Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD3813

Datum uitspraak2008-02-21
Datum gepubliceerd2008-06-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers91019 KG RK 08-23
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek tot wraking, afgewezen en niet-ontvankelijk verklaard. De wrakingskamer verklaart [verzoeker A] en [verzoeker B] niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking van [gewraakte rechters c.s.] voor zover hieraan ten grondslag is gelegd dat de griffier onbevoegdelijk heeft beslist op verzoeken van belanghebbenden; wijst het verzoek tot wraking voor het overige af.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN rekestnummer: 91019 KG RK 08-23 Beschikking van 21 februari 2008 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op verzoek van: [verzoeker A] en [verzoeker B], wonende te Nunspeet, verzoekers, gemachtigde: H. Zijlstra te Zoetermeer, strekkende tot wraking van: [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C], rechters in deze rechtbank, verweerders. Verzoekers zullen worden aangeduid met [verzoeker A] en [verzoeker B]. Verweerders zullen tezamen [gewraakte rechters c.s.] worden genoemd. Indien daar aanleiding voor bestaat, zullen zij met respectievelijk [gewraakte rechter A], [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C] worden aangeduid. 1. Het verloop van de procedure Het verloop van de procedure blijkt uit: - het verzoekschrift van 5 juni 2007, bij deze rechtbank bekend onder het nummer 86601/JE RK 07-517; - het faxbericht van 5 december 2007 van Zijlstra, gemachtigde van [verzoeker A] en [verzoeker B], waarbij de behandelende rechters in voormelde zaak worden gewraakt; - het proces-verbaal van verhoor van het behandelde ter terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2007; - de brief van 10 december 2007 van de griffier van deze rechtbank aan [verzoeker A] en [verzoeker B]; - het faxbericht van Zijlstra van 22 december 2007 als reactie op deze brief; - het verweerschrift van [gewraakte rechter A]; - het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek van 7 februari 2008, waaruit blijkt dat ter zitting zijn verschenen Zijlstra, [gewraakte rechter B] en [gewraakte rechter C]; - de ter zitting van 7 februari 2008 overhandigde pleitnota van Zijlstra. 2. Het wrakingsverzoek en het verweer 2.1 [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben ter onderbouwing van het wrakingsverzoek het volgende aangevoerd. Zij hebben bepaalde stukken niet ontvangen van de rechtbank, zodat zij in hun verdediging worden geschaad. De griffier van de rechtbank heeft hun gemachtigde, verder: Zijlstra, telefonisch meegedeeld dat er een rapport van I-care was binnengekomen en gevraagd of hij dit rapport wilde ontvangen. Zijlstra heeft te kennen gegeven dat hij dat wilde, maar heeft vervolgens enkel een brief zonder bijlage gekregen. Hij heeft hierover contact opgenomen met de rechtbank. Zijlstra heeft bedoelde stukken uiteindelijk dan ook niet voorafgaande aan de zitting ontvangen. [verzoeker A] en [verzoeker B] ontvangen structureel stukken niet. In een eerdere wrakingszaak schrijft de rechtbank dat zij bepaalde stukken niet heeft ontvangen, maar dit klopt niet, nu [verzoeker A] en [verzoeker B] over een getekende en gestempelde ontvangstbevestiging beschikken. Er is daarom sprake van objectieve partijdigheid. Voorts is volgens wrakers sprake van subjectieve partijdigheid omdat één van de drie rechters is vervangen zonder dat [verzoeker A] en [verzoeker B] daarover vóór de zitting zijn geïnformeerd. Van deze vervanging bleek uit de brief van de griffier van 10 december 2007. De rechtbank dient de naam van de behandelende rechter vóór de zitting aan partijen te verstrekken. De rechtbank is hiertoe volgens Zijlstra gehouden op grond van de Leidraad onpartijdigheid van de rechter en de procesreglementen van (onder meer) de gerechtshoven. Bovendien volgt dit uit de parlementaire geschiedenis, omdat anders geen uitvoering kan worden gegeven aan de mogelijkheid om bij de functionele autoriteit