Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9019

Datum uitspraak2008-06-19
Datum gepubliceerd2008-08-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers04/02460
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gelet reeds op de in 2.5 tot en met 2.7 vermelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, voldeed belanghebbende, naar het oordeel van het Hof, niet aan de uit artikel 52 AWR voortvloeiende administratieve verplichtingen In dit verband merkt het Hof op dat de ontvangsten in de berekening van belanghebbende een sluitpost vormden. Gelet op de hoogte van de omzetten als door belanghebbende verantwoord en gelet op de omstandigheid dat in de motorfietsenhandel door de klanten als regel contant werd betaald, voldeed het door belanghebbende gebezigde systeem van ontvangstberekening niet aan de eisen in voormeld artikel 52 gesteld. Ook het niet bijhouden van een administratie met betrekking tot de voorraad motorfietsen alsmede hetgeen door de controleambtenaar in het rapport is opgemerkt met betrekking tot de traceerbaarheid van "de goederenstroom van de motoren", aan welke opmerking het Hof geloof hecht, een en ander in onderlinge samenhang bezien, maken een juiste vaststelling van de vermogenstoestand van belanghebbende onmogelijk. Een aanwijzing dat belanghebbende niet (volledig) heeft voldaan aan de eisen in voormeld artikel 52 gesteld, vormen voorts de zeer grote schommelingen in de door belanghebbende verantwoorde bruto winstpercentages. Voor die schommelingen heeft belanghebbende geen afdoende verklaring gegeven.


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 04/02460 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 t/m 31 december 2001 en de daarbij genomen boetebeschikking. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 t/m 31 december 2001 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 18.139 (1998)+ € 8.291 (1999)+ € 32.648 (2000)+ € 38.073 (2001) = € 97.151 (hierna: de naheffingsaanslag). Tegelijkertijd is op de voet van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bij voor bezwaar vatbare beschikking een boete opgelegd van per saldo € 47.649. Na bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag verminderd tot € 90.341. Overeenkomstig de vermindering van de naheffingaanslag heeft de boete vermindering ondergaan tot € 44.244. 1.2. Belanghebbende is van voormelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier een griffierecht geheven van belanghebbende van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 december 2007. Ter zitting is de Inspecteur verschenen en gehoord. Ter zitting is tevens behandeld het beroep van belanghebbende betreffende onder meer de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 (kenmerk 04/02461). 1.4. Belanghebbendes gemachtigde heeft het Hof op 5 december 2007, daags voor de zitting, telefonisch bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Dat heeft hij bij op diezelfde dag per fax bij het Hof binnengekomen bericht bevestigd. 1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. Feiten Het Hof stelt de volgende feiten vast. 2.1. Belanghebbende dreef in het tijdvak van naheffing een onderneming. De ondernemingsactiviteiten bestonden uit het handelen in nieuwe en gebruikte motorfietsen, onderdelen en accessoires daaronder begrepen, alsmede uit het houden van mestvarkens op voergeldbasis. 2.2. Belanghebbende had in het tijdvak van naheffing drie werknemers in dienst, waaronder een zoon van belanghebbende. Zij werkten allen in de motorfietsenhandel. 2.3. De verkoop van motorfietsen vond plaats vanuit ruimten welke voorheen als varkensstallen in gebruik waren. Ook werden wel reparaties verricht. In 2001 werden de voormalige varkensstallen gedeeltelijk tot verkoop-/annex reparatieruimte getransformeerd. Tot de voorraad motorfietsen behoorden als regel veel gebruikte exemplaren. 2.4. In de motorfietsenhandel paste belanghebbende het kasstelsel van artikel 26 van de Wet op de omzetbelasting 1968 toe. Door de klanten werd als regel contant betaald. In de door belanghebbende uitgereikte facturen stonden niet de volledige naam en het adres en de woonplaats van de klant vermeld. In de facturen werden de leveringen en diensten niet gespecificeerd. 