Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4941

Datum uitspraak2008-11-21
Datum gepubliceerd2008-11-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers10/600165-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank verklaart ruim euro 450.000,= aan contant geld verbeurd in witwaszaak. Het geld was bij verdachten aangetroffen, een deel in een plastic zak in de kofferbak van de auto van de ene verdachte en een deel bij de andere verdachte thuis. Een van de verdachten was eerder veroordeeld in verband met (de voorbereiding van) drugshandel. Hoewel in deze zaak niet een concrete drugsdeal wordt aangewezen waaruit het geld afkomstig was, kon het volgens de rechtbank in gegeven de omstandigheden toch niet anders dan om crimineel geld gaan.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM, ZITING HOUDEND IN ARNHEM Sector strafrecht Meervoudige kamer PROMIS Parketnummer : 10/600165-08 Datum zitting : 07 november 2008. Datum uitspraak : 21 november 2008 Tegenspraak In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam tegen: naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats], thans verblijvende in PI-Haaglanden te Zoetermeer, Bokkeveenseweg 50, Zoetermeer. Raadsvrouw : mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is na een door de rechtbank toegestane vordering nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 4 mei 2007, te Leiden en/of Rotterdam en/of Landsmeer en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen, (van) (een) voorwerp(en), te weten (een) (groot/grote) geldbedrag(en), te weten een geldbedrag van (ongeveer) 344.950 euro (aangetroffen in de kofferbak van de auto waarin S.A. [verdachte] reed) en/of een geldbedrag van (ongeveer) 124.500 euro (aangetroffen in de woning van G.R. [medeverdachte]), althans enig(e) geldbedrag(en), - de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/ hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van bovengenoemde geldbedrag(en), althans (van) enig(e) geldbedrag(en) en/of bovengenoemde geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat de bovengenoemde geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf en/of gebruik gemaakt en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of voorhanden krijgen en/of overdragen en/of omzetten van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), althans van enig(e) geldbedrag(en), wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit de opbrengst van handel in verdovende middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf. 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak, voor zover het betreft het ten laste gelegde, is op 17 augustus 2007, 24 augustus 2007, 8 november 2007, 24 januari 2008, 31 januari 2008, 11 april 2008, 17 april 2008, 10 juli 2008, 16 juli 2008 en 17 juli 2008 ter terechtzitting onderzocht. Op 30 juli 2008 heeft de rechtbank vonnis gewezen en bepaald dat het onderzoek met betrekking tot het thans nog ten laste gelegde feit wordt heropend aangezien nader onderzoek noodzakelijk was.Ter terechtzitting d.d. 7 november 2008 is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden onvoorwaardelijk. Ten aanzien van het beslag te weten: - geld Nederlands € 344.950,-- vordert de officier van justitie de verbeurdverklaring. Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd. In het vonnis van de rechtbank d.d. 30 juli 2008, maar ook tijdens diverse eerder ter terechtzitting genomen beslissingen, is een groot aantal door de raadsvrouw gevoerde verweren, betrekking hebben op de voorvragen zoals genoemd in artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering, met name de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, verworpen. Deze beslissingen heeft de rechtbank genomen naar aanleiding van alle aan verdachte tenlastegelegde feiten, inclusief het feit waarover de rechtbank thans nog een beslissing dient te nemen (witwassen). Nadat deze door de raadsvrouw gevoerde verweren door de rechtbank zijn verworpen, heeft de rechtbank de beslissing genomen het witwasfeit af te splitsen aangezien nader onderzoek noodzakelijk was. Tegen de beslissing van de rechtbank, waarbij alle door de raadsvrouw gevoerde verweren werden verworpen, is inmiddels hoger beroep ingesteld. De rechtbank kan zich derhalve thans niet andermaal omtrent die verweren uitlaten. 