te informeren of een bepaalde, niet nader met naam en woon- of vestigingsplaats gespecificeerde nevenbetrekking verband houdt met bedrijven/instanties die bij een bepaalde rechtszaak betrokken zijn. De noodzaak om de naam van de behandelende rechter bekend te maken geldt met name voor zittingen van de familiekamer omdat deze zittingen achter gesloten deuren plaatsvinden en het juist hier van groot belang is dat elke schijn van partijdigheid of afhankelijkheid wordt vermeden. Bovendien heeft volgens Zijlstra de griffier afwijzend beslist op verzoeken die door belanghebbenden zijn ingediend terwijl hij daartoe niet bevoegd is. Alleen de rechter is bevoegd om te oordelen over dergelijke verzoeken. 2.2. [gewraakte rechters c.s.] heeft gemotiveerd verweerd gevoerd, op welk verweer – zo nodig – in het hierna volgende zal worden ingegaan. 3. De beoordeling 3.1 Op de voet van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. 3.2 Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert (wat Zijlstra subjectieve partijdigheid noemt), althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (wat Zijlstra objectieve partijdigheid noemt). 3.3 In het licht van deze jurisprudentie dient te worden onderzocht of de door Zijlstra aangevoerde gronden kunnen worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid. 3.4 Allereerst wordt ingegaan op het betoog van [gewraakte rechters c.s.] dat wrakers in het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk zijn op grond van artikel 4.1 in verband met artikel 9.1 van het wrakingsprotocol van deze rechtbank, omdat het verzoek niet ten aanzien van iedere rechter specificeert op wie het betrekking heeft. De aangevoerde wrakingsgronden hebben betrekking op handelen dan wel nalaten van de voorzitter van de meervoudige kamer, voor welk handelen/nalaten de meervoudige kamer in zijn geheel verantwoordelijk is. In een dergelijk geval is het vaak niet mogelijk de wrakingsgronden per rechter te specificeren en te onderbouwen. Dat geldt ook in dit geval en er is dan ook geen reden om het verzoek hierom niet-ontvankelijk te verklaren. 3.5 Als eerste wrakingsgrond is aangevoerd dat [verzoeker A] en [verzoeker B] stukken niet hebben ontvangen waardoor zij in hun verdediging worden geschaad. Het gaat daarbij met name om een rapport van Icare. Dat er sprake zou zijn van het structureel niet ontvangen van stukken, is niet nader onderbouwd. 3.5.1 Ter zitting heeft [gewraakte rechter C] uiteengezet dat het rapport van I-Care enkele dagen voor de zitting van 6 december 2007 bij de rechtbank is binnengekomen en niet was voorzien van een procedurenummer. Hij heeft toen geconstateerd dat het rapport geen betrekking had op de procedure met nummer 86601/JE RK 07-517, maar op procedures van [verzoeker A] en [verzoeker B] die op 11 december 2007 werden behandeld. Zijlstra is vervolgens door de griffier van de zitting van 6 december 2007 gebeld met de vraag of hij met het rapport bekend was en of hij het rapport wilde ontvangen. Het rapport is vervolgens aan Zijlstra toegestuurd. Toen bleek dat de bijlagen niet aanwezig waren, zijn die bij Icare opgevraagd. 3.5.2 Zijlstra heeft ter zitting in reactie hierop aangevoerd dat de griffier die hem heeft gebeld, desgevraagd heeft gezegd dat het rapport voor de zitting van 6 december 2007 bestemd was. 3.5.3 Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt dit, ook indien de griffier tegen Zijlstra heeft gezegd dat het rapport van belang was voor de zitting van 6 december 2007 en Zijlstra dit rapport niet op tijd heeft ontvangen, nog niet de conclusie dat er een schijn van partijdigheid is gewekt. Het is gebruikelijk dat misverstanden over het al dan niet verzonden en/of ontvangen zijn van stukken tijdens de zitting worden besproken en opgelost, bijvoorbeeld door het inlassen van een leespauze of door het aanhouden van de zitting. Dergelijke misverstanden rechtvaardigen geen wraking. 