Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9649

Datum uitspraak2008-09-02
Datum gepubliceerd2008-09-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/860582-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontucht met minderjarige meisjes. Beroep op niet -ontvankelijkheid van het openbaar ministerie door het niet naleven van de richtlijnen betreffende de opsporing in zedenzaken verworpen. Studioverhoren. Verzoek tot verhoren van de meisjes door de verdediging afgewezen. Beoordeling betrouwbaarheid van de verklaringen van de meisjes door deskundige. Oordeel rechtbank over seksueel binnendringen van het lichaam. Gevangenisstraf 4 jaren en TBS met dwangverpleging.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/860582-06 Uitspraak d.d. : 2 september 2008 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voornamen] geboren op : [geboortedatum] adres : [adres] plaats : [plaats] thans gedetineerd in P.I. [plaats] - [afdeling], [adres], [plaats]. 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 december 2007, 29 februari 2008 en 19 augustus 2008 en het tussenvonnis van 14 maart 2008. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 27 april 2005 in de gemeente Venlo, meermalen, althans eenmaal, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum], heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte (telkens) zijn, verdachtes, penis in de anus van genoemde [slachtoffer 1] geduwd, althans gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachte genoemde [slachtoffer 1] op een bed heeft gegooid, althans geduwd en vervolgens op genoemde [slachtoffer 1] is gaan liggen; (art. 242 Wetboek van Strafrecht) Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 27 april 2005 in de gemeente Venlo, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van genoemde [slachtoffer 1], hebbende verdachte (telkens) zijn, verdachtes, penis in de anus van genoemde [slachtoffer 1] geduwd, althans gebracht; (art. 244 Wetboek van Strafrecht) Althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 27 april 2005 in de gemeente Venlo, meermalen, althans eenmaal, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)[slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), (telkens) bestaande uit het duwen van zijn, verdachtes, penis tussen de billen, althans tegen het lichaam van genoemde [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) in het duwen, althans gooien, van genoemde [slachtoffer 1] op een bed en vervolgens het op genoemde [slachtoffer 1] gaan liggen; (art. 246 Wetboek van Strafrecht) Althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 27 april 2005 in de gemeente Venlo, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, (telkens) bestaande in het ontuchtig duwen van de penis van hem, verdachte, tussen de billen althans tegen het lichaam van genoemde [slachtoffer 1]; (art. 247 Wetboek van Strafrecht) 2. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 27 april 2005 in de gemeente Venlo, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2], hebbende verdachte (telkens) zijn, verdachtes, penis geduwd, althans gebracht, in de mond van genoemde [slachtoffer 2]; (art. 244 Wetboek van Strafrecht) Althans indien terzake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 27 april 2005 in de gemeente Venlo, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, (telkens) bestaande in het ontuchtig duwen, althans brengen, van de penis van hem, verdachte, in de mond van genoemde [slachtoffer 2]; (art. 247 Wetboek van Strafrecht) 3. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 27 april 2005 in de gemeente Venlo, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, (telkens) bestaande in het ontuchtig likken langs, althans over de vagina van genoemde [slachtoffer 2] en/of het strelen over, althans betasten van de borsten van genoemde [slachtoffer 2]; (art. 247 Wetboek van Strafrecht) 4. hij in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 22 mei 2006 in de gemeente Doetinchem, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], hebbende verdachte (telkens) (een) vinger(s) van hem, verdachte, geduwd, althans gebracht in de vagina van genoemde [slachtoffer 3]; (art. 244 Wetboek van Strafrecht) Althans indien terzake het vorenstaande onder 4 geen veroordeling zou volgen: hij in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 22 mei 2006 in de gemeente Doetinchem, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, (telkens) bestaande in het ontuchtig betasten van, althans strelen over de schaamstreek van genoemde [slachtoffer 3]; (art. 247 Wetboek van Strafrecht) 5. hij in of omstreeks de periode van 1 april 2005 tot en met 21 november 2005, in elk geval in het jaar 2005, in de gemeente Venlo meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht (telkens) uit het met zijn, verdachtes, hand(en) vastpakken van en/of betasten van en/of wrijven over en/of knijpen in de borsten van genoemde [slachtoffer 4] en/of het wrijven over en/of het knijpen in de vagina van genoemde [slachtoffer 4]; (artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht) Althans indien terzake het vorenstaande onder 5 geen veroordeling zou volgen: hij in of omstreeks de periode van 1 april 2005 tot en met 21 november 2005, in elk geval in het jaar 2005, in de gemeente Venlo meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige handelingen (telkens) uit het met zijn, verdachtes, hand(en) vastpakken van en/of betasten van en/of wrijven over en/of knijpen in de borsten van genoemde [slachtoffer 4] en/of het wrijven over en/of het knijpen in de vagina van genoemde [slachtoffer 4]; (artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht) 6. hij in of omstreeks de periode van 1 april 2005 tot en met 21 november 2005, in elk