Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9398

Datum uitspraak2008-07-14
Datum gepubliceerd2008-09-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 08/419
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is of verweerders schriftelijke mededeling een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waarbij wordt toegespitst op de vraag of de schriftelijke mededeling een rechtshandeling is, met andere woorden op enig rechtsgevolg is gericht. Daarbij is van belang de vraag of verweerder de bevoegdheid heeft om eiseres, die op grond van artikel 5 van de Wtzi is toegelaten als instelling voor prenatale zorg als bedoeld in artikel 16 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ, ingevolge artikel 5a van de Wcpv te laten participeren in de uitvoering van de wettelijke taken in de jeugdgezondheidszorg van zijn gemeente. Indien verweerder daartoe niet bevoegd is, kan de schriftelijke mededeling van verweerder immers de rechtspositie van eiseres niet beïnvloeden en is het niet meer dan een informatieve mededeling. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder bovenbedoelde bevoegdheid niet heeft. Deze bevoegdheid is volgens de rechtbank, gezien de scheiding tussen jeugdgezondheidszorg en prenatale zorg, niet af te leiden uit artikel 5a van de Wcpv. De verwijzing in artikel 5a van de Wcpv naar artikel 16 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ moet dan ook berusten op een misslag. Verweerder heeft bovenbedoelde bevoegdheid ook niet, omdat eiseres niet staat vermeld op de lijst ‘Toegelaten instellingen zorg ouder en kind’, terwijl de rechtbank uit artikel 5a van de Wcpv en de aanhef van voornoemde lijst afleidt dat alleen de daarop vermelde instellingen door verweerder kunnen worden aangewezen om te participeren in de uitvoering van de wettelijke taken in de jeugdgezondheidszorg van zijn gemeente. De Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport heeft, gelet op artikel 5 van de Wtzi de bevoegdheid om instellingen op de lijst te plaatsen.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 08/419 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2008 inzake Thuiszorgcentrale IVT, te 's-Hertogenbosch, eiseres, gemachtigde mr. R.E. Wannink, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder, gemachtigden mr. J. Bijveld en drs. S. van Wersch. Procesverloop Op 4 september 2007 heeft verweerder op een verzoek van eiseres tot participatie in de uitvoering van de wettelijke taken in de jeugdgezondheidszorg van de gemeente ’s-Hertogenbosch, aan eiseres medegedeeld dat zij daarvoor niet in aanmerking komt. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 19 december 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De zaak is behandeld op de zitting van 3 juni 2008, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde, bijgestaan door […]. Verweerder is verschenen bij gemachtigden. Overwegingen 1. In geding is of verweerder het bezwaar van eiseres op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. 2. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het bestreden besluit uit van de volgende feiten en omstandigheden. 3. Eiseres verleent prenatale zorg en heeft sinds 1994 tevens een avondconsultatiebureau. Bij besluit van 26 april 2007 heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport eiseres op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen (hierna: Wtzi) toegelaten als instelling voor prenatale zorg als bedoeld in artikel 16 van het Besluit Zorgaanspraken Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: Besluit Zorgaanspraken AWBZ). 4. De standpunten van partijen zijn als volgt. 