3.6 [verzoeker A] en [verzoeker B] zijn niet te laat met het aanvoeren van de wrakingsgrond dat de rechtbank hen vóór de zitting had moeten laten weten dat een van de rechters van de meervoudige kamer zou worden vervangen en hen tevens op de hoogte had moeten brengen van de naam van de nieuwe rechter. Weliswaar bestaat in beginsel de verplichting om alle gronden van het wrakingsverzoek tegelijk naar voren te brengen, doch dit beginsel vindt uitzondering in een geval als het onderhavige, waarin na het indienen van het wrakingsverzoek andere feiten en omstandigheden blijken die reeds ten tijde van het wrakingsverzoek aanwezig waren maar bij verzoeker niet bekend waren. [verzoeker A] en [verzoeker B] kunnen dus ook op dit punt in hun verzoek worden ontvangen. 3.7 Dat zij niet vóór de zitting wisten van de vervanging van een van de rechters van de meervoudige kamer en de naam van de nieuwe rechter, kan echter niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van een omstandigheid als onder 3.2 beschreven. Er bestaat geen wettelijk voorschrift de namen van de behandelende rechters aan partijen bekend te maken, noch is een dergelijk voorschrift in de jurisprudentie ontwikkeld. Aan procesreglementen van andere gerechten is de rechtbank niet gebonden. Evenmin biedt de parlementaire geschiedenis steun voor het standpunt van [verzoeker A] en [verzoeker B]. Overigens is ter zitting toegelicht dat namens [verzoeker A] en [verzoeker B] onderzoek is gedaan naar [gewraakte rechter B], de rechter die een van de leden van de meervoudige kamer verving, maar dat uit dat onderzoek niet is gebleken van enige aanleiding om te veronderstellen dat hij jegens [verzoeker A] en [verzoeker B] een vooringenomenheid zou koesteren. 3.8 [verzoeker A] en [verzoeker B] zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun wrakingsverzoek voor zover zij hieraan ten grondslag hebben gelegd dat de griffier onbevoegdelijk heeft beslist op verzoeken van belanghebbenden. Hiervoor is van belang dat zij deze grondslag hadden kunnen en moeten aandragen bij het indienen van het wrakingsverzoek. Zelfs als [verzoeker A] en [verzoeker B] wèl in hun verzoek, voor zover het op die grond berust, ontvangen zouden kunnen worden, geldt het volgende. Door [gewraakte rechter C] is ter zitting uiteengezet dat het hier om rechterlijke beslissingen ging en dat is door [verzoeker A] en [verzoeker B] niet betwist. Met name ging het hier om beslissingen wie als belanghebbende moet worden aangemerkt en tegen dergelijke beslissingen, hoe onwelgevallig zij ook mogen zijn voor een of beide partijen of voor belanghebbenden of zij die niet als zodanig zijn aangemerkt, staat in het algemeen een rechtsmiddel open. De voortgang van een procedure vergt dat de rechter verschillende procedurele beslissingen neemt, maar vooringenomenheid of gebrek aan onpartijdigheid ten aanzien van de inhoud van het geschil kan aan dergelijke beslissingen niet zonder meer worden ontleend. 3.9 Uit het voorgaande volgt tevens dat geen van de afzonderlijke wrakingsgronden waarin [verzoeker A] en [verzoeker B] ontvankelijk zijn, kan worden aangemerkt als een uitzonderlijke omstandigheid zoals hiervoor onder 3.2 bedoeld. Deze wrakingsgronden kunnen, tezamen in onderling verband gelezen en beoordeeld, evenmin leiden tot het oordeel dat er sprake is van een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid. 4. De beslissing De rechtbank: 4.1 verklaart [verzoeker A] en [verzoeker B] niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking van [gewraakte rechters c.s.] voor zover hieraan ten grondslag is gelegd dat de griffier onbevoegdelijk heeft beslist op verzoeken van belanghebbenden; 4.2 wijst het verzoek tot wraking voor het overige af; 4.2 bepaalt dat de procedure, bij de rechtbank bekend onder nummer 86601/JE RK 07-517, zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. Deze beschikking is gegeven door mr. G. Vrieze, president, mr. J.B. de Groot en mr. E.G. de Jong, beiden vice-president,in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2008 in aanwezigheid van mr. G.C.J. Reinders, griffier en bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. J.B. de Groot.