2.5. Belanghebbende hield gedurende het tijdvak van naheffing geen aantekening van ontvangsten in de motorhandel. Bij contante verkoop werd veelal geen doorslagbon van de verkoop bewaard. Belanghebbendes adviseur berekende de ontvangsten aan de hand van het verschil tussen het aan het einde en het begin van een periode aanwezige kasgeld. Daarbij werd rekening gehouden met de door belanghebbende genoteerde uitgaven per kas en een post van fl. 1.000,-- per maand voor privé uitgaven. Het aanwezige kasgeld werd eenmaal per week dan wel een maal per twee weken geteld, daarbij werden alleen bankbiljetten boven fl. 10,-- geteld, muntgeld werd niet meegeteld. De opgaven van de kassaldi in de periode 1 januari 1998 t/m 31 december 2001 betroffen nagenoeg alle afgeronde bedragen, uitgedrukt in honderd- of duizendtallen. De drie werknemers van belanghebbende hadden onbelemmerd toegang tot de kas. 2.6. Belanghebbende hield geen administratie bij van de voorraad motorfietsen. Jaarlijks werden honderden motorfietsen verhandeld. 2.7. De in belanghebbendes administratie per 31 december van de jaren 1998 t/m 2001 opgenomen waarden voor de motorfietsen waren stelwaarden, zonder onderbouwing. In januari 2000 werd de voorraad motorfietsen in verband met een echtscheidingsprocedure getaxeerd. Die taxatie kwam uit op fl. 529.878,--. Op de balans per 31 december 1999 was de voorraad motorfietsen opgenomen voor een bedrag van fl. 250.000,--. Dat was eveneens het bedrag voor de voorraad motorfietsen op de balans per 31 december 2000. Per 1 januari 1998, 31 december 1998 en 31 december 2001 bedroegen de stelwaarden respectievelijk fl. 370.500,--, fl. 240.000,-- en € 139.000,--. 2.8. Het houden van de mestvarkens betrof de opfok en verzorging (medische controle en onderhoud) van 1600 à 1700 varkens. Bij dit deel van belanghebbendes onderneming liepen de geldstromen via de bank. 2.9. In de eerste helft van 2003 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht werd de aanvaardbaarheid van ondermeer belanghebbendes aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 t/m 2001 en belanghebbendes aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1998 t/m 2001. Het rapport van dat boekenonderzoek (hierna: het rapport) is gedagtekend 23 april 2003. 2.10. In het rapport is het navolgende vermeld. Onder 3.1.2 Brutowinstpercentage: "Door belastingplichtige worden de volgende brutowinstpercentages gerealiseerd (uitgaande van de gegevens zoals vermeld in de jaarstukken): 1998 1999 2000 2001 Totaal verantwoorde omzet f 1.391.291 f 1.629.402 f 2.391.730 f 2.536.514 Inkoop motoren binnenland f -610.846 f -661.523 f -1.588.736 f -2.068.001 BPM/Legeskosten f 0 f -15.816 f 0 f -948 Inkoop motoren buitenland f -98.744 f -269.562 f -274.866 f -133.289 Inkoop onderdelen f -455.011 f -494.527 f 0 f 0 Werk door derden f 0 f -14.132 f -15.804 f -7.521 Inkoop margeregeling f -106.925 f -112.630 f -283.885 f -232.524 Voorraadmutatie (incl. corr. punt 3.3) f -80.500 f 239.878 f 0 f 56.316 Bruto winst f 49.265 f 301.090 f 228.439 f 150.547 Bruto winst in % van omzet 3,5% 18,5% 9,6% 5,9% De vastgestelde brutowinstpercentages verschillen onderling onverklaarbaar teveel. In diverse berekeningen (o.a. in een overnameberekening), door de adviseur gemaakt, gaat deze uit van 15% brutowinst op de inkoopwaarde (is 13% brutowinst van de omzet) of van 5% brutowinst op de motoren en 30% brutowinst op de onderdelen. Indien ik uitga van deze percentages lijkt het erop dat in de administratie te weinig omzet is verantwoord. De goederenstroom van de motoren is in de financiële administratie onmogelijk te volgen. Vermelding van kentekennummer of framenummer is of bij de inkoop of bij de verkoop achterwege gelaten. Het komt zelden voor dat deze nummers zowel bij de inkoop als bij de verkoop vermeld worden, ondanks dat dit het enige kenmerk is waardoor de motoren gevolgd kunnen worden. Van enkele motoren hebben wij de inkoop en de verkoop wel kunnen achterhalen; o.a. ? 15-08-2001 inkoop Honda XX-00-XX voor een bedrag van f 1.750 07-12-2001 verkoop Honda XX-00-XX voor een bedrag van f 2.250 De brutowinst bedraagt f 500, zijnde 22,2 van de omzet of 28% van de inkoopwaarde. ? Tevens hebben wij de verkoop van twee nieuwe Kawasaki's KX65A kunnen vinden welke worden ingekocht voor f 4.400 en verkocht voor respectievelijk f. 5.100 (15,9% brutowinst op de inkoop) en f 5.750 (30,7% brutowinst op de inkoop). De reden van het verschil in opbrengst (f 650) voor een nieuwe motor is ons tijdens het boekenonderzoek niet duidelijk geworden.". onder 3.1.3 AO/IC: "De omzet van motoren is in de periode 1998 tot en met 2001 gestegen van f 1.391.291 tot f 2.536.514 per jaar. Desondanks stelt belastingplichtige dat hij extracomptabel niets vastlegt. Belastingplichtige stelt dat hij bij het bepalen van de verkoopprijs precies weet wat de inkoopprijs van deze motor is geweest en welke reparaties aan deze motor hebben plaatsgevonden. Gekeken naar de omzet worden er jaarlijks honderden motoren verhandeld. Het lijkt ons derhalve zeer onwaarschijnlijk dat belastingplichtige bij al deze motoren de kostprijs uit het hoofd weet.(...) Binnen de onderneming wordt gebruik gemaakt van een geldlade. Alle personeelsleden hebben de mogelijkheid om geld in deze lade te storten en uit deze lade te halen. Door belastingplichtige is er op geen enkele wijze controle mogelijk of al het geld daadwerkelijk in de lade terecht komt. Bij contante verkoop wordt namelijk veelal geen doorslagbon van de verkoop bewaard.". 2.11. Naar aanleiding van de bevindingen bij het boekenonderzoek heeft de Inspecteur geoordeeld dat belanghebbendes administratie niet kan dienen als een deugdelijke grondslag voor de berekening van onder meer de omzet. De Inspecteur heeft de administratie van belanghebbende, waaronder de kasadministratie, verworpen. 2.12. Bij de door belanghebbende voor de jaren van het tijdvak van naheffing verantwoorde omzetten, vermeld in het in 2.10 weergegeven overzicht van het rapport, heeft belanghebbende in percentage van de omzet een gemiddeld bruto winstpercentage voor die jaren berekend van 9,3 [(3,5 + 18,5 + 9,6 + 5,9) :4]. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur voor alle betreffende jaren een gemiddeld bruto winst percentage in aanmerking genomen van 13, als percentage van de omzet, in plaats van de door belanghebbende ter zake berekende 9,3%. 2.13. Bij bedoeld percentage van 13 heeft de Inspecteur zich laten leiden door een brutowinstpercentage, gehanteerd door een adviseur van het kantoor van belanghebbendes gemachtigde in een brief d.d. 11 september 2002, gericht aan "Familie X". Die brief behelsde de voorgenomen en bij notariële akte d.d. 10 juni 2004 geëffectueerde voortzetting van de motorfietsenhandel door zoon Hans en de financieringsmogelijkheden. De aanhef van die brief luidt als volgt. "Geachte cliënten, Naar aanleiding van ons onderhoud inzake de voortzetting van de motorenhandel door Hans hebben wij de financiële gevolgen van deze overdracht bekeken. Onze becijferingen in deze gelieve u als bijlage aan te treffen.". Het brutowinstpercentage van 13, als percentage van de omzet, staat vermeld in het gedeelte exploitatiebegroting in de bijlage bij de brief. 2.14. Aan de hand van dat hogere percentage heeft de Inspecteur de door belanghebbende voor de jaren van het tijdvak van naheffing verantwoorde omzetten herrekend. De herrekening van de door belanghebbende verantwoorde omzetten leidde tot omzetcorrecties, resulterend in naheffingen van achtereenvolgens fl. 23.030,-- (1998), fl. 0 (1999), fl. 14.435,-- (2000) en € 15.450,-- (2001). 2.15. Naar aanleiding van bevindingen bij het boekenonderzoek heeft de Inspecteur door belanghebbende op de grootboekrekening "verkopen globalisatie" geboekte bedragen, waarover door belanghebbende geen omzetbelasting op aangifte was voldaan, alsnog in de heffing van de omzetbelasting betrokken, te weten totaalbedragen van fl. 103.900,-- (1998), fl. 100.400,-- (1999), fl. 224.523,-- (2000) en fl. 171.295,-- (2001). Bij die naheffingen heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 28b van de Wet op de omzetbelasting 1968 (margeregeling). 2.16. Naar aanleiding van bevindingen bij het boekenonderzoek heeft de Inspecteur verder in een aantal gevallen waarin belanghebbende het nultarief van artikel 9, lid 2, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 had toegepast, ter zake van levering van goederen in het kader van zogenoemde intracommunautaire transacties, alsnog bedragen in de heffing van omzetbelasting betrokken, te weten over 1998 fl. 1.616,--, over 1999 fl. 9.617,--, over 2000 in totaal fl. 126.754,-- en over 2001 in totaal fl. 109.851,--. Daarbij heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet door middel van boeken en bescheiden heeft doen blijken dat de goederen uit Nederland waren uitgevoerd (artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968). Na bezwaar heeft de Inspecteur voor wat betreft 2000 de naheffing over fl. 17.582,-- laten vervallen. Voor wat betreft 2001 heeft de Inspecteur de naheffing over (fl. 53.115,-- + fl. 9.664,-- =) fl. 62.779,-- laten vervallen. 