geval in het jaar 2005, in de gemeente Venlo meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 5], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht (telkens) uit het met zijn, verdachtes, hand(en) vastpakken van en/of betasten van en/of wrijven over en/of knijpen in de borsten van genoemde [slachtoffer 5]; (artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht) Althans indien terzake het vorenstaande onder 6 geen veroordeling zou volgen: hij in of omstreeks de periode van 1 april 2005 tot en met 21 november 2005, in elk geval in het jaar 2005, in de gemeente Venlo meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 5], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige handelingen (telkens) uit het met zijn, verdachtes, hand(en) vastpakken van en/of betasten van en/of wrijven over en/of knijpen in de borsten van genoemde [slachtoffer 5]. (artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie De raadsman heeft aangevoerd dat er in strijd is gehandeld met de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik. Deze aanwijzing dient te worden aangemerkt als recht in de zin van artikel 79 RO omdat de Aanwijzing is gepubliceerd in de Staatscourant en verdachten aan de Aanwijzing verwachtingen kunnen ontlenen. Met name is niet gebleken dat de bij het onderzoek betrokken verbalisanten zijn aan te merken als in zedenzaken gespecialiseerde rechercheurs, die minimaal 50% van een volledige werkweek aan zedenzaken besteden. Ook is niet duidelijk of de zedenaanspreekofficier is geconsulteerd. Voorts zijn volwassenen gehoord die vooraf bij informatieve gesprekken met de slachtoffers aanwezig zijn geweest. De raadsman heeft gesteld dat er sprake is van een doelbewuste schending en grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte in die mate dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De officier van justitie heeft primair gesteld dat het beroep van de raadsman op de niet-ontvankelijkheid van de openbaar ministerie tardief is. Subsidiair heeft de officier van justitie, met verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad en de gerechtshoven te Leeuwarden en Amsterdam, aangevoerd dat de verhoren wel overeenkomstig de Aanwijzing hebben plaatsgevonden en dat de verbalisanten zedenrechercheurs zijn. Ook de observators en ondervragers bij de studioverhoren zijn gediplomeerde zedenrechercheurs. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De rechtbank stelt voorop dat niet-ontvankelijkverklaring van het ministerie in de vervolging als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is nodig dat het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Bewijsuitsluiting als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en voorts met de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Dit moet worden beoordeeld in het licht van de wettelijke beoordelingsfactoren van artikel 359a, tweede lid, Sv en de omstandigheden van het geval. De rechtbank stelt vast dat de studioverhoren conform het landelijk studioprotocol hebben plaatsgevonden door verbalisanten die door het ICR gecertificeerd zijn voor het horen van jonge getuigen. Voorts zijn de kinderen en vrijwel alle direct betrokkenen gehoord door verbalisanten van politie van Bureaus Jeugd-, Slachtoffer- en Zedenzaken. De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat deze verbalisanten onvoldoende gekwalificeerd zijn om de verhoren op zorgvuldige en deskundige wijze af te nemen. Bij het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank ook overigens niet geconstateerd dat de verhoren niet op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. De raadsman heeft onvoldoende onderbouwd waarom daaraan getwijfeld dient te worden. Daarenboven is bij het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat de verdachte in zijn belangen is geschaad. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, zo er al sprake zou zijn van het niet naleven van de door de raadsman bedoelde Aanwijzing op de punten als door de raadsman naar voren gebracht, dit in het onderhavige geval niet een zodanig ernstig vormverzuim oplevert dat dit moet leiden tot de vergaande sancties van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging of uitsluiting van bewijs. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 19 augustus 2008 gevorderd dat het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 primair, 5 primair en 6 primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe – verkort weergegeven - het volgende aangevoerd. - De bewijsmiddelen moeten als onvoldoende controleerbaar op hun bewijskracht worden uitgesloten omdat in strijd is gehandeld met de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik. - Medische gegevens ontbreken en de vertellingen van de meisjes zijn onbetrouwbaar. - Tijdens studioverhoren is door de verbalisanten niet doorgevraagd naar een “borrowed scenario”. - De verdediging is door de studioverhoren ten onrechte de mogelijkheid onthouden om de vermeende slachtoffers zelf te horen, waardoor de verdediging in strijd met het bepaalde in artikel 6 EVRM in haar belangen is geschaad. Deze tijdens de studioverhoren afgelegde verklaringen mogen dan ook niet als bewijsmiddel worden gebruikt. - Indien die verklaringen van de meisjes als bewijsmiddel worden gebruikt, dient het onderzoek te worden aangehouden teneinde de verdediging in de gelegenheid te stellen de meisjes rechtstreeks te ondervragen om de betrouwbaarheid van de verklaringen te beoordelen. Dat een deskundige de studioverhoren van de meisjes heeft bekeken is geen voldoende compensatie voor het niet kunnen horen van de meisjes. - De beoordeling door de deskundige maakt de verklaring van de meisjes niet ineens volledig betrouwbaar. De verdediging staat erop dat de meisjes en de getuige [naam moeder] psychiatrisch en psychologisch onderzocht worden ten einde een oordeel te kunnen geven over de betrouwbaarheid van hun verklaringen. 7.2 Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. In het bijzonder acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om de overtuiging op te baseren dat het ten laste gelegde in de in de tenlastelegging vermelde periode heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht voorts niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 primair en 5 subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. In het bijzonder acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 4] onvoldoende betrouwbaar. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen op punten inconsistent en bevatten zij een groot aantal onwaarschijnlijkheden. De bevindingen van de rechtbank worden bevestigd door de verklaring van de deskundige J. Frenken in zijn rapport d.d. 20 juni 2007. 7.3 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. 7.3.1 (Samenvatting van de) bewijsmiddelen Ten aanzien van feit 1 primair. [slachtoffer 1] is geboren op [geboortedatum]. H.P.J. Engels, werkzaam bij buro jeugdzorg te Roermond, hoort via de gezinsvoogd [naam voogd] dat [slachtoffer 1] aan haar pleegmoeder over seksueel misbruik door haar oom [verdachte] heeft verteld. Dit zou gebeurd zijn tussen 8 oktober 1996 en 27 april 2005. Hij doet namens buro jeugdzorg aangifte van vermoedelijk seksueel misbruik van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] verklaart dat zij en haar twee zussen bij haar oom [verdachte] moesten gaan vrijen. Zij moesten dan naar een speciale kamer. Bij de eerste keer vrijen was zij 7 jaar, de laatste keer was vlak voordat zij naar haar pleegmoeder ging. Zij was toen 8 jaar. Die laatste keer gingen zij naar een kamertje en toen deed ome [verdachte] de deur op slot. Zij stond voor het bed en toen gaf hij haar een duw. Zij kwam op haar buik op het bed te liggen. Hij had haar broek en onderbroek naar beneden getrokken, zijn broek en onderbroek had hij ook naar beneden gedaan, ging op haar liggen en daarna deed hij zijn penis in haar kont en bewoog die heen en weer in haar kont. Dat duurde een of twee minuutjes. Dat was in het bed van Ome [verdachte] toen hij moest oppassen. Toen zij 7 jaar was heeft hij ook een keer op zijn slaapkamer op het bed boven op haar gelegen. Toen zij wakker werd voelde zij dat het zwaar was en dat het ineens niet meer zwaar was. Ome [verdachte] ging toen van haar af. Zij had gevoeld dat hij haar broek omlaag had gedaan waarna het zwaar werd op haar buik. Ome [verdachte] woont in de [naam straat]. Alles is gebeurd in het huis van ome [verdachte], op zijn kamertje. [verdachte] deed zijn en haar broek uit, ging op haar liggen en met zijn penis in haar kont pakte hij haar op en gooide haar op bed. Een paar keer is hij in haar kont geweest. [naam pleegmoeder], bij wie [slachtoffer 1] in april 2005 via Bureau Jeugdzorg in het gezin is geplaatst, verklaart dat [slachtoffer 1] op 11 januari 2006 aan haar verteld heeft dat zij vaak naar ome [verdachte] moest omdat haar moeder niet thuis was. Ook werden zij en haar zusjes vaker door haar vader naar ome [verdachte] gebracht die dan op haar en haar zusjes moest oppassen. Ome [verdachte] deed de deur van de slaapkamer op slot. [slachtoffer 1] moest haar broek uittrekken. [slachtoffer 1] moest dan op bed gaan liggen en ome [verdachte] ging dan met zijn penis bij [slachtoffer 1] naar binnen. Ome [verdachte] deed altijd met hen vrijen en ging hierbij met zijn penis bij hen naar binnen. Wat1 [verdachte] deed, deed heel erg pijn bij [slachtoffer 1]. Zij had wel eens bloed langs haar benen gehad. [naam moeder], de moeder van [slachtoffer 1], legt een verklaring af over haar neef [verdachte]. Op 1 september 2004 is zij bij [verdachte] in de woning in de [naam straat] te Venlo getrokken. [verdachte] heeft twee keer op de kinderen gepast. Op 27 april 2005 zijn de kinderen bij haar weggehaald. [naam stiefvader], de stiefvader van [slachtoffer 1], verklaart dat hij vanaf 2004 tot en met 8 juli 2006 samen met zijn vrouw [moeder slachtoffer] in de flatwoning van [verdachte] in de [naam straat] heeft gewoond. De drie kinderen van [moeder slachtoffer] verbleven door de week bij [moeder slachtoffer] en hem in de flatwoning. En in het weekend verbleven zij bij hun vader. Hij hoorde van [moeder slachtoffer] dat [slachtoffer 1] door [verdachte] seksueel misbruikt is. Ten aanzien van feit 3. [slachtoffer 2] is geboren op [geboortedatum]. H.P.J. Engels, werkzaam bij buro jeugdzorg te Roermond, verklaart dat hij op 12 juni 2006 heeft vernomen dat [slachtoffer 2] aan haar pleegmoeder heeft verteld dat ze seksueel misbruikt werd door haar oom [verdachte]. Het feit zou gepleegd zijn in de periode van 8 oktober 1996 tot 27 april 2005. Hij doet namens buro jeugdzorg aangifte van vermoedelijk misbruik van [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] verklaart dat [verdachte] overal aan haar lichaam zat. Een keer ging hij haar likken waar zij moest plassen. Iedere keer als zij bij hem was, heeft hij dingen met haar gedaan. Het likken is een keer gebeurd. Hij likte met zijn tong bovenop haar vagina. Dat was met Kerstmis 2004. Hij zat ook elke keer te friemelen aan haar borsten. Dat gebeurde toen zij al bij hem woonde in de [naam straat] te Venlo. Het betasten van en knijpen in de borsten is vaker gebeurd. De pleegmoeder van [slachtoffer 2], verklaart dat [slachtoffer 2] regelmatig over een oom sprak. Hij had heel veel dingen gedaan die zij niet wilde. Hij heeft haar van onderen gelikt. Dat was wel een miljoen keer gebeurd. Deze dingen zijn gebeurd toen zij in de [naam straat] woonden. [naam moeder], de moeder van [slachtoffer 2], legt op 5 juli 2006 