5. Eiseres heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat verweerders schriftelijke mededeling van 4 september 2007 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Verweerder heeft immers de bevoegdheid om eiseres te laten participeren in de uitvoering van de wettelijke taken in de jeugdgezondheidszorg in de gemeente ’s-Hertogenbosch, zodat verweerders mededeling op rechtsgevolg is gericht. Eiseres heeft hierbij verwezen naar artikel 5a van de Wet collectieve preventie volksgezondheid (hierna: Wcpv) waarin is bepaald dat het verweerder vrij staat om de taken of onderdelen van taken te laten uitvoeren door instellingen die zorg verlenen als bedoeld in artikel 16 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ en naar haar toelating als zorginstelling als bedoeld in dat laatste artikel. Dat eiseres niet op de lijst ‘Toegelaten instellingen zorg ouder en kind’ staat, doet hier niet aan af. In de wet wordt immers niet naar deze lijst verwezen, zodat deze lijst niet relevant is. 6. Verweerder heeft zich – voor zover hier van belang – op het standpunt gesteld dat verweerders schriftelijke mededeling geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, aangezien deze mededeling niet op enig rechtsgevolg is gericht. Het gaat volgens verweerder om een informatieve mededeling. Eiseres wordt met deze mededeling geïnformeerd over het feit dat verweerder niet bevoegd is eiseres te laten participeren in de uitvoering van de wettelijke taken in de jeugdgezondheidszorg in de gemeente ’s-Hertogenbosch, aangezien eiseres niet is aangemerkt als een toegelaten zorginstelling voor de jeugdgezondheidszorg als bedoeld in de Wcpv. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft de bevoegdheid om eiseres toe te laten als zorginstelling voor de jeugdgezondheidszorg. Eiseres is echter niet toegelaten, nu zij niet op de lijst ‘Toegelaten instellingen zorg ouder en kind’ staat. Dat eiser als zorginstelling is toegelaten als bedoeld in artikel 16 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ, derhalve als zorginstelling voor prenatale zorg, is niet van belang. Weliswaar wordt in artikel 5a Wcpv naar artikel 16 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ verwezen, doch dit berust volgens verweerder op een misslag, nu het in artikel 5a van de Wcpv om jeugdgezondheidszorg gaat. 7. Het wettelijk kader is als volgt. 8. Artikel 5 van de Wtzi bepaalt dat een organisatorisch verband dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van instellingen die zorg verlenen waarop aanspraak bestaat ingevolge artikel 6 van de AWBZ of ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet, voor het verlenen van die zorg een toelating moet hebben van Onze Minister. 9. Artikel 5a van de Wcpv bepaalt dat met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, het burgemeester en wethouders vrij staat om de taken of onderdelen van taken, als bedoeld in artikel 3a, tweede lid, onder a tot en met d, te laten uitvoeren door instellingen die zorg verlenen als bedoeld in artikel 16 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. 10. Artikel 3a, eerste lid, in samenhang met het tweede lid en onder a tot en met d, van de Wcpv bepaalt dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor de uitvoering van een aantal taken in de jeugdgezondheidszorg. 11. Artikel 16 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ bepaalt dat prenatale zorg omvat door een instelling te verlenen begeleiding, voorlichting en andere zorg die met de zwangerschap verband houdt, met uitzondering van kraamzorg. 12. Artikel 8:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank. 13. Artikel 7:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar dient te maken. 14. Artikel 3:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan is, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 15. De rechtbank overweegt als volgt. 16. In geschil is of verweerders schriftelijke mededeling van 4 september 2007 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waarbij wordt toegespitst op de vraag of de schriftelijke mededeling een rechtshandeling is, met andere woorden of de mededeling op enig rechtsgevolg is gericht. Hiervan is in de onderhavige zaak sprake wanneer de rechtspositie van eiseres door verweerders mededeling wordt beïnvloed. Daarbij is van belang de vraag of verweerder de bevoegdheid heeft om eiseres te laten participeren in de uitvoering van de wettelijke taken in de jeugdgezondheidszorg van de gemeente ‘s-Hertogenbosch. Indien verweerder daartoe niet bevoegd is, kan de schriftelijke mededeling van verweerder immers de rechtspositie van eiseres niet beïnvloeden. 17. De rechtbank stelt vast dat jeugdgezondheidszorg ingevolge artikel 1, eerste lid en onder d van de Wcpv preventieve gezondheidszorg is ten behoeve van personen in de leeftijd van nul tot negentien jaar, bestaande uit de in artikel 3a van de Wcpv bedoelde taken. Prenatale zorg is ingevolge artikel 16 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ begeleiding, voorlichting en andere zorg die met de zwangerschap verband houdt, met uitzondering van kraamzorg. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat prenatale zorg niet onder jeugdgezondheidszorg kan worden geschaard. Immers, jeugdgezondheidszorg is in tijd gezien de zorg die ligt na de prenatale zorg, te weten vanaf de geboorte, terwijl prenatale zorg de periode tot de geboorte beslaat. 18. De rechtbank stelt verder vast dat in artikel 3a in samenhang met artikel 5a van de Wcpv en artikel 16 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ wettelijk een bevoegdheid voor verweerder is vastgelegd om taken of onderdelen van taken ter uitvoering van de jeugdgezondheidszorg te laten uitvoeren door instellingen die prenatale zorg verlenen. 19. De rechtbank concludeert gezien het bovenstaande dat deze vastgelegde wettelijke bevoegdheid innerlijk tegenstrijdig is. Gezien de scheiding die in de gezondheidszorg is gemaakt tussen jeugdgezondheidszorg en prenatale zorg ligt het niet in de bedoeling van de wetgever dat instellingen die prenatale zorg verlenen, taken toebedeeld krijgen ter uitvoering van de jeugdgezondheidszorg. De rechtbank is derhalve van oordeel dat met de verwijzing naar voornoemde bepaling niet kan worden geconcludeerd dat verweerder de bevoegdheid heeft om eiseres te laten participeren in de uitvoering van de wettelijke taken in de jeugdgezondheidszorg in de gemeente ’s-Hertogenbosch. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat de verwijzing in artikel 5a van de Wcpv naar artikel 16 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ op een misslag moet berusten. De rechtbank voelt zich in haar oordeel gesteund door de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ‘Bepalingen over de zorg voor de publieke gezondheid (Wet publieke gezondheid)’, vindplaats TK 2007-2008, 31 316, nr. 3, waarin op pagina 39 door de wetgever is aangegeven dat de verwijzing naar artikel 16 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ niet juist is. 20. Voorts is de rechtbank met eiseres van oordeel dat in de wet niet expliciet wordt verwezen naar de lijst ‘Toegelaten instellingen zorg ouder en kind’. Dit betekent echter niet dat deze lijst daarom niet relevant is. Naar het oordeel van de rechtbank ligt de wettelijke grondslag voor deze lijst in de zinsnede ‘met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels’ in artikel 5a van de Wcpv in samenhang met het feit dat de lijst is gepubliceerd in de Staatcourant, waarin algemene maatregel van bestuur worden gepubliceerd. Uit de aanhef van de lijst blijkt voorts dat de lijst een volledige lijst is van de toegelaten instellingen voor zorg aan ouder en kind in het kader van artikel 5a van de Wcpv en dat deze lijst afkomstig is van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. De rechtbank leidt hieruit af dat de Minister gaat over de toelating van deze zorginstellingen, zoals de Minister ook gaat over de toelating van instellingen zoals bedoeld in artikel 5 van de Wtzi, en dat verweerder alleen de instellingen die op de lijst staan vermeld, kan laten participeren in de uitvoering van de wettelijke taken van de jeugdgezondheidszorg in zijn gemeente. Nu eiseres niet op deze lijst staat, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat verweerder ingevolge artikel 5a van de Wcpv niet bevoegd is eiseres te laten participeren in de uitvoering van de wettelijke taken in de jeugdgezondheidszorg in de gemeente ’s-Hertogenbosch. 21. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de schriftelijke mededeling van verweerder de rechtspositie van eiseres niet beïnvloedt, zodat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verweerder heeft eiseres derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. 22. Het beroep is derhalve ongegrond. 23. De rechtbank acht geen termen aanwezig één van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. 24. Mitsdien wordt als volgt beslist. Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. A.H.N. Kruijer als rechter in tegenwoordigheid van mr. H.J. van der Meiden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2008. De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: