2008, welke brief tevens en tegelijkertijd in afschrift werd toegezonden aan de rechter-commissaris; 1.4 twee brieven, telkens met bijlage, van mr. [naam raadsman] aan de rechter-commissaris, beide gedateerd 9 april 2008; 1.5 de brief met bijlagen van officier van justitie mr. [naam officier van justitie] aan de rechter-commissaris, gedateerd 11 april 2008, welke brief in afschrift werd toegezonden aan de raadslieden van verzoeker; 1.6 de brief van de raadslieden van verzoeker aan de rechter-commissaris, gedateerd 18 april 2008; 1.7 de brief met bijlage van de raadslieden van verzoeker aan de rechter-commissaris, gedateerd 23 april 2008; 1.8 de brief van officier van justitie mr. [naam officier van justitie] aan mr. [naam raadsman], gedateerd 25 april 2008, welke brief in afschrift werd toegezonden aan de rechter-commissaris; 1.9 de brief met bijlage van de raadslieden van verzoeker aan de rechter-commissaris, gedateerd 26 mei 2008, welke brief in afschrift werd toegezonden aan de officier van justitie mr. [naam officier van justitie]; 1.10 de brief van de rechter-commissaris aan de raadslieden van verzoeker, gedateerd 28 mei 2008. Verzoeker, zijn raadslieden mr. [naam raadsman] en mr. [naam raadsvrouw], de officieren van justitie mr. [naam officier van justitie] en mr. [naam 2e officier van justitie], alsmede de rechter-commissaris zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. De rechter-commissaris is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter-commissaris heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Ter zitting van 6 juni 2008, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, zijn raadslieden en officier van justitie mr. [naam officier van justitie]. 2. Het verzoek en het verweer daartegen 2.1 Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - : 2.1.1 De verdediging heeft geconstateerd dat het Openbaar Ministerie in de strafzaak tegen verzoeker als verdachte ter zitting van 18 maart 2008 als haar standpunt heeft gegeven dat het onderzoek is afgerond en dat de zaak (op het toevoegen van enkele aanvullende processen-verbaal na) zittingsgereed is. Voorts heeft de officier van justitie in raadkamer van de rechtbank op 8 april 2008 - alwaar het verzoekschrift ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering van mede-verdachte [naam mede-verdachte] werd behandeld - meegedeeld dat het onderzoek in beide zaken nog in volle gang is. Deze mededeling blijkt ook uit de op genoemd verzoek gegeven beschikking van de rechtbank van 29 april 2008. 2.1.2 De verdediging heeft na het constateren van deze twee standpunten voortdurend en meermalen aangedrongen op opheldering ten aanzien van deze twee verschillende uitlatingen van het Openbaar Ministerie ten aanzien van de stand van het onderzoek. Zij deed dat zowel bij de officier van justitie (onder meer door middel van de hiervoor onder 1.3 genoemde brief) als bij de rechter-commissaris (onder meer door middel van de hiervoor onder 1.4, 1.6 en 1.9 genoemde brieven). 2.1.3 Deze opheldering is van groot belang voor de verdediging, omdat zij ingevolge beslissing van de rechtbank d.d. 18 maart 2008 binnen een termijn van zes weken daarna aan de rechter-commissaris haar wensen ten aanzien van het onderzoek diende op te geven en de verdediging die wensen niet eerder kan opgegeven dan dat zij beschikt over alle onderzoeksresultaten. 2.1.4 De door de verdediging gevraagde opheldering van de zijde van het Openbaar Ministerie is uitgebleven en de rechter-commissaris reageert eerst bij fax-bericht van 28 mei 2008. Daarin beantwoordt de rechter-commissaris de door de verdediging aan de officier van justitie gestelde vraag om opheldering - welke alleen door de officier van justitie kan worden beantwoord - zelf. De inhoud van dit antwoord, gevoegd bij de omstandigheid dat de rechter-commissaris deze kwestie niet opnieuw ter beantwoording voorlegt aan de officier van justitie, leveren een dermate uitzonderlijke omstandigheid op dat er sprake is van zwaarwegende aanwijzingen voor de conclusie dat de rechter-commissaris jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. 