een verklaring af over haar neef [verdachte]. Op 1 september 2004 is zij met haar man [naam echtgenoot] bij [verdachte] in de woning in de [naam straat] te Venlo getrokken. [verdachte] heeft twee keer op de kinderen gepast. De afgelopen 2 weken is de relatie verslechterd omdat zij van [slachtoffer 2] te horen heeft gekregen dat [verdachte] haar seksueel misbruikt zou hebben. Op 27 april 2005 zijn de kinderen bij haar weggehaald. De stiefvader van [slachtoffer 2], verklaart dat hij vanaf 2004 tot en met 8 juli 2006 samen met zijn vrouw [moeder slachtoffer] in de flatwoning van [verdachte] in de [naam straat] heeft gewoond. De drie kinderen van [moeder slachtoffer] verbleven door de week bij [moeder slachtoffer] en hem in de flatwoning. En in het weekend verbleven zij bij hun vader. Ten aanzien van feit 4 primair. [slachtoffer 3] is geboren op [geboortedatum]. [naam moeder], de moeder van [slachtoffer 3], wonende [adres], verklaart dat zij via haar zus in contact gekomen met [verdachte]. Zij hebben een relatie gekregen vanaf 2e paasdag 2006 (rechtbank: 17 april 2006). Hij is langere tijd bij haar gebleven. In de nacht van donderdag op vrijdag 19 mei 2006 heeft zij [verdachte] betrapt bij haar dochter. Zij zag dat [verdachte] bij [slachtoffer 3] op de slaapkamer was. Zij zag dat hij ter hoogte van de benen van [slachtoffer 3] op het bed zat. Hij had zijn onderlichaam onder de dekens en met zijn handen zat hij ook onder de dekens. [slachtoffer 3] sliep onder een dekbed en [verdachte] zat dus met zijn benen en handen ook onder het dekbed. Zij hoorde [slachtoffer 3] “au” roepen en zag dat [slachtoffer 3] nog steeds op haar rug in bed lag en dat [verdachte] nog steeds op dezelfde plek in het bed zat met zijn handen onder het dekbed. Op de avond van vrijdag 19 mei zag zij dat [verdachte] bij [slachtoffer 3] in bed lag en hoorde zij [slachtoffer 3] weer “au” zeggen. [slachtoffer 3] en [verdachte] lagen beiden onder het dekbed. Later heeft [slachtoffer 3] haar verteld dat [verdachte] haar vaker ’s nachts wakker heeft gemaakt. Op 20 mei vertelde [slachtoffer 3] dat [verdachte] tussen haar benen had gezeten. Het was al begonnen op 3 mei. In het ziekenhuis vertelde [slachtoffer 3] tegen de dokter dat [verdachte] haar meerdere keren betast had. Uit de woorden van [slachtoffer 3] begreep zij dat [verdachte] met zijn handen tussen haar benen had gezeten. Op 22 mei 2006 is [verdachte] vertrokken. Zij doet aangifte van seksueel misbruik van haar minderjarige dochter [slachtoffer 3]. [slachtoffer 3] verklaart dat [verdachte] tussen haar benen zat, ’s nachts als zij in bed lag. Zij zei hem op te houden maar hij ging niet weg. Hij zat met zijn handen tussen haar benen, met een vinger over haar kruis. Hij trok haar kleren naar beneden en ging met een vinger “zo d’r in”. Het is 5 of 6 keer gebeurd. [verdachte] deed het bij haar moeder thuis. De leerkracht van [slachtoffer 3], hoort van [slachtoffer 3] dat ze een nieuwe stiefvader, genaamd [verdachte] had. Zij vertelde over [verdachte] dat hij ‘s nachts bij haar in bed kwam, dat zij de benen wijd moest doen en hij dan de rest deed. Hij deed dan haar onderbroek naar beneden en ging heel hard duwen in de schaamstreek. [naam bekende], een oude bekende van verdachte, tevens partner van de zus van [slachtoffer 3]’s moeder, verklaart dat hij van [naam moeder] heeft gehoord dat [verdachte] tijdens de twee weken dat [verdachte] bij [naam moeder] verbleef, de negenjarige [slachtoffer 3] seksueel heeft misbruikt. Hij heeft van [naam moeder] gehoord dat [verdachte] met zijn vingers bij [slachtoffer 3] erin heeft gezeten. Hij bedoelt daarmee dat [verdachte] met zijn vingers in het vrouwelijk geslachtsorgaan heeft gezeten. Verdachte heeft ter terechtzitting van 29 februari 2008 verklaard dat het juist is dat hij twee weken bij mevrouw [naam moeder] is geweest. Ten aanzien van feit 6 primair. [slachtoffer 5] is geboren op [geboortedatum]. [slachtoffer 5] verklaart dat [verdachte] met zijn handen aan haar borsten heeft gezeten. Hij wreef daarbij met zijn handen onder haar trui over haar borsten. Zij was toen in bed en [verdachte] was daar ook steeds midden in de nacht. Zij sliep naast [verdachte]. Zij vond het niet leuk, maar [verdachte] ging gewoon verder met wrijven over haar borsten. Toen was verdachte de oppasser. Zij heeft bij verdachte drie dagen gelogeerd. Zij was toen zeven jaar. [naam moeder], de moeder van [slachtoffer 5], doet aangifte van misbruik van haar dochter [slachtoffer 5] door [verdachte] tussen 1 april 2005 en 21 november 2005. Zij verklaart dat [verdachte] in 1998 is gevraagd peetoom te worden van [slachtoffer 5]. Vanaf 2001 tot en met 24 april 2005 heeft zij geen contact met [verdachte] gehad. Vanaf 24 april 2005 kwam [verdachte] bijna dagelijks. Hij bleef ook wel eens slapen in het weekeinde, hij sliep dan op de slaapkamer van [zusje] en [slachtoffer 5] onder in het stapelbed, [slachtoffer 5] sliep boven, [zusje] sliep dan bij haar moeder. [slachtoffer 5] vertelde dat [verdachte] bij haar in bed sliep. Buro Jeugdzorg heeft haar op 21 november 2005 verteld van mogelijk misbruik. [slachtoffer 5] vertelde haar dat [verdachte] aan haar borsten had gezeten, bij haar thuis te [adres], in haar slaapkamer. [slachtoffer 5] vertelde dat [verdachte] over haar blote borstjes had gewreven. 