3. De beslissing inzake het bewijs. Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De feiten Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Op 4 mei 2007 wordt onder de verdachte [verdachte] een geldbedrag ten bedrage van in totaal € 344.950,-- in beslaggenomen, bestaande uit 349 coupures van € 500,--, 46 coupures van €.200,--, 151 coupures van € 100,--, 2.523 coupures van € 50,--, 650 coupures van € 20,--, 500 coupures van € 10,- en 400 coupures van € 5,--. Verdachte erkent dat dit geldbedrag onder hem in beslag is genomen. Op diezelfde dag wordt onder verdachte [medeverdachte] een geldbedrag ten bedrage van in totaal € 124.500,-- in beslaggenomen bestaande uit 200 coupures van € 50,-- en 229 coupures van € 500,--. Het totale inbeslaggenomen bedrag bedraagt € 469.450,--. Het onder verdachte [verdachte] in beslag genomen geld werd aangetroffen in de kofferbak van zijn personenauto. Het geld bevond zich in een plastic tas. Het onder [medeverdachte] inbeslaggenomen geld werd aangetroffen in een kast waarin ook een tweetal vuurwapens werd aangetroffen. Op 4 mei 2007 worden door een observatieteam verdachte [verdachte] en [medeverdachte] geobserveerd waarbij het volgende is geconstateerd: - gezien wordt dat [verdachte] plaats neemt in de personenauto van [medeverdachte] (een Ford met het kenteken [nummer]); - gezien wordt dat [medeverdachte] en [verdachte] uit de Ford personenauto stappen waarna [medeverdachte] de kofferbak van de Ford opent en er een donkerkleurig voorwerp, gelijkend op een tas, uit tilt waarna [medeverdachte] en [verdachte] in de richting van de Jaguar personenauto van [verdachte] lopen. [medeverdachte] draagt het donkerkleurige voorwerp. [medeverdachte] plaatst de donkerkleurige tas in de kofferruimte van de Jaguar. Vervolgens schudden [medeverdachte] en [verdachte] elkaar de hand en loopt [medeverdachte] terug naar de Ford; - [verdachte] rijdt weg in zijn Jaguar en wordt voortdurend onder observatie gehouden tot het moment dat hij wordt aangehouden. Verdachte is eerder veroordeeld terzake het plegen van delicten de Opiumwet betreffende. Het standpunt van verdachte: Verdachte stelt zich op het standpunt dat het onder hem en [medeverdachte] inbeslaggenomen geldbedrag een legale herkomst heeft nu dit geld nodig was om de kosten van een in Suriname op te starten rozenproject te kunnen betalen. Niet kan bewezen worden dat het geld van enig misdrijf afkomstig is. Daarnaast kan de wijze waarop het geld naar Nederland is gebracht en in bezit van verdachte is gekomen niet opgevat worden als een omstandigheid dat het geld afkomstig is van enig misdrijf, zeker niet nu voor de herkomst van het geld een legale bron wordt genoemd, te weten [geldverstrekker1] en [geldverstrekker2]. Daarnaast is het voldoen aan de FATF-typologieën inzake witwassen onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, zeker niet nu verdachte een verklaring omtrent de achtergrond, herkomst en doel van het geld een verklaring heeft afgelegd. Het standpunt van de officier van justitie: De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen. Gesteld wordt dat [geldverstrekker3] een bedrag van € 460.000,-- aan verdachte ter beschikking heeft gesteld om de kosten van een op te starten rozenproject te kunnen bekostigen. Dat op zeker moment sprake is geweest van een rozenproject zal juist zijn. De vraag is echter of het geldbedrag