Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8672

Datum uitspraak2008-07-16
Datum gepubliceerd2008-08-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/711745-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft een huis tot ontploffing gebracht. Verdachte is aangehouden inzake de helingszaak en vervolgens heeft een onderzoek terzake brandwonden plaatsgevonden. De rechtbank wijst het beroep van de raadsman op de niet-ontvankelijkheid van de officier af.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummers: 16/711745-07; 16/611185-07 (ttz.gev) Datum uitspraak: 16 juli 2008 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de gevoegde zaken tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, te Nieuwegein. Raadsman: mr. R.A.C. Frijns. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juli 2008. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen is omschreven. Een kopie van die dagvaardingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. Verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat het openbaar ministerie in beide zaken niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsman voert daartoe het volgende aan. Allereerst zijn bij het onderzoek aan het lichaam de rechten van zijn cliënt in ernstige mate geschonden. Volgens het dossier inzake de heling is zijn cliënt op 8 oktober 2007 aangehouden. De aangifte dateert echter al van 16 februari 2007. Het onderzoek in deze zaak was rond medio mei 2007 afgerond. Uit het dossier betreffende de heling volgt immers dat op 22 mei 2007 al duidelijk was dat de telefoon aan zijn cliënt kon worden gekoppeld (p. 29 van dat dossier). De politie heeft vervolgens tot 8 oktober gewacht met de aanhouding van [verdachte]. De raadsman acht aannemelijk geworden dat zijn cliënt met een ander doel is aangehouden dan het doel dat de politie stelt te hebben gehad. Deze veronderstelling wordt ondersteund door de rapportage (d.d. 15 oktober 2007) ten behoeve van de aanvraag tot het tappen van telefoongesprekken. Daarin spreekt de officier van justitie van een opzetje. De aanhouding buiten heterdaad voor de heling is disproportioneel aldus de raadsman. Hij concludeert dat er sprake is van détournement de pouvoir. Subsidiair is de raadsman van mening dat deze gang van zaken moet leiden tot bewijsuitsluiting. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie erkent grotendeels de door de raadsman geschetste gang van zaken maar is van oordeel dat die niet behoort te leiden tot het door de raadsman aangevoerde gevolg. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat aan de handelwijze van de politie geen consequenties dienen te worden verbonden. Immers, de politie heeft in zijn opdracht en na overleg met hem gehandeld, er was sprake van ernstige bezwaren en er is dus dus materieel voldaan aan het in de wet genoemde criterium, terwijl daaromtrent volledige openheid van zaken is gegeven. Het oordeel van de rechtbank Voor de beoordeling van het verweer van de raadsman van verdachte dient allereerst te worden beoordeeld of er sprake is geweest van een (onherstelbare) schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. De rechtbank stelt in dit verband vast dat verdachte op 8 oktober 2007 aan een lichamelijk onderzoek is onderworpen als bedoeld in artikel 56 van het Wetboek van Strafvordering, nadat hij is aangehouden op verdenking van heling; een verdenking die op zich niet tot dit lichamelijk onderzoek noopte. De aanhouding van verdachte in de helingzaak is, zoals ook door de officier van justitie ter terechtzitting is toegelicht, ingegeven door de noodzaak verdachte aan een lichamelijk onderzoek te onderwerpen in verband met de tegen verdachte eveneens bestaande verdenking van brandstichting, terwijl dat laatste onderzoek na het onderzoek naar mogelijke brandwonden ongestoord diende te kunnen worden voortgezet, met name door het afluisteren van telefoons. In zoverre is er – althans naar de letter van de wet – sprake van een vormverzuim, nu verdachte is onderworpen aan een lichamelijk onderzoek in het kader van een andere verdenking dan die, ter zake waarvan hij is aangehouden. De rechtbank zal evenwel aan de constatering dat er sprake is geweest van enig vormverzuim niet de consequenties verbinden zoals door de raadsman is bepleit. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er op het moment van het onderzoek aan het lichaam wel degelijk ernstige bezwaren bestonden tegen verdachte ook met betrekking tot de brandstichting en dat hij hiervan voorafgaand aan het onderzoek in kennis is gesteld. Bovendien is er geen sprake van een doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte, waardoor aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak zou zijn tekortgedaan. Immers artikel 195 van het Wetboek van Strafvordering biedt ook de rechter-commissaris de bevoegdheid te bevelen de verdachte, tegen wie ernstige bezwaren bestaan, aan een lichamelijk onderzoek te onderwerpen, hetgeen betekent dat verdachte ook via deze weg met een dergelijk onderzoek geconfronteerd kon worden. Aldus is de verdachte door het vormverzuim niet in een nadeliger positie gekomen, dan indien er van een vormverzuim geen sprake was geweest. Evenmin is aannemelijk geworden dat verdachte is geschaad in het belang dat het geschonden voorschrift beoogt te beschermen of dat op enige wijze de beginselen van een behoorlijke strafprocesorde zijn geschaad. De rechtbank wijst het beroep van de raadsman op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie dan ook af. Om bovengenoemde redenen ziet de rechtbank evenmin aanleiding tot bewijsuitsluiting dan wel tot strafvermindering in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. T.a.v. de zaak met parketnummer 16/711745-07 Op 28 juli 2007 heeft in een woning aan de [adres] in Amersfoort een ontploffing en een uitslaande brand plaatsgevonden. De brandweer kwalificeerde het als een “grote brand door explosie” en zette 9 wagens en 26 mensen in. De woning is desondanks volledig uitgebrand. De schade bedraagt meer dan € 200.000,-. [adres] is een huurwoning, verhuurd aan de zus van verdachte en haar gezin. Het gaat om een tussenwoning die deel uitmaakt van een blok van 9 woningen. Er is sprake geweest van vuuroverslag aan de dakconstructie van de woning [adres], van welke woning een gedeelte van de houten dakconstructie door de brand is verkoold. Er was een opstalschade van € 7576,-. In de woning [adres] bevonden zich tijdens het uitbreken van de brand twee volwassenen en twee kinderen. Er was voorts sprake van brandoverslag aan het dakbeschot en geïsoleerde plafond van de zolderverdieping van de woning [adres]. Er was een opstalschade van ongeveer € 10.000 en een inboedelschade van € 5.000. De rechtbank concludeert hieruit dat sprake is geweest van gemeen gevaar voor de woningen, die zijn gelegen direct naast en in de nabijheid van voornoemde woning, alsmede levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen die zich hierin bevonden of in de nabijheid daarvan. De politie heeft technisch onderzoek verricht. Uit de dienaangaande opgemaakte rapportage blijkt onder meer dat op zeven plaatsen in de woning brandversnellende middelen (motorbenzine) werden aangetroffen , dat er geen sporen van braak waren en dat de voordeur niet op het nachtslot zat . Op de begane grond en op de eerste verdieping was een “gelijkmatig brandbeeld” te zien, zodat een mogelijke brandhaard niet kon worden vastgesteld. Waarschijnlijk heeft benzinedamp de explosie veroorzaakt . Uit telefoongegevens blijkt dat verdachte vlak voor en na de explosie in de buurt was van [adres]. Dit wordt door verdachte ook bevestigd . Tevens bekent verdachte dat hij in eerste instantie een vals alibi heeft geregeld door zijn vriendin te laten verklaren dat hij bij haar was ten tijde van de explosie . Een groot deel van de familie van [verdachte], waaronder verdachte zelf, is dezelfde avond, terwijl het sein “brandmeester” nog niet was gegeven, vertrokken naar Marokko . De politie heeft na de explosie een buurtonderzoek opgestart. Getuigenverklaringen Getuige [getuige 1], woonachtig op [adres], verklaart dat hij op 28 juli 2007 omstreeks 17.30 uur met zijn vrouw thuis kwam. Even later is hij nog even naar zijn auto gelopen. Hij zag toen een man bij de voordeur van de woning [adres] staan. Hij maakte met een sleutel de voordeur open en ging naar binnen . Zijn vrouw verklaart dat zij diezelfde ochtend tussen 10.00 uur en 12.00 uur een Marokkaanse jongen bij de Opel Corsa van de bewoonster van [adres] zag staan. De jongen had een stuk papier in zijn hand en schreef kennelijk wat op. Twintig minuten later stond diezelfde jongen bij de auto en ontgrendelde het slot van het linkerportier en reed weg. Toen getuige met haar man ’s-middags terugkwam, stond die auto er weer. Van buurvrouw [getuige 2] begreep zij dat het de broer van de bewoonster van nummer [nummer] was . Getuige [getuige 2] heeft ook een verklaring afgelegd. Zij verklaart dat zij en haar man op 28 juli 2007 omstreeks 17.15 uur de straat inreden en de broer van [aangever 1] bij haar auto zagen staan. Getuige noemt hem “het crimineeltje”. Hij stond te bellen en had diverse papieren in zijn hand . Haar pleegzoon geeft aan dat zijn moeder daarmee [verdachte] bedoelt. Hij kent hem, want hij heeft wel eens met hem gevoetbald . Zijn vader, getuige [getuige 3], zag dat de auto van de bewoonster van nummer [nummer] was verplaatst. Hij zag [verdachte] omstreeks 17.30 uur bij de auto staan. Hij was aan het bellen en had papieren in zijn hand. Hij was gekleed in een korte broek tot op zijn knieën. Op zijn benen was niks bijzonders te zien . De broer van verdachte verklaart dat de sleutel van de woning en de autosleutel aan