7.3.2 Overwegingen van de rechtbank Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat de bewijsmiddelen als onvoldoende controleerbaar op hun bewijskracht moeten worden uitgesloten omdat in strijd is gehandeld met de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 5 reeds bij de ontvankelijkheid van de officier van justitie is overwogen. Door de verdediging is gesteld dat door middel van de studioverhoren ten onrechte aan de verdediging de mogelijkheid is onthouden om de meisjes en mevrouw [moeder slachtoffer 3] te horen. De verdediging is hierdoor in strijd met het bepaalde in artikel 6 EVRM in haar belangen geschaad. Deze tijdens de studioverhoren afgelegde verklaringen zouden niet als bewijsmiddel mogen worden gebruikt. Ten aanzien van het alsnog horen van de meisjes en mevrouw [moeder slachtoffer 3], waarbij de verdediging de mogelijkheid zou dienen te krijgen de getuigen rechtstreeks te ondervragen, stelt de rechtbank voorop dat artikel 6 EVRM aan het gebruik als bewijs van de processen-verbaal van de politie met de verklaringen niet in de weg staat, als de betrokkenheid van verdachte bij het hem tenlastelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. In een geval als het onderhavige, waarin het gaat om ontucht met minderjarigen, dient, indien daartoe gronden aanwezig zijn, het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer te prevaleren boven het recht van de verdachte om het slachtoffer te ondervragen. Als dientengevolge voor de verdachte de gelegenheid heeft ontbroken het slachtoffer te ondervragen, staat artikel 6 EVRM er niet zonder meer aan in de weg dat de door het slachtoffer bij de politie afgelegde verklaring, indien voldoende steunbewijs ontbreekt, tot het bewijs wordt gebezigd. In een dergelijk geval dient aan de verdachte die die verklaring op haar betrouwbaarheid wenst te toetsen, een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende compensatie te worden geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot rechtstreekse ondervraging van het slachtoffer of de getuige. De rechtbank acht het niet wenselijk dat de verdediging de meisjes, gelet op hun jeugdige leeftijd, en mevrouw [moeder slachtoffer 3], in verband met haar kwetsbare persoonlijke situatie, direct hoort. Gelet op het gestelde in artikel 6 EVRM is de rechtbank van oordeel dat door het horen van de deskundige Frenken naar aanleiding van zijn rapport van 20 juni 2007 de verdediging voldoende gelegenheid is geboden de betrouwbaarheid van de verklaringen van de meisjes te toetsen. De verdediging heeft ook voldoende gelegenheid gehad aan mevrouw [moeder slachtoffer 3] vragen te doen stellen en heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt. De rechtbank acht hierdoor voldoende compensatie aanwezig voor het niet horen van de meisjes en mevrouw [moeder slachtoffer 3]. Voorts zijn de raadsman en de verdachte zo voldoende handvatten gegeven voor het opbouwen van de verdediging. De raadsman heeft aangevoerd dat tijdens de studioverhoren door de verbalisanten niet is doorgevraagd naar een “borrowed scenario” en dat de beoordeling door de deskundige de verklaring van de meisjes niet ineens volledig betrouwbaar maakt. De verdediging staat erop dat de slachtoffers en de getuige [moeder slachtoffer 3] psychiatrisch en psychologisch onderzocht worden ten einde een oordeel te kunnen geven over de betrouwbaarheid van de verklaringen. De rechtbank overweegt hierover als volgt. De deskundige Frenken heeft in zijn rapport van 20 juni 2007 en ter terechtzitting van 5 december 2007 over de betrouwbaarheid van de door de slachtoffers afgelegde verklaringen van de slachtoffers – verkort weergegeven - als volgt verklaard. Ten aanzien van feit 1 ([slachtoffer 1]) verklaart de deskundige dat [slachtoffer 1] over de genitale-anale oppositie precies zegt wat zij heeft gezien. Zij vult niets in. De deskundige acht de verklaring van [slachtoffer 1] op dat onderdeel grotendeels betrouwbaar (waarachtig en accuraat). Ten aanzien van feit 3 [slachtoffer 2] verklaart hij dat de beschrijvingen van [slachtoffer 2] over het vaginaal likken en het aanraken van haar borsten betrouwbaar (waarachtig en accuraat) zijn. Ten aanzien van [slachtoffer 3] verklaart de deskundige dat [slachtoffer 3] op betrouwbare wijze beschreven heeft hoe zij betast werd door verdachte. De verklaring is goeddeels betrouwbaar, alleen de frequentie is onduidelijk. Ten aanzien van feit 6 ([slachtoffer 5]) verklaart de deskundige dat [slachtoffer 5] op trefzekere wijze gewag heeft gemaakt van het strelen van de borsten. Wat zij vertelt klinkt waarachtig en accuraat. De verklaring wordt grotendeels betrouwbaar geacht. Ten aanzien van feit 4 overweegt de rechtbank nog dat zij zelf kennis heeft genomen van het studioverhoor. De verklaring komt bij de rechtbank authentiek over en de rechtbank heeft niet de indruk dat de getuige over zo weinig intelligente vaardigheden beschikt dat zij niet in staat zou zijn waarachtig te verklaren. Ook uit de verklaringen van de GGD-arts en de deskundige Frenken leidt de rechtbank af dat haar verklaring betrouwbaar is. De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de verbalisanten de verhoren niet op zorgvuldige en deskundige wijze hebben afgenomen, noch heeft zij redenen om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de deskundige. Bij het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank ook overigens niet geconstateerd dat de verhoren niet op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. De hiervoor bij de bewijsmiddelen weergegeven verklaringen komen de rechtbank, op grond van de verklaring van de deskundige Frenken, de overeenkomst tussen de diverse bewijsmiddelen en hetgeen overigens ter terechtzitting is gebleken, betrouwbaar voor en zij ziet op grond van het voorgaande dan ook geen aanleiding om die verklaringen van het bewijs uit te sluiten. Om deze reden ziet de rechtbank evenmin aanleiding de slachtoffers en de getuige [moeder slachtoffer 3] psychiatrisch en psychologisch te doen onderzoeken teneinde een oordeel te kunnen geven over de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Ten aanzien van feit 4 overweegt de rechtbank nog het volgende. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte tussen haar benen zat, haar kleren naar beneden trok en met zijn vinger “zo d’r in” ging en dat dit 5 of 6 keer gebeurd is. Deze wijze van binnendringen, zoals door het meisje ervaren in de omstandigheden waarin dit plaatsvond, levert een krenking op van de lichamelijke en seksuele integriteit van vergelijkbare orde als het binnendringen met de penis. Daarmee is voldaan aan het kwalificatieve gedeelte van de tenlastelegging dat verdachte handelingen heeft gepleegd die "telkens hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam" van het kind. De Hoge Raad heeft dienaangaande reeds in 1994 (LJN: ZC9650) overwogen dat gelet op de tekst en de strekking van de term "seksueel binnendringen van het lichaam" zoals deze in het licht van de wetsgeschiedenis moet worden geïnterpreteerd, deze term ieder binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking omvat, waaronder naar het oordeel van de rechtbank mede het onderhavige. 7.4 Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3, 4 primair en 6 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1 primair. hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 27 april 2005 in de gemeente Venlo, meermalen door geweld [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1], hebbende verdachte telkens zijn, verdachtes, penis in de anus van genoemde [slachtoffer 1] geduwd, en bestaande dat geweld telkens hierin dat verdachte genoemde [slachtoffer 1] op een bed heeft gegooid en vervolgens op genoemde [slachtoffer 1] is gaan liggen; 3. hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 27 april 2005 in de gemeente Venlo, meermalen met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig likken over de vagina van genoemde [slachtoffer 2] en het betasten van de borsten van genoemde [slachtoffer 2]; 4 primair. hij in de periode van 1 april 2006 tot en met 22 mei 2006 in de gemeente Doetinchem meermalen met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], hebbende verdachte telkens (een) vinger(s) van hem, verdachte, geduwd in de vagina van genoemde [slachtoffer 3]; 6 primair. hij in de periode van 1 april 2005 tot en met 21 november 2005 in de gemeente Venlo ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 5], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht uit het met zijn, verdachtes, hand(en) wrijven over de borsten van genoemde [slachtoffer 5]. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en kwalificatie Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op de navolgende misdrijven: Ten aanzien van feit 1 primair: verkrachting, meermalen gepleegd. De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van feit 3: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd. De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van feit 4 primair: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen verrichten die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd. De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van feit 6 primair: ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht 9. De strafbaarheid van verdachte Door de psycholoog J.H.A.M. Kobussen en de psychiater W.J. Canton zijn omtrent de geestvermogens van verdachte op 25 september 2006 en 3 juni 2008 respectievelijk 23 september 2006 en 11 mei 2008 rapporten uitgebracht. De deskundigen komen niet tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. De rechtbank is van oordeel dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde nu ook overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 10. De straffen en/of maatregelen 10.1 De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 19 augustus 2008 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 primair, 5 primair en 6 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van zes jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en dat tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd. 10.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat een eventueel op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf maximaal gelijk dient te zijn aan de duur van het voorarrest, omdat verdachte reeds ruim 25 maanden in voorlopige hechtenis zit. Verdachte is zwakbegaafd, hij opereert op een lager niveau dan zijn kalenderleeftijd en hij is volgens de deskundigen verminderd toerekeningsvatbaar. Een restantstraf zou kunnen worden opgelegd in de vorm van een werkstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf. Ook is de redelijke termijn geschonden nu het voorarrest ruim twee jaren heeft geduurd. Ook de omstandigheid dat er diverse onherstelbare vormfouten zijn gemaakt doordat niet conform de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik is gehandeld, dient tot strafvermindering te leiden. De gevorderde straf van 6 jaren en terbeschikkingstelling met dwangverpleging is in ieder geval te hoog. De raadsman pleit daarom tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 22 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van maximaal 10 jaren met zonodig bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde maatregel nog aangevoerd dat niet vast staat dat verdachte een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis heeft. De rapporten van de deskundigen deugen op vele onderdelen niet en zijn onbegrijpelijk en op onderdelen tegenstrijdig. De veiligheid van anderen vereist de oplegging van de maatregel niet. Er zijn minder verstrekkende oplossingen mogelijk. Indien de rechtbank terbeschikkingstelling overweegt, zal dat uitsluitend terbeschikkingstelling met voorwaarden kunnen zijn. 10.3 De overwegingen van de rechtbank Verdachte heeft zich tussen 1 april 2004 en 22 mei 2006 gedurende een lange periode veelvuldig schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van jonge kinderen. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte grote inbreuk op de geestelijke en lichamelijke integriteit van de jonge slachtoffers veroorzaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij slachtoffers van dergelijk delicten lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd. Verdachte, die blijkens het uittreksel uit het Justitieel Documentatie Systeem d.d. 22 juli 2008 reeds veelvuldig is veroordeeld, onder meer ter zake van twee zedenmisdrijven met minderjarigen, zocht zijn slachtoffers bewust uit. Bij de bewezen verklaarde feiten constateert de rechtbank een vast patroon. Verdachte benaderde mensen uit gezinnen met een ontwricht karakter. Bij deze mensen met multipele problemen in de gezinssituatie kon hij zich profileren en kon hij hen aan zich binden. Hij probeerde het vertrouwen van de kinderen, die toch al beschermende maatregelen nodig hadden en op zoek waren naar een vaderfiguur, te winnen door hen veelvuldig cadeautjes te geven. In de bewezen verklaarde situaties beschaamde hij vervolgens na korte tijd op grove wijze het in hem gestelde vertrouwen met vergaande handelingen. Hij beschadigde daardoor kinderen die een mindere thuissituatie hadden en door de bijzondere gezinsomstandigheden toch al in een zorgwekkende situatie verkeerden. De gevolgen van het handelen van verdachte blijken onder meer uit de slachtofferverklaring van mevrouw [moeder slachtoffer 3], de moeder van [slachtoffer 3], van 23 november 2006. Hieruit blijkt dat [slachtoffer 3] een vrolijk en spontaan kind was, maar dat zij na het bewezenverklaarde stiller was geworden en dat zij bang was om verdachte tegen te komen en schrok als zij iemand zag die op hem leek. Zij ging liever niet meer alleen ergens heen. Als zij de deur uit ging keek zij eerst of hij niet in de buurt was. Door het handelen van verdachte zijn in het gezin van mevrouw [moeder slachtoffer 3] praktische en financiële problemen ontstaan die veel invloed op haar kind en haarzelf hadden. Het gebeuren heeft mevrouw [moeder slachtoffer 3] wantrouwig gemaakt en zij voelt zich het veiligst als er veel mensen in de buurt zijn. ’s Avonds gaat zij niet meer naar buiten en doet zij de deur niet meer open. Het doet haar pijn dat zij [slachtoffer 3] niet heeft kunnen beschermen. Omtrent de geestvermogens van verdachte is door de psycholoog J.H.A.M. Kobussen en de psychiater W.J. Canton op 25 september 2006 en 3 juni 2008 respectievelijk 23 september 2006 en 11 mei 2008 rapportage uitgebracht. De psycholoog stelt in zijn rapport van 25 september 2006 dat verdachte lijdende is - en ten tijde van het bewezen verklaarde was - aan een pedofiele stoornis. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een lichte zwakzinnigheid. Er is tevens sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en trekken van een theatrale persoonlijkheidsstoornis. Door de pedofiele stoornis voelde verdachte zich seksueel aangetrokken tot jonge meisjes. Door de beperkte geestvermogens was hij verminderd in staat om de gevolgen van zijn handleen te overzien. Zijn sociale en emotionele ontwikkeling is beperkt tot stand gekomen waardoor hij moeite heeft om zich te verplaatsen in de gevoelens van de slachtoffers. Ook de antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft zijn gedragskeuzes ten tijde van het bewezen verklaarde beïnvloed. Als gevolg van zijn pedofiele stoornis voelde verdachte zich sterk seksueel aangetrokken tot jonge meisjes. De beperkte geestvermogens hebben ertoe geleid dat verdachte verminderd in staat is om de gevolgen van zijn handelen te overzien. Ook zijn sociale en emotionele ontwikkeling is beperkt tot stand gekomen waardoor verdachte meer moeite heeft met het inschatten van de gevolgen van zijn handelen voor andere mensen. Als gevolg van de antisociale persoonlijkheidsstoornis is verdachte verminderd in staat de verantwoordelijkheid voor zijn handelen te nemen en handelt hij impulsief. Geadviseerd wordt verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar te beschouwen. Voor de kans op recidive kunnen factoren voortkomende uit de pedofiele stoornis, de beperkte geestvermogens in de zin van een lichte zwakzinnigheid en de antisociale persoonlijkheidsstoornis van belang zijn. Verdachte heeft moeite om de gevolgen van zijn handelen te overzien en hij kan zich moeilijk verplaatsen in de gevoelens van anderen. De combinatie van de beperkte geestvermogens en de pedofiele stoornis zijn van groot belang voor de kans op recidive. Gezien de ernst van de delicten en de pathologie bij een sterk ontkennende verdachte waardoor de kans op recidive erg groot is, adviseert de deskundige tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging. In zijn aanvullend rapport van 3 juni 2008 concludeert de psycholoog wederom dat er bij verdachte sprake is van ernstige pathologie. Hij is zich niet bewust van het schadende, isolerende, corrumperende en grensoverschrijdende gedrag naar kinderen toe en dicht zich juist een helden- en reddingsrol toe. Er is bij verdachte nog immer geen sprake van ziekte-inzicht of lijdensdruk. Ten aanzien van de toekomst hanteert hij een kinderlijke visie, gespeend van enig reëel planbesef. Verdachte volhardt in zijn quasi-positieve, oppervlakkige, egocentrisch georiënteerde, niemand-maakt-me-wat-houding. De psycholoog ziet op basis van zijn onderzoek geen aanleiding om terug te komen op het eerder uitgebrachte advies. De psychiater concludeert in zijn rapport van 23 september 2006 dat er bij verdachte sprake is van pedofilie, van een verstandelijke handicap en van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde waren die stoornissen aanwezig en beïnvloedden zij de gedragskeuzes en de gedragingen van verdachte. Bij verdachte is allereerst sprake van een pedofiele gerichtheid. Hij