2.2 De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust. De rechter-commissaris heeft te kennen gegeven van mening te zijn dat zich geen uitzonderlijke omstandigheden voordoen, die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat zij jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Volgens de rechter-commissaris heeft zij zich niet in stilzwijgen gehuld en heeft zij in de passage onder punt 5 van haar brief van 28 mei 2008 juist de nodige slagen om de arm gehouden, zodat geenszins geconcludeerd kan worden dat zij de vraag van de officier van justitie beantwoordt en daarmee blijk zou geven van vooringenomenheid met betrekking tot de strafzaak tegen verzoeker als verdachte. 3. De beoordeling 3.1 Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 3.2 Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter-commissaris - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen grond gevonden. 3.3 Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter-commissaris jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. 3.4 De verdediging wilde door tussenkomst van de rechter-commissaris - kort samengevat - opheldering verkrijgen ten aanzien van de discrepantie in twee uitlatingen van het Openbaar Ministerie. Die discrepantie bestaat hierin dat de officier van justitie ter zitting van 18 maart 2008 in de strafzaak tegen verzoeker heeft gezegd dat het dossier in deze zaak nagenoeg compleet is, terwijl zij in raadkamer in de zaak tegen een medeverdachte heeft gezegd dat het strafrechtelijk onderzoek tegen hem, en zijn medeverdachte - de verzoeker tot wraking - nog in volle gang is. De verdediging wil hieromtrent opheldering, aangezien zij zekerheid wil dat het opsporingsonderzoek in de zaak tegen verzoeker afgerond is. 3.5 Op 28 mei 2008 schrijft de rechter-commissaris, in antwoord op enkele verzoeken tot (nader) onderzoek van de verdediging, aan de raadslieden van partijen: '....... 5. "stand van het onderzoek" Het komt mij voor dat de discussie hierover tussen verdediging en OM voortvloeit uit een wellicht wat ongelukkig gekozen terminologie tijdens de raadkamerbehandeling op 8 april jl. in een andere zaak dan tegen de onderhavige verdachte, waardoor de verdediging mogelijk "op het verkeerde been is gezet". .......' 3.6 Gelet op hetgeen blijkens de inhoud van de beschikking van 29 april 2008 in raadkamer is meegedeeld, is het niet onbegrijpelijk dat de rechter-commissaris tot de mening is gekomen dat er sprake was van misverstand tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie. In deze beschikking wordt immers gesproken over "het strafrechtelijk onderzoek" en niet (slechts) over het opsporingsonderzoek. Daar komt bij dat de bewuste mededeling van de rechter-commissaris nog een vervolg openlaat. Zij heeft niet meer gezegd dan hoe zij op dat moment tegen de kwestie aan kijkt en de mededeling behelst derhalve niet meer dan een observatie van de rechter-commissaris, welke nog ruimte laat voor discussie en die niet eindigt in een slot-conclusie. Hoewel de rechter-commissaris dat niet uitdrukkelijk toevoegt, stond het de verdediging alleszins vrij om - van mening zijnde dat die visie van de rechter-commissaris niet juist is - daarop te reageren en aan te geven dat zij volgens de verdediging niet op het juiste spoor zit. In de geciteerde mededeling van de rechter-commissaris valt geen afwijzing van nadere verzoeken van de verdediging te lezen. 3.7 In het licht van het vorenstaande is de reactie van de rechter-commissaris niet onbegrijpelijk en getuigt die reactie niet van partijdigheid. Ook overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. 3.8 De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen. 4. De beslissing wijst af het verzoek tot wraking van mr. [naam rechter-commissaris]. Deze beslissing is gegeven op 6 juni 2008 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. S.W. Kuip en mr. M. Fiege, rechters. Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.