zoals door [geldverstrekker3] op 29 november 2006 vanuit Suriname naar Nederland is gebracht (zo dit al juist is nu enig bewijsstuk daarvan zoals een aangifte van uitvoer dan wel aangifte van invoer ontbreekt) hetzelfde geld is zoals door [geldverstrekker3] ruim 5 maanden later, rond april 2007 aan verdachte is overhandigd. De officier van justitie is van mening dat zulks niet vastgesteld is noch kan worden. Ook is de officier van justitie van mening dat, zakelijk weergegeven, verdachte, meermalen gevraagd een verklaring af te leggen omtrent de herkomst van het geld, langdurig heeft gezwegen en eerst maanden na de inbeslagneming met een verklaring komt waaruit zou moeten worden vastgesteld dat het geld uit legale bronnen afkomstig was. Enige aanleiding om zo lang te wachten met het geven van een verklaring omtrent de herkomst van dit volgens verdachte legale geld, is niet althans in onvoldoende mate aannemelijk gemaakt. Tot slot is de officier van justitie van mening dat, gelet op de wijze waarop het geld vanuit Suriname naar Nederland zou zijn vervoerd (in een plastic tas), het in Nederland voordat het aan verdachte werd overhandigd zou zijn bewaard door [geldverstrekker3] (gewoon bij hem thuis), de wijze waarop het aan verdachte zou zijn overhandigd (in een plastic tas op het vliegveld), de manier van vervoeren door verdachte (achter in de kofferbak van zijn auto), de wijze van bewaren door [medeverdachte] (in een kast in de directe nabijheid van vuurwapens), de hele handelwijze voldoet aan de zogenaamde FATF-typologieën inzake witwassen. Beoordeling van de standpunten: Op grond van de aangevoerde standpunten komt overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is uit eigen wetenschap bekend dat verdachte door de rechtbank is veroordeeld terzake voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. Die voorbereidingshandelingen zouden, zoals door de rechtbank bewezen geacht, gepleegd zijn in de periode 1 september 2006 tot 30 maart 2007. Tijdens de observatie op 4 mei 2007 wordt geconstateerd dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] elkaar ontmoeten en dat een overdracht plaatsvindt. Voorts blijkt uit die observatie d.d. 4 mei 2007 dat er direct voorafgaand aan die ontmoeting tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] beiden ontmoetingen hebben met onbekend gebleven personen. Het inbeslaggenomen geld, contant in incourante en kleine coupures (te weten: 578 coupures van € 500,--; 46 coupures van € 200,--; 151 coupures van € 100,--; 2.723 coupures van € 50,--; 650 coupures van € 20,--, 500 coupures van € 10,- en 400 coupures van € 5,--. ) wordt voor een groot deel in een plastic tas, in de kofferbak van de personenauto van verdachte aangetroffen. Een ander, niet onaanzienlijk deel wordt bij medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen in een kast in de directe nabijheid van twee vuurwapens. Voor de herkomst van het geld wordt door beide verdachten aanvankelijk geen verklaring gegeven. Verdachte stelt dat het geld zoals onder hem en medeverdachte [medeverdachte] inbeslaggenomen, hetzelfde geld betreft wat D. [geldverstrekker3] aan hem heeft overhandigd. Dit wordt evenwel op geen enkele wijze met stukken onderbouwd. De vraag die de rechtbank dus moet beantwoorden, is of het onder verdachte en medeverdachte [medeverdachte] inbeslaggenomen geld hetzelfde geld is zoals door [geldverstrekker3] vanuit Suriname naar Nederland gebracht aangezien dat geld, aldus verdachte en D. [geldverstrekker3], bedoeld was voor het opzetten en financieren van een rozenproject. Gesteld wordt dat [geldverstrekker3] van twee geldschieters, [geldverstrekker1] en [geldverstrekker2], een geldbedrag van in totaal groot € 500.000,-- heeft ontvangen ten behoeve van het financieren van een rozenproject. Van voornoemd geldbedrag zou door [geldverstrekker3] een