Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1440

Datum uitspraak2008-10-16
Datum gepubliceerd2008-10-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-001137-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Van de zijde van verdachte is aangevoerd dat de CIE-informatie achteraf deels onjuist bleek te zijn en dat derhalve aan de toetsing van de betrouwbaarheid van die informatie kennelijk een onjuiste beoordeling ten grondslag heeft gelegen. Derhalve was geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld en is het uit de doorzoeking verkregen bewijs onrechtmatig verkregen, aldus de verdediging. Het hof stelt vast dat in juli 2006 via de CIE de informatie is binnengekomen dat verdachte in het bezit zou zijn van een vuurwapen. Deze informatie is getoetst en is, gelet op de achtergrond van de informant, bezien in samenhang met de door die informant aangedragen gegevens, als betrouwbaar aangemerkt. Op grond van vorenstaande - als betrouwbaar aangemerkte - informatie was naar het oordeel van het hof sprake van een redelijk vermoeden van het aanwezig zijn van wapens of munitie in de woning van verdachte, zodat die woning rechtmatig kon worden binnengetreden, teneinde ter inbeslagname doorzoeking te doen. Dat achteraf is gebleken dat de CIE-informatie niet of niet geheel juist was, doet niet af aan de omstandigheid dat op grond van de op het moment van de toetsing beschikbare gegevens de informatie als betrouwbaar werd aangemerkt. Het hof verwerpt het verweer.


Uitspraak

Parketnummer : 20-001137-08 Uitspraak : 16 oktober 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 maart 2008 in de strafzaak met parketnummer 01/820681-07 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats], [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte een geldboete van € 420,00 subsidiair 8 dagen hechtenis zal opleggen. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat de politierechter kon volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. Tenlastelegging Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 10 augustus 2006 te Eindhoven een bus met traangas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad; 2. hij op of omstreeks 10 augustus 2006 te Eindhoven een of meer wapens van categorie I, onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 10 augustus 2006 te Eindhoven een bus met traangas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad; 2. hij op 10 augustus 2006 te Eindhoven een wapen van categorie I, onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Van de zijde van verdachte is aangevoerd dat de doorzoeking op 10 augustus 2006 in de woning van verdachte niet rechtmatig is geweest en dat als gevolg daarvan uitsluiting dient te volgen van al hetgeen bij de doorzoeking als bewijs is aangetroffen, zodat verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft daartoe het standpunt ingenomen dat de CIE-informatie achteraf deels onjuist bleek te zijn en dat derhalve aan de toetsing van de betrouwbaarheid van die informatie kennelijk een onjuiste beoordeling ten grondslag heeft gelegen. Derhalve was geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld en is het uit de doorzoeking verkregen bewijs onrechtmatig verkregen. Het hof overweegt hieromtrent het navolgende. Het hof stelt vast dat in juli 2006 via de CIE de informatie is binnengekomen dat verdachte in het bezit zou zijn van een vuurwapen. Deze informatie is getoetst door [verbalisant], inspecteur van regiopolitie Brabant Zuid-Oost, en is, gelet op de achtergrond van de informant, bezien in samenhang met de door die informant aangedragen gegevens, door genoemde verbalisant als betrouwbaar aangemerkt. Op grond van vorenstaande - als betrouwbaar aangemerkte - informatie was naar het oordeel van het hof sprake van een redelijk vermoeden van het aanwezig zijn van wapens of munitie in de woning van verdachte, zodat die woning rechtmatig kon worden binnengetreden, teneinde ter inbeslagname doorzoeking te doen. Dat achteraf is gebleken dat de CIE-informatie niet of niet geheel juist was, doet niet af aan de omstandigheid dat op grond van de op het moment van de toetsing beschikbare gegevens de informatie als betrouwbaar werd aangemerkt. Het hof verwerpt het verweer. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van die wet. Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van die wet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Ten aanzien van de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde is van de zijde van verdachte aangevoerd dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat een ploertendoder bedoeld is voor het aanjagen van paarden en dat hij niet wist dat het een verboden wapen betrof. Het hof verwerpt het verweer, nu verdachte zich alleen al gelet op de benaming van het wapen, zoals ook door hem zelf tijdens zijn verhoor bij de politie als zodanig aangeduid, bewust moet zijn geweest van het karakter van het wapen. Dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van het verboden zijn van het wapen is een eis die de wet niet stelt. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Van de zijde van verdachte is aangevoerd dat bij de bepaling van de op te leggen straf ten voordele van verdachte rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte de onder 1 bewezen verklaarde bus met traangas louter ter verdediging van eigen lijf en goed in zijn bezit had. Het hof overweegt hieromtrent dat ook het beweerdelijk voorhanden hebben van een wapen ter verdediging naar ’s hofs oordeel laakbaar is. Het hof verwerpt derhalve dit verweer. Het hof acht de hierna op te leggen straf zowel wat strafsoort als strafmaat betreft het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Het hof ziet in het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep aanleiding om ten aanzien van de op te leggen geldboete termijnbetaling toe te staan. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1 en onder 2 bewezen verklaarde oplevert: 1. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. 2. Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 420,00 (vierhonderdtwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis. Bepaalt, dat de geldboete mag worden voldaan in 4 (vier) termijnen van 1 maand, waarvan drie termijnen groot € 100,00 (honderd euro) en één termijn groot € 120,00 (honderdtwintig euro). Aldus gewezen door mr. F. van Es, voorzitter, mr. H. Eijsenga en mr. M.J.H.J. de Vries - Leemans, in tegenwoordigheid van mr. T. Tanghe, griffier, en op 16 oktober 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.