2.17. Bij de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur een vergrijpboete opgelegd van per saldo € 47.649. Overeenkomstig de vermindering van de naheffingaanslag tot € 90.341 heeft de boete vermindering ondergaan tot € 44.244. Bij de vergrijpboete is de Inspecteur uitgegaan van een boete van per saldo 50%, ook nadat de naheffingsaanslag was verminderd. 3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen. A. Kan de administratie van belanghebbende dienen als betrouwbare grondslag voor de berekening van onder meer de omzet? B. Zijn de naheffingsaanslagen terecht en tot het juiste bedrag opgelegd? C. Is de na bezwaar resterende vergrijpboete van € 44.244 terecht? Belanghebbende beantwoordt vraag A bevestigend en de overige vragen ontkennend. De Inspecteur beantwoordt vraag A ontkennend en de overige vragen bevestigend. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting zijn geen andere gronden toegevoegd. 3.3. Belanghebbende concludeert in zijn beroepschrift tot vernietiging van de naheffingsaanslag c.q. tot vermindering van de aanslag tot een bedrag dat het Hof redelijk en billijk vindt. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Ter zitting is tevens behandeld het beroep van belanghebbende betreffende onder meer de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 (kenmerk 04/02461). In zijn beroepschrift heeft belanghebbende het Hof verzocht het onderhavige beroep aan te houden totdat in evengemelde zaak is beslist. Het Hof acht hiertoe geen termen aanwezig. 4.2. Met betrekking tot vraag A onder 3.1 overweegt het Hof het volgende. 4.2.1. Ingevolge artikel 52, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), voor zover hier van belang, zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf (...) op zodanig wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Belanghebbende, die een bedrijf uitoefende, was gedurende het tijdvak van naheffing een administratieplichtige in de zin van voormelde bepaling. 4.2.2. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift onder meer gesteld dat belanghebbende de door hem genoten ontvangsten niet op verifieerbare wijze verantwoordde zodat de kasadministratie geen getrouw beeld gaf van de werkelijk genoten ontvangsten en dat de in de jaarstukken opgenomen voorraadwaardering over de onderhavige jaren evenmin een getrouw beeld gaf van de werkelijke voorraad. In verband hiermee heeft de Inspecteur gesteld dat belanghebbende niet (volledig) heeft voldaan aan de administratieve verplichtingen zoals gesteld in voormeld artikel 52. 4.2.3. Gelet reeds op de in 2.5 tot en met 2.7 vermelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, voldeed belanghebbende, naar het oordeel van het Hof, niet aan de uit artikel 52 AWR voortvloeiende administratieve verplichtingen In dit verband merkt het Hof op dat de ontvangsten in de berekening van belanghebbende een sluitpost vormden. Gelet op de hoogte van de omzetten als door belanghebbende verantwoord en gelet op de omstandigheid dat in de motorfietsenhandel door de klanten als regel contant werd betaald, voldeed het door belanghebbende gebezigde systeem van ontvangstberekening niet aan de eisen in voormeld artikel 52 gesteld. Ook het niet bijhouden van een administratie met betrekking tot de voorraad motorfietsen alsmede hetgeen door de controleambtenaar in het rapport is opgemerkt met betrekking tot de traceerbaarheid van "de goederenstroom van de motoren", aan welke opmerking het Hof geloof hecht, een en ander in onderlinge samenhang bezien, maken een juiste vaststelling van de vermogenstoestand van belanghebbende onmogelijk. Een aanwijzing dat belanghebbende niet (volledig) heeft voldaan aan de eisen in voormeld artikel 52 gesteld, vormen voorts de zeer grote schommelingen in de door belanghebbende verantwoorde bruto winstpercentages. Voor die schommelingen heeft belanghebbende geen afdoende verklaring gegeven. 4.2.4. Gelet op hetgeen in 4.2.3 is vermeld, is door belanghebbende niet dan wel niet volledig voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 AWR. Dat houdt in dat vraag A onder 3.1 ontkennend moet worden beantwoord. Ingevolge artikel 27e, aanhef en onderdeel b, van de AWR moet het Hof het beroep van belanghebbende op het punt van de omzetcorrecties dan ongegrond verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. 4.3. Met betrekking tot vraag B onder 3.1 overweegt het Hof het volgende. 4.3.1.Het Hof zal thans onderzoeken of de door de Inspecteur berekende omzetcorrecties redelijk zijn. 4.3.2. Bij het stellen van het brutowinstpercentage op 13, als percentage van de omzet, heeft de Inspecteur zich laten leiden door een brutowinstpercentage, gehanteerd door een adviseur van het kantoor van belanghebbendes gemachtigde in de in 2.13 vermelde brief d.d. 11 september 2002. 4.3.3. Niet onaannemelijk is dat bij een overgang van een onderneming van een vader op zoon en in een berekening die over de financieringsmogelijkheden gaat, het brutowinstpercentage aan de voorzichtige kant wordt vastgesteld, gebaseerd op de feitelijk behaalde resultaten in het verleden. Bij de in het rapport vermelde verkopen van de Honda motorfiets en de twee Kawasaki motorfietsen werden blijkens de cijfers brutowinsten behaald van respectievelijk 22,5%, 13,5% en 23%. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift gesteld dat evenbedoelde motorfietsen de enige exemplaren waren waarvan zowel de inkoop als de verkoop in de administratie van belanghebbende kon worden getraceerd. Het Hof hecht daaraan geloof. Mede tegen de achtergrond van hetgeen door de Inspecteur aan in- en verkopen van motorfietsen nog wel kon worden getraceerd, heeft de Inspecteur zich bij de bepaling van het gemiddelde brutowinst percentage op 13 zich in redelijkheid kunnen baseren op het in de in 2.13 vermelde brief d.d. 11 september 2002 vermelde brutowinstpercentage van 13. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast is komen te rusten, heeft tegen de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat voor de afzonderlijke jaren van het tijdvak van naheffing van een lager brutowinstpercentage dan 13 moet worden uitgegaan. Voor dat geval is niet in geschil dat de in 2.14 vermelde omzetcorrecties tot een juist bedrag zijn vastgesteld. 4.4. Met betrekking tot de in 2.15 vermelde correcties die door belanghebbende worden bestreden, overweegt het Hof het volgende. 4.4.1. Belanghebbende hield gedurende het tijdvak van naheffing geen aantekening van ontvangsten in de motorhandel. De ontvangsten vormden in de berekening van belanghebbende een sluitpost. In de door belanghebbende uitgereikte facturen stonden niet de volledige naam en het adres en de woonplaats van de klant vermeld. In de facturen werden de leveringen en diensten niet gespecificeerd. 4.4.2. Gelet op het in 4.4.1 vermelde heeft belanghebbende niet voldaan aan de in en krachtens artikel 34, lid 4 van de Wet op de omzetbelasting 1968 gestelde voorwaarden voor toepassing van artikel 28b van die wet (margeregeling). Over de in 2.14 vermelde, op de grootboekrekening "verkopen globalisatie" geboekte bedragen, waarover door belanghebbende geen omzetbelasting op aangifte was voldaan, was omzetbelasting verschuldigd. Voor dat geval is niet in geschil dat de in 2.15 ter zake vermelde correcties terecht zijn. 4.5. Met betrekking tot in 2.16 vermelde correcties die door belanghebbende worden bestreden, overweegt het Hof het volgende. 4.5.1. Ingevolge artikel 9, lid 2, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968, bedraagt de belasting nihil voor leveringen van goederen en diensten, genoemd in de bij deze wet behorende tabel II, mits is voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden. Artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting 1968, ter uitvoering van de in de vorige zin vermelde bepaling, bepaalt dat de aanspraak op toepassing van het tarief van nihil voor leveringen, intracommunautaire verwervingen en invoer van goederen en voor diensten, genoemd in de bij de wet behorende tabel II, slechts geldt, indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt. 4.5.2. In het geval van belanghebbende gaat het om de zogenoemde intracommunautaire transacties. Boeken en bescheiden van belanghebbende dienen in dat geval uit te wijzen dat zij betrekking hebben op goederen waarvoor aanspraak wordt gemaakt op het tarief van nihil alsmede uit te wijzen dat die goederen daadwerkelijk in het kader van de levering naar een ander land van de Europese Unie zijn vervoerd. Belanghebbende heeft geen boeken en bescheiden overgelegd waaruit het evenbedoelde vervoer van de nog in geding zijnde goederen wordt aangetoond. Voor dat geval is niet in geschil dat de in 2.16 bedoelde correcties, waaronder de correcties over 2000 en 2001 zoals die na de vermindering resteren, terecht zijn. 4.6. Met betrekking tot vraag C onder 3.1 overweegt het Hof het volgende. 