elkaar zaten . Uit de getuigenverklaringen komen 2 verschillende signalementen naar voren van een man die hard wegrent; één van voor de explosie en van één daarna. Alhoewel er discrepanties in zitten sluiten deze verklaringen verdachte niet uit. Brandwonden Op basis van tapgesprekken rees het vermoeden dat [verdachte] brandwonden had opgelopen. De arts die [verdachte] heeft onderzocht, heeft geconstateerd dat hij op zijn benen tweedegraads brandwonden heeft. Zij verklaart dat zeer waarschijnlijk ten tijde van het ontstaan van het letsel de huid van de benen, vanaf het niveau net boven de enkels tot net boven de knieën onbedekt was, waardoor een korte broek tot de mogelijkheden behoort. Ook de rechteronderarm was zeer waarschijnlijk onbedekt . Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de brandwonden heeft opgelopen bij het in brandsteken van kerstbomen in de winter van 2006. Bij de arts heeft hij verklaard dat hij ze tijdens de zomervakantie heeft opgelopen. Bij de politie verklaart hij in november dat het door olie is gekomen en op zitting dat het door een pan bij een donuttent in Marokko is gebeurd. Voor geen van deze verklaringen heeft de verdachte een ondersteunende doktersverklaring overlegd. Verdachte heeft daarover dusdanig wisselend verklaard dat deze verklaringen door de rechtbank terzijde worden gesteld. Dat de brandwonden in ieder geval niet eerder dan in de zomer van 2007 zijn ontstaan volgt uit de verklaring van verdachtes vriendin, dat hij per MSN vanuit Marokko had laten weten dat hij ziek was en niet naar buiten kon. Ten aanzien van de brandwonden zegt zij bovendien dat hij deze niet had voordat hij op vakantie ging. Zij kon dat weten, omdat zij de nacht voor zijn vertrek nog met verdachte had geslapen .Verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat de brandwonden niet zo ernstig waren als justitie wil doen geloven. De rechtbank hecht echter meer waarde aan de verklaring van de arts dat er wel degelijk sprake was van ernstige verwondingen. Conclusie De rechtbank overweegt omtrent het bewijs nog als volgt. De rechtbank is op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden van oordeel dat rechtens genoegzaam is komen vast te staan dat verdachte brandwonden heeft opgelopen bij de hem tenlastegelegde explosie en brand. Het vertrek van verdachte en zijn familie, terwijl de brand nog woedde, acht de rechtbank zo buitenissig, dat zulks in redelijkheid slechts kan worden verklaard doordat verdachte (en zijn familieleden) zijn verwondingen voor justitie verborgen heeft willen houden. Verdachte is de dag van de brand bij de woning geweest en beschikte over een sleutel. Hij droeg een korte broek, hetgeen zich verdraagt met de aangetroffen verwondingen. Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hiervoor verwoord, is de rechtbank van oordeel dat het bewijs is geleverd dat verdachte het hem tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierna bewezen wordt verklaard. T.a.v. de zaak met parketnummer 16/611185-07 De vaststaande feiten Op 16 februari 2007 is aangever [aangever 2] door twee jongens beroofd van zijn mobiele telefoon . Door de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wordt deze beroving bekend . Vanaf 18 februari 2007 tot en met 17 april 2007 maakt het telefoonnummer van verdachte gebruik van het weggenomen toestel. Dit wordt door verdachte bekend . Het standpunt van de verdediging Verdachte verklaart dat hij weliswaar de telefoon heeft gebruikt, maar dat hij niet wist dat deze gestolen was en dat hij er bovendien geen geld voor heeft betaald. Hij heeft de telefoon een paar dagen daarna weer teruggegeven. De raadsman heeft op grond hiervan vrijspraak bepleit. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht opzetheling bewezen, omdat verdachte wist dat het om een gestolen mobieltje ging. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank is evenals de officier van justitie van oordeel dat opzetheling wettig en overtuigend kan worden bewezen en passeert het standpunt van verdachte dat hij niet zou hebben geweten dat de telefoon, die hij bekent te hebben gebruikt, was gestolen. De rechtbank let daarbij met name op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] die verklaart dat hij tegen verdachte heeft gezegd dat het om een gestolen telefoon ging en dat hij daar mogelijk problemen mee kon krijgen. Verdachte vond dat echter niet erg en heeft het toestel, aldus [medeverdachte 1] , gekocht. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de zaak met parketnummer 16/711745-07 en de zaak met parketnummer 16/611185-07 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld. t.a.v. parketnummer 16/711745-07: hij op of omstreeks 28 juli 2007 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [adres] aldaar), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (grote hoeveelheden) brandversnellende middelen (te weten motorbenzine) aangebracht en/of achtergelaten op een /of meer plekken in die woning en/of (vervolgens) opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die motorbenzine, althans met (een) brandbare stof(fen), althans (vervolgens) die motorbenzine, althans die brandbare stof(fen), op enigerlei wijze ontstoken, ten gevolge waarvan die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor woningen, gelegen (direct) naast en/of in de nabijheid van voornoemde woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen in de (directe) nabijheid van voornoemde woning, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was; EN/OF hij op of omstreeks 28 juli 2007 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door op een of meer plekken in een woning (gelegen aan de [adres] aldaar) (grote hoeveelheden) brandversnellende middelen (te weten motorbenzine) aan te brengen en/of achter te laten ten gevolge waarvan een (grote) hoeveelheid explosieve en/of ontploffingsgevoelige en/of ontploffingsgevaarlijke en/of brandbare benzinedamp (in die woning) ontstond (welke damp op enig moment ontplofte), terwijl daarvan gemeen gevaar voor woningen, gelegen direct naast en/of in de nabijheid van voornoemde woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen in de (directe) nabijheid van voornoemde woning , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was; t.a.v. parketnummer 16/611185-07: hij in of omstreeks de periode van 18 februari 2007 tot en met 17 april 2007 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, een telefoon heeft verworven en voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven en het voorhanden krijgen van die telefoon wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden zoals die in de bewijsmiddelen zoals hiervoor weergegeven zijn vervat. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder parketnummer 16/711745-07 en parketnummer 16/611185-07 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder parketnummer 16/711745-07 en parketnummer 16/611185-07 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. t.a.v de zaak met parketnummer 16/711745-07 : Een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is. t.a.v de zaak met parketnummer 16/611185-07 : Opzetheling De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft op 28 juli 2007 het huis van zijn zus laten exploderen. De huurwoning is totaal verwoest en alleen al de schade aan die woning wordt begroot op € 200.000,--. Ook de naburige huurpanden hebben veel schade opgelopen. Verdachte heeft daarbij ook mensenlevens op het spel gezet. Verdachte had zich moeten realiseren dat de directe buren in de naastgelegen woningen daadwerkelijk getroffen hadden kunnen worden door onder meer rondvliegende glasscherven. Gelukkig is dat niet gebeurd, maar dat heeft niet aan verdachte gelegen. Het is een gewetenloze daad waarbij de rechtbank wel in ogenschouw neemt dat verdachte de gevolgen hoogstwaarschijnlijk niet heeft overzien, nu de verdachte ook zichzelf in levensgevaar heeft gebracht. Verdachte heeft zich ook nog schuldig gemaakt aan de heling van een mobiele telefoon. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 november 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor de zaak met parketnummer 16/711745-07 en de zaak met parketnummer 16/611185-07 onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van het voorarrest. De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan gelet op het feit dat verdachte blijkens de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 november 2007 geen relevante veroordelingen heeft. De vordering van de benadeelde partij [AE] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder parketnummer 16/711745-07 ten laste gelegde feit. De vordering is namens de benadeelde partij ondertekend door [JK]. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de tekeningsbevoegdheid van de heer [JK] nergens uit de stukken is gebleken. Om die reden is de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Daarom zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De benadeelde partij en de verdachte moeten ieder de eigen kosten dragen. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 157 en 416 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 16/711745-07 en parketnummer 16/611185-07 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder parketnummer 16/711745-07 en parketnummer 16/611185-07 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 5 jaren (zegge: vijf jaren). Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij [AE] niet ontvankelijk is in de vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen. Dit vonnis is gewezen door mrs P. Wagenmakers, M.J. Veldhuijzen en P.J.G. van Osta, bijgestaan door mr. V.H. van der Horst als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2008.