Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9775

Datum uitspraak2008-08-01
Datum gepubliceerd2008-08-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/660950-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

artikel 246 Wetboek van Strafrecht; feitelijke aanranding van de eerbaarheid; verweer niet-ontvankelijkheid OM verworpen; dwang tot het ondergaan van ontuchtige handelingen; imitatiewapen. De meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem veroordeelt verdachte tot een voorwaardelijke werkstraf en betaling van schadevergoeding wegens het plegen van ontuchtige handelingen met een zeventienjarige. Verdachte was bovendien een vriend van de familie, waardoor gesteld kan worden dat er een bepaalde vertrouwensrelatie bestond tussen verdachte en het slachtoffer.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Locatie Haarlem Meervoudige strafkamer Parketnummer: 15/660950-06 Uitspraakdatum: 1 augustus 2008 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 juli 2008 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats], wonende te [adres]. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: feit 1 hij meermalen in of omstreeks de periode van 9 juli 2004 tot en met 11 juli 2004 te Boskoop en/of te Weert, (telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) [slachtoffer] (geboren 14 mei 1987) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het - losmaken van de bustehouder van die [slachtoffer] en/of en/of het (over/door een slaapzak heen) - meermalen betasten van haar rug en/of haar billen en/of haar buik, althans haar lichaam en/of (daarbij) te trachten de schaamstreek en/of de borsten van die [slachtoffer] te betasten en/of vast te pakken en/of - met de voorkant van zijn lichaam tegen de achterkant van het lichaam van die [slachtoffer] aanliggen en/of - het geven van een (harde) kus op de mond van die [slachtoffer] bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het (onverhoeds) - meermalen naar zich toe te trekken van die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] zich hiertegen verzette en/of - meermalen (trachten) open te ritsen van de slaapzak waarin die [slachtoffer] lag, terwijl die [slachtoffer] dit trachtte te verhinderen en/of verhinderde door op de rits van die slaapzaak te gaan liggen en/of - trachten om (met zijn lichaam) in die slaapzak te komen en/of het die [slachtoffer] dwingen bovengenoemde ontuchtige handelingen te ondergaan door misbruik te maken van de vertrouwensrelatie en/of machtsrelatie; feit 2 hij op of omstreeks 16 mei 2006 te Haarlem een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool (merk Colt Government, model MK IV Compensator), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen en/of met een voor ontploffing bestemd voorwerp of - is vermeld op de bij lijst A of B van de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I en/of - niet in voormelde bijlage is genoemd maar voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met voorwerpen op deze bijlage genoemd, voorhanden heeft gehad. 2. Voorvragen 2.1 Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie De raadsman heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu vervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 daartoe gesteld dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, de redelijke termijn is overschreden en ten aanzien van de vervolging niet is voldaan aan de vereisten dat deze slechts als ultimum remedium plaats dient te vinden en deze enig redelijk in rechte na te streven doel moet dienen. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn verweer aangevoerd dat er sprake is van een opgewekt vertrouwen bij verdachte tot niet vervolging vanwege het OM. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het feit reeds in 2004 is gepleegd en er sprake is van strijd met artikel 6 EVRM. Ten derde heeft de raadsman gesteld dat deze zaak ook buitengerechtelijk afgedaan zou kunnen worden, te meer nu verdachte ook bereid is een schadevergoeding te betalen. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat het niet opportuun is verdachte te vervolgen, gezien het feit dat een strafrechtelijke veroordeling verstrekkende gevolgen kan hebben voor verdachte, te weten onder meer een dreigend ontslag. Ten aanzien van feit 2 merkt de raadsman op, dat dit – gelet op de Bos Polaris richtlijnen – middels een transactie had kunnen worden afgedaan. De officier van justitie heeft reeds bij brief d.d. 17 oktober 2007 met betrekking tot het verzoek tot sepot van de raadsman en ter zitting d.d. 30 november 2007 gemotiveerd aangegeven waarom zij niet tot sepot zal overgaan. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is aangifte gedaan en verdachte heeft toegegeven ontuchtige handelingen te hebben gepleegd. Het is aan het OM om een vervolgingsbeslissing te nemen, maar het standpunt van het slachtoffer kan een rol hierin spelen. Er is in casu sprake is van een zeer ernstig strafbaar feit, dat van grote invloed is geweest op het slachtoffer. Het slachtoffer heeft kenbaar gemaakt dat zij wil dat een rechter zich over deze zaak zal buigen. De raadsman voert thans dezelfde gronden aan om het OM niet ontvankelijk te verklaren. De officier van justitie blijft, nu er zich geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, bij dit eerder ingenomen standpunt. Met betrekking tot de verweren gericht op de niet-ontvankelijkheid van het OM overweegt de rechtbank als volgt. Ten eerste oordeelt de rechtbank dat noch uit het dossier, noch anderszins is gebleken dat (vanwege) het OM een gerechtvaardigd vertrouwen (is) heeft gewekt dat verdachte in dit geval niet zou worden vervolgd. Voorts stelt de rechtbank vast dat de oom van het slachtoffer eerst in 2006 aangifte heeft gedaan van het vermeende feit, dat gepleegd zou zijn in 2004. Op het moment van dagvaarden was er geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, nog afgezien van het feit dat uit recente jurisprudentie met betrekking tot overschrijding van de redelijke termijn blijkt, dat dit (slechts) tot strafvermindering kan leiden en niet meer tot niet-ontvankelijkheid van het OM (HR 17 juni 2008, LJN BD2578). Tot slot oordeelt de rechtbank dat het op grond van het opportuniteitsbeginsel aan het OM is om verdachten te dagvaarden. Niet gebleken is dat er in dit geval is gehandeld in strijd met enig toepasselijk rechtsbeginsel. Het OM is derhalve ontvankelijk in zijn vordering. 2.2 Overige voorvragen De rechtbank heeft voor het overige vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijs 3.1. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat: feit 1 hij meermalen in de periode van 9 juli 2004 tot en met 11 juli 2004 te Weert, telkens door feitelijkheden [slachtoffer] (geboren 14 mei 1987) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het - losmaken van de bustehouder van die [slachtoffer] en - het over een slaapzak heen meermalen betasten van haar rug en billen en - daarbij te trachten de schaamstreek van die [slachtoffer] te betasten en - met de voorkant van zijn lichaam tegen de achterkant van het lichaam van die [slachtoffer] aanliggen en - het geven van een (harde) kus op de mond van die [slachtoffer] bestaande die feitelijkheden uit het onverhoeds - meermalen naar zich toe te trekken van die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] zich hiertegen verzette en - meermalen trachten open te ritsen van de slaapzak waarin die [slachtoffer] lag, terwijl die [slachtoffer] dit verhinderde door op de rits van die slaapzaak te gaan liggen en - trachten om in die slaapzak te komen en het die [slachtoffer] dwingen bovengenoemde ontuchtige handelingen te ondergaan door misbruik te maken van een vertrouwensrelatie; feit 2 hij op16 mei 2006 te Haarlem een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool (merk Colt Government, model MK IV Compensator), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 3.2 Bewijsmiddelen De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen: ten aanzien van feit 1: • de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, waarin hij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard: Ik heb in juli 2004 op het festival in Weert geprobeerd [slachtoffer] te verleiden tot hebben van een gezellige avond. Ik heb een grens overschreden door haar BH-bandje los te maken. We waren in de tent en kleedden ons allebei uit. Ik lag op mijn rug en zij kwam met haar hoofd op mijn schouder liggen. Daaruit maakte ik op dat zij iets meer wilde. Ik heb geprobeerd haar te verleiden, maar dat lukte niet. Ik dacht ik probeer het toch. Ik besefte pas later dat zij dit niet wilde. Ik was niet zo ontvankelijk voor haar signalen op dat moment, door mijn persoonlijke omstandigheden en de biertjes die ik had gedronken. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [aangever] (dossierpagina 19), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: [verdachte] heeft in juli 2004 mijn nichtje [slachtoffer] aangerand. [verdachte] en [slachtoffer] sliepen samen in een tent en op een gegeven moment werd [verdachte] handtastelijk. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] (dossierpagina 20), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: Ik ken [verdachte] al mijn hele leven; ik zag hem als een vriend van mijn moeder en [verdachte] was ook mijn baas. In juli 2004 in Weert bleven wij overnachten op een camping van een festival. Ik sliep in een tent samen met [verdachte] en [betrokkene]. Ik sliep in de binnenzijde van de tent samen met [verdachte] en [betrokkene] sliep aan de voorzijde. [verdachte] en ik hadden beide onze eigen slaapzak. Toen ik mij uitkleedde zei ik dat ik het koud vond en [verdachte] voelde toen aan mijn bovenbeen. Ik vond het niet leuk wat [verdachte] deed en ben meteen in mijn slaapzak gaan liggen. [verdachte] probeerde mijn slaapzak open te maken, want ik merkte namelijk dat de rits open ging en dat hij probeerde de slaapzak van mij af te doen. Ik heb geprobeerd de slaapzak terug te ritsen en mij van hem af te wenden door mij om te draaien. Ik vond het heel eng en hoopte dat [verdachte] zou ophouden. Hij hield echter niet op. [verdachte] heeft mij over de slaapzak heen over mijn billen en schaamstreek betast. Hij probeerde mij naar zich toe te trekken en ik heb kracht moeten zetten om dit niet te laten gebeuren. Ik voelde dat [verdachte] probeerde mijn BH-bandje los te maken. Later merkte ik dat dit hem was gelukt. Dit alles duurde wel een half uur. De volgende nacht voelde ik dat [verdachte] mij vastpakte en weer probeerde mij naar zich toe te trekken. Ik heb mij hiertegen verzet door mij aan te spannen en niet mee te bewegen, maar ik kon het niet tegenhouden en [verdachte] rolde mij naar zich toe. Ik voelde vervolgens dat [verdachte] heel hard een kus op mijn mond gaf. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina 24), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: In het weekend van 9 juli 2004 tot en met 11 juli 2004 was ik, samen met [slachtoffer], op een festival te Weert. Toen wij gingen slapen in de tent gingen we tegen elkaar liggen. Ik had het idee dat ze meer wilde, daar [slachtoffer] met haar hoofd op mijn schouder ging liggen. Ik heb toen mijn hand op haar bil gelegd. Dat liet ze in eerste instantie toe, maar later duwde ze hem weg. Ik probeerde het toen het nog een paar keer. Hierna zei ze dat ze ging slapen en is ze in haar eigen slaapzak gekropen. Ik ging tegen haar aan liggen om haar van haar mening te laten herzien en te proberen er een spannende avond van te maken. Ik ging op mijn zij tegen haar achterkant aanliggen. Vervolgens ben ik haar gaan betasten en toen weerde zij me af. Ik heb haar toen een tijdje met rust gelaten, maar op een gegeven moment ben ik toch weer naar haar toe gegaan en heb haar BH losgemaakt. Ik heb door de slaapzak heen haar kont en rug betast. Ik probeerde ook in de slaapzak te komen, maar die hield zij stevig dicht. Toen het uiteindelijk tot mijn botte hersens doordrong dat zij dit niet wilde, ben ik gaan slapen. Ik denk dat ik ook geprobeerd heb haar borsten te pakken. Ik weet het niet zeker. Ik heb wel geprobeerd haar schaamstreek te voelen over haar slaapzak heen maar kwam tot aan haar buik, niet verder. De tweede avond heb ik weer toenadering gezocht en er gebeurde weer hetzelfde volgens mij. Het op de mond kussen deden we heel vaak, maar dat was geen hard kussen. Volgens mij heb ik de grens overschreden. ten aanzien van feit 2: • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd; • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 29). 3.3 Bewijsoverweging De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde ontuchtige handelingen ex artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Hij heeft ten aanzien van het ten laste gelegde feit 1 aangevoerd dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is geweest van feitelijkheden waaruit dwang valt af te leiden. De feitelijkheden die volgens de raadsman bewezen kunnen worden, bestaan slechts uit het losmaken van het BH-bandje van het slachtoffer en het geven van een harde kus op haar mond. Zijns inziens kunnen deze handelingen echter niet als ontuchtig – en derhalve niet als strafbaar – worden betiteld. Voor het overige heeft verdachte slechts getracht een vrouw tot seks te verleiden, hetgeen in onderhavig geval – in de ogen van raadsman – geenszins kan duiden op het dwingen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen. De rechtbank verwerpt dit verweer en stelt daartoe het volgende. Zowel uit de verklaringen van verdachte als van het slachtoffer komt naar voren dat verdachte heeft getracht het slachtoffer te verleiden tot seksuele handelingen door haar lichaam, over de slaapzak heen, te betasten en te proberen haar naar zich toe te trekken. Gelet op de omstandigheden van het geval, te weten dat verdachte en slachtoffer zich in een kleine tent bevonden, er sprake was van een flink leeftijdsverschil en tussen hen een soort oom-nicht relatie bestond, was het moeilijk voor het slachtoffer zich aan deze handelingen van verdachte te onttrekken. Zij heeft kenbaar gemaakt, onder meer door het wegdraaien van haar lichaam, dat zij niet gediend was van de handelingen van verdachte. Verdachte heeft ook te kennen gegeven dat hij meermalen probeerde om het slachtoffer haar mening te doen herzien. Duidelijk was hem toen dus dat zij niet inging op zijn avances en geen seks met hem wilde. Door, ondanks de, voor verdachte ook kenbare, afwerende houding van het slachtoffer, toch door te gaan met zijn sexueel getinte handelingen jegens het slachtoffer heeft verdachte een grens overschreden, welke strafbaar is gesteld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Derhalve acht de rechtbank op grond van bovenstaand bewijsmiddelen de ten laste gelegde aanranding wettig en overtuigend bewezen. 