Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3281

Datum uitspraak2008-10-30
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607198-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

poging doodslag subsidiair poging zware mishandeling meer subsidiair mishandeling bewijs bedreiging strafmaatmotivering


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer: 07.607198-08 Datum: 30 oktober 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], [geboortedatum], [woonplaats]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.O. den Otter, advocaat te Almere. De officier van justitie, mr. B. van der Ven, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde tot: - een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien dit een behandeling inhoudt in De Waag; - een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 200 uur subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek op grond van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht; - opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit bewezen op grond van de verklaring van het slachtoffer en de ondersteunende verklaringen van beide nichtjes (die bij haar in huis waren) waaruit blijkt dat verdachte het slachtoffer bij de keel/hals/nek heeft gepakt onder het uitroepen van de woorden “ik ga je vermoorden”. Voorts heeft zij aangevoerd dat anderen het slachtoffer hebben moeten ontzetten, hetgeen eveneens duidt op de intentie van verdachte het slachtoffer te vermoorden en hetgeen tevens de ernst van de situatie aangeeft waarin zich het slachtoffer bevond. De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde (poging doodslag) dient te worden vrijgesproken omdat daarvoor geen bewijs voorhanden is. De raadsman heeft voorts betoogd dat verdachte van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde (poging zware mishandeling) dient te worden vrijgesproken omdat daarvoor evenmin bewijs voorhanden is ondermeer omdat een medische verklaring ontbreekt waaruit de aard en de ernst van de door het slachtoffer opgelopen verwondingen zou kunnen blijken en ook overigens wettig bewijs daartoe ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Daartoe is (ondermeer) redengevend dat in het dossier een medische verklaring ontbreekt waaruit de aard en de ernst van de door het slachtoffer opgelopen verwondingen blijkt. Uit de enkele constatering van de verbalisant dat de huid van de keel van het slachtoffer tijdens de aangifte rood was, kan de aard en ernst van eventueel letsel niet worden afgeleid. De verklaring van het slachtoffer en de getuigenverklaringen van de beide nichtjes bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende ondersteuning voor de conclusie dat verdachte een begin had gemaakt met de uitvoering van de verwurging of de zware mishandeling van het slachtoffer. De raadsman heeft ter zake van het onder 2 ten laste gelegde vrijspraak bepleit omdat de verdachte niet de bedoeling had de geuite dreigende woorden om te zetten in daden. De rechtbank passeert dit verweer nu het in casu niet gaat om de vraag of de verdachte de intentie had zijn bedreigende woorden ten uitvoer te brengen maar om de vaststelling van de vraag of die dreigende woorden in de beleving van het slachtoffer als een serieuze bedreiging zijn overgekomen. Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat zij zich ernstig door de woorden van verdachte bedreigd voelde en, gezien de wijze waarop hij haar woning was binnengedrongen en zijn handelen daarbij, ervan overtuigd was dat hij de daad bij het woord zou voegen. De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: 1. (meer subsidiair) hij op 15 juni 2008 in de gemeente Lelystad opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), - met kracht bij de armen heeft gepakt en - meermalen in het gezicht heeft geslagen en - de arm om de keel/hals/nek heeft geslagen en - de keel heeft vastgepakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft onder vonden; 2. hij op 15 juni 2008 in de gemeente Lelystad [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde Biharie dreigend de woorden toegevoegd: “Zal ik je nek breken, moet ik je vermoorden?” en “Je mag blij zijn dat je nichtjes hier zijn, want anders had ik een kogel door je kop geschoten en je in de sloot gegooid.” en “Ik vermoord je, je bent nog lang niet van mij af.” 3. hij op 15 juni 2008 in de gemeente Lelystad wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan [adres] en in gebruik bij [slachtoffer]. Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Feit 1 (meer subsidiair) Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 2 Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 3 In de woning bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen, strafbaar gesteld bij artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft (ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde) een beroep op noodweer gedaan en daartoe aangevoerd dat hij zich noodzakelijk had te verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf door het slachtoffer omdat zij hem aanviel. De rechtbank verwerpt dit verweer nu verdachte zichzelf bewust in die situatie heeft begeven door tegen de wil van de bewoner (het slachtoffer) de woning te betreden en zelf naar haar slaapkamer te gaan waarna een onvermijdelijke en door hem uitgelokte confrontatie volgde. De verdachte is aldus deswege strafbaar, nu ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank acht, naast de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, een werkstraf van enige omvang op zijn plaats. Zij overweegt bij die beslissing dat verdachte in zijn drang naar het halen van verhaal bij het slachtoffer, met wie hij een relatie had gehad, de grenzen ver te buiten is gegaan. Daarbij komt dat verdachte ter zitting er weliswaar blijk van heeft gegeven dit in te zien, doch dit inzicht lijkt in de eerste plaats vooral betrekking te hebben op de onplezierige ervaring van verdachte met de justitiële nasleep van zijn handelen; in de gevoelens van het slachtoffer kan verdachte zich slechts met moeite inleven. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen het advies neergelegd in de voorlichtingsrapportage opgemaakt door de Reclassering Nederland d.d. 19 september 2008 inhoudende dat verdachte een behandeling dient te ondergaan in De Waag. Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 24 september 2008. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand. De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, - ook indien dit inhoudt een behandeling gedurende de proeftijd in De Waag of een andere soortgelijke instelling- met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 120 uren. De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf . De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag. Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven. Aldus gewezen door mr. H.M. Schaak, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van M. Smit, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2008.