4.6.1. De Inspecteur heeft gesteld dat ook bij eerdere onderzoeken, in 1987 en 1997, belanghebbende erop werd gewezen dat hij niet voldeed aan zijn administratieve verplichtingen. Ook werd, aldus de Inspecteur, belanghebbende gewezen op de voorwaarden voor toepassing van de margeregeling en het tarief van nihil. Na het onderzoek in 1997 hebben belanghebbende en (destijds) het hoofd van de eenheid ondernemingen te Helmond van de rijksbelastingdienst begin 1998 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Overeengekomen werd onder meer dat belanghebbende alsnog een bedrag van fl. 46.647,-- aan omzetbelasting zou voldoen. 4.6.2 De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende in het tijdvak van naheffing duidelijk volhardde in het voeren van een ondeugdelijke administratie. Het Hof heeft geen reden aan de juistheid van die stelling te twijfelen. Het Hof merkt nog op dat bij de door belanghebbende gekozen handelwijze geen sprake is van een pleitbaar standpunt. Doordat belanghebbende na de controle in 1997, ondanks de daartoe gemaakte afspraken zoals vastgelegd in onderdeel 3 van de vaststellingsovereenkomst van 14 april 1998, heeft volhard in zijn wijze van het voeren van zijn (gebrekkige) administratie en daarmee in strijd is gekomen met de daartoe gestelde administratieve verplichtingen zoals vermeld in artikel 52 AWR, heeft belanghebbende willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verschuldigde belasting niet dan wel gedeeltelijk niet zou worden betaald. In de omstandigheden van het geval acht het Hof een vergrijpboete van 50% passend en geboden. 4.6.3. Na het doen van de bestreden uitspraak bedroeg de naheffingsaanslag € 90.341,-- en de boete € 44.244,--. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van een vergrijpboete van per saldo 50%. 4.6.4. In het in 1.3 vermelde faxbericht heeft belanghebbende het Hof verzocht de tijdspanne welke sedert het indienen van het beroepschrift is verstreken, in de besluitvorming te betrekken. 4.6.6. De bij de naheffingsaanslag opgelegde boete is gedagtekend 26 juni 2003. Sindsdien zijn, tot het doen van de onderhavige uitspraak, ongeveer 5 jaar verstreken. De redelijke termijn van artikel 6 EVRM is overschreden. Hierbij neemt het hof ambtshalve in overweging dat de termijn vanaf het moment dat het onderzoek is gesloten tot de datum van de uitspraak onredelijk lang is. Hierin ziet het Hof aanleiding de boete met 10% te matigen en te verminderen tot (€ 44.244 - € 4.424,-- =) € 39.820,--. 5. Griffierecht De boete moet worden verminderd tot € 39.820. Het beroep is (gedeeltelijk) gegrond. Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht ad € 136 te worden vergoed. 6. Proceskosten 6.1. Belanghebbende heeft het Hof verzocht om een vergoeding van kosten zowel in de bezwaar- als beroepsfase. 6.2. Het beroep is (gedeeltelijk) gegrond. Het hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken, met inachtneming van puntenstelsel van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt die kosten vast op 1 punt (indienen beroepschrift) maal € 322 (waarde per punt) maal wegingsfactor 1,5 is € 483. 6.3. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase niet verzocht om een kostenvergoeding. Om die reden komt belanghebbende voor wat betreft de bezwaarfase niet in aanmerking voor een kostenvergoeding. 7. Beslissing Het Hof: - verklaart het beroep gegrond - vernietigt de bestreden uitspraak, in zoverre deze de boetebeschikking betreft, - vermindert de boete tot € 39.820,--, - gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 322, - veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 483,--, en - wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden. Aldus gedaan op 19 juni 2008 door J.W.J. Huige, voorzitter, G.J. van Muijen en J.G. Verseput, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 19 juni 2008 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2- het beroepschrift moet ondertekend zijn en tenminste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.