4. Strafbaarheid van de feiten Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van feit 1: feitelijke aanranding van de eerbaarheid ten aanzien van feit 2: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid Wwm, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid WWM. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen. 6.2 Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 28 september 2007 is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een 17-jarig meisje. Verdachte was een vriend van de familie en derhalve kan, mede gelet op het leeftijdsverschil, gesteld worden dat er een bepaalde vertrouwensrelatie bestond tussen verdachte en het slachtoffer. Verdachte en slachtoffer waren ten tijde van het delict samen werkzaam op een Festival. Toen zij gingen slapen, heeft verdachte meermalen geprobeerd het slachtoffer te betasten op rug, billen en borsten, terwijl het slachtoffer kenbaar had gemaakt dit niet op prijs te stellen. Echter, verdachte realiseerde zich naar eigen zeggen pas later dat het slachtoffer deze handelingen niet wilde en bleef bij haar aandringen op lichamelijk contact. Verdachte heeft hierdoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en het vertrouwen dat zij in hem stelde – en ook had moeten kunnen stellen – beschaamd. Als feit van algemene bekendheid kan worden aangenomen, dat slachtoffers van dit soort delicten met regelmaat nog geruime tijd psychische problemen ondervinden. De rechtbank is van oordeel dat er aanleiding is om ten voordele van verdachte af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd. Het feit is in juli 2004 gepleegd. Het slachtoffer heeft daar destijds melding van gemaakt bij de politie, maar wilde geen officiële aangifte indienen. In 2006 is vervolgens pas aangifte gedaan door de oom van het slachtoffer. Verdachte blijkt zich overigens zeer bewust te zijn van de ernst van het feit en de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte al danig gestraft is doordat hij zijn werk bij [bedrijf] destijds is kwijtgeraakt, toen bij het bedrijf bekend werd wat tussen hem en het slachtoffer had plaatsgevonden. Verder heeft het een en ander aanleiding gegeven tot forse problemen in de privé-sfeer en dreigt hij, volgens zijn zeggen, zijn nieuwe baan kwijt te raken. Verdachte heeft erkend een grens te hebben overschreden en gesteld daarvan veel spijt te hebben. Gebleken is voorts dat hij ten gevolge van dit feit hulp heeft gezocht en in therapie is gegaan. Met de reclassering acht de rechtbank de kans op recidive, door het bij verdachte gebleken zelfinzicht en de vrijwillig ondergane therapie, gering. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren op te leggen. 6.3 Vordering benadeelde partij De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1005,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot na te melden bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit 1. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de schade tot een bedrag van € 250,- billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: Wetboek van Strafrecht: 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 246 Wet wapens en munitie: 13, 55 8. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot het verrichten van ZESTIG (60) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door dertig (30) dagen hechtenis, met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 250,- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer], voornoemd, rekeningnummer 5491.28.778 tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Veroor¬deelt verdachte in de kosten door de benadeel¬de partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuit¬voerlegging alsnog te maken. Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. F.F.W. Brouwer, voorzitter, mrs. A.M. Koolen-Zwijnenburg en T.A. de Hek, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E. Stroink, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 augustus 2008. Mr. De Hek is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.