wordt in het uitleven van zijn seksuele verlangens niet gehinderd door normbesef of geweten, daar deze ten gevolge van zijn antisociale persoonlijkheid en zijn verstandelijke handicap niet of nauwelijks ontwikkeld zijn. Verder is verdachte door zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis handig in het zoeken en manipuleren van slachtoffers. Ten gevolge van zijn stoornissen kan hij niet of nauwelijks aanvoelen wat zijn gedrag voor slachtoffers betekent. Door de invloed van de stoornissen op zijn gedrag kan verdachte voor het bewezen verklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar gezien worden. Over het risico op herhaling stelt de deskundige dat verdachte een aantal stoornissen heeft, die niet of nauwelijks in curatieve zin behandelbaar zijn en waarvan gesteld moet worden dat ze voor het overgrote deel aanwezig zullen blijven. Omdat de stoornissen in grote mate bijdragen aan het risico op herhaling van zedendelicten, concludeert de deskundige dat de kans op herhaling groot is. Ten gevolge van zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en zijn verstandelijke handicap is verdachte onvoldoende in staat om zijn pedofiele geaardheid onder controle te houden. Verder is verdachte ten gevolge van zijn stoornis onvoldoende in staat om een enigszins geregeld leven op te bouwen en zoekt hij milieus op waarin hij makkelijk slachtoffers kan vinden. Omdat het risico op herhaling als hoog ingeschat wordt en het delictgevaar deels voortkomt uit de stoornissen van verdachte, adviseert de psychiater om een terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. De psychiater concludeert in het aanvullend rapport van 11 mei 2008 dat de intelligentie van verdachte imponeert als hoger dan het verstandelijk gehandicaptenniveau waarop hij blijkens de test functioneert. Van de geconstateerde psychopathologie, namelijk de verstandelijke handicap, de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de pedofilie, is bekend dat deze stoornissen niet, voor zover ze al veranderbaar zijn, in de loop van anderhalf jaar vanzelf zullen verdwijnen. De destijds geconstateerde psychopathologie is derhalve nog onverminderd aanwezig. In vergelijking met het vorige onderzoek zijn er zelfs meer aanwijzingen die de diagnose pedofilie bij verdachte ondersteunen. Vanwege het als hoog ingeschatte recidiverisico, het verband met de geconstateerde stoornissen en de ongewijzigde proceshouding van verdachte blijft de deskundige bij zijn advies om verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van de onderzoeken, de consistentheid en nauwkeurigheid van de rapporten en de juistheid van de conclusies en adviezen van de deskundigen en acht zij de rapporten van beide deskundigen noch onbegrijpelijk, noch op onderdelen tegenstrijdig. De rechtbank neemt de inhoud van de conclusies en adviezen van de deskundigen dan ook over en maakt die tot haar oordeel. Gelet op de bijzondere ernst en hoeveelheid van de door verdachte gepleegde strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur een passende bestraffing vormt. De rechtbank ziet echter, nu zij niet bij alle ten laste gelegde feiten tot een bewezenverklaring komt en er voorts sedert het plegen van de feiten reeds geruime tijd is verstreken, geen aanleiding de vordering van de officier van justitie te volgen. De rechtbank zal dan ook een aanzienlijk lagere gevangenisstraf opleggen dan geëist is. De rechtbank ziet echter evenmin reden de raadsman te volgen door een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, omdat dit onvoldoende recht zou doen aan de ernst van de feiten en de te verwachten gevolgen voor de slachtoffers. Om die reden acht de rechtbank een werkstraf evenmin aan de orde. Uit de rapporten van de psycholoog en de psychiater blijkt dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De door verdachte begane feiten zijn alle misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De veiligheid van anderen dan de verdachte en de algemene veiligheid van personen en goederen eisen dat verdachte ter beschikking wordt gesteld. Bij het geven van na te melden last tot beschikkingstelling van verdachte heeft de rechtbank de inhoud van de adviezen en de rapporten, die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van het begane feit en de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf in aanmerking genomen. Uit de bijzondere persoonlijke vermogens en situatie van verdachte en gelet op de eerdere vergeefse poging tot behandeling bij De Horst, alsmede de omstandigheid dat verdachte geen enkele blijk van ziekte-inzicht heeft gegeven, leidt de rechtbank af dat het huidige patroon op vrijwillige basis niet doorbroken kan worden. Nu de veiligheid van anderen dan de verdachte en de algemene veiligheid van personen zulks eisen dient verdachte van overheidswege te worden verpleegd. Het hierna te geven bevel dienaangaande is mede gebaseerd op de inhoud van voormelde adviezen van de deskundigen die de verdachte hebben onderzocht. 11. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 37a, 37b, 57, 242, 244, 247, 249. BESLISSING De rechtbank: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair, 2 subsidiair, 5 primair en 5 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 3, 4 primair en 6 primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren; beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld; beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd. Vonnis gewezen door mrs. L.J.A. Crompvoets, L.P. Bosma en N.I.B.M. Buljevic, rechters, van wie mr. L.P. Bosma voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.T. Frijns als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 2 september 2008. Mr. L.J.A. Crompvoets is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.