bedrag van € 460.000,-- aan verdachte zijn overhandigd om (een deel van) het rozenproject te financieren. [geldverstrekker3] is volgens eigen verklaring op 29 november 2006 vanuit Paramaribo naar Amsterdam gekomen in het bezit van een tas met daarin een geldbedrag van € 460.000,--. [geldverstrekker3] heeft dit geld vervolgens bij hem thuis bewaard en op het moment dat hij weer naar Paramaribo vertrok overhandigd aan verdachte. [geldverstrekker3] is op 6 april 2007 vanuit Amsterdam naar Paramaribo vertrokken. [geldverstrekker3] heeft het geld, toen hij daarmee in Nederland aankwam, niet bij de douane aangegeven en niet op een bankrekening gezet. Reden om het niet op een bankrekening te plaatsen op het moment dat [geldverstrekker3] in Nederland kwam was “om allerlei vragen te vermijden, waar het geld vandaan kwam e.d. dat soort dingen” J.G. [geldverstrekker1], een van de geldverstrekkers, geeft aan dat de € 250.000,-- welke hij aan [geldverstrekker3] zou hebben verstrekt “overwegend grote biljetten in euro’s” waren en “het is een combinatie van 500 euro biljetten en andersoortige biljetten” C.H.M. [geldverstrekker2], eveneens een van de geldverstrekkers, geeft aan dat de €.250.000,-- welke hij aan [geldverstrekker3] zou hebben verstrekt “biljetten van 500, 200 en 50” waren. “Het kan zijn wat kleinere, maar het merendeel was grotere coupures.” Uit het door [geldverstrekker3] ingediende klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, welk klaagschrift ter gelegenheid van de zitting op 10 juli 2008 aan het dossier is toegevoegd, blijkt dat er contacten zijn geweest om een rozenproject op te starten. In deze strafzaak staat niet ter discussie de vraag of [geldverstrekker3] en verdachte bezig zijn geweest met het realiseren van een rozenproject. De getuige P.R. [getuige1], directeur van Advance Consulting verklaart ter zitting d.d. 07 november 2008 dat er inderdaad contacten zijn geweest tussen hem enerzijds en [geldverstrekker3] en verdachte anderzijds, welke contacten betrekking hadden op het meergenoemde rozenproject. Voorts verklaart de getuige [getuige1] dat op 12 januari 2007 een gesprek is geweest en dat er daarna geen contacten meer zijn geweest. Van financiering van enig deel van het project was in die fase nog geen sprake. Dat zou pas in het najaar van 2007 aan de orde zijn als de subsidie was binnengehaald en het plan gerealiseerd zou gaan worden. Gesteld wordt weliswaar dat er na 12 januari 2007 nog wel contacten met anderen zijn geweest met betrekking tot het rozenproject, maar dat klopt echter niet met hetgeen de getuige C.H.M. [geldverstrekker2] verklaart. [geldverstrekker2] geeft aan dat, toen [geldverstrekker3] terugkwam uit Nederland, hij denkt in maart of april 2007, hij in kennis werd gesteld dat het ding (het rozenproject) mislukt was. Het was nog wel de bedoeling, aldus de getuige [geldverstrekker2], dat met andere bedrijven zou worden gepraat. De getuige J.G. [geldverstrekker1] verklaart dat hij van [geldverstrekker3] hoorde dat het project eigenlijk op losse schroeven stond en dat de nodige contacten die gelegd zouden moeten worden niet meer doorgingen. Uit meerdere bronnen, zoals hiervoor aangehaald, kan worden afgeleid dat van enige investering op korte termijn geen sprake zou zijn. De contacten met Advance Consulting werden na 12 januari 2007 gestaakt. Ook zou [geldverstrekker3] bij zijn terugkeer in april 2007 tegen [geldverstrekker2] hebben opgemerkt dat het rozenproject mislukt was. Dat [geldverstrekker3] dan toch de € 460.000,-- aan verdachte overhandigde met als doel dit te moeten investeren in het rozenproject is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. Om de financiering en het businessplan (marketingplan) voor de rozenkwekerij rond te krijgen, reist [geldverstrekker3] in oktober/november 2006 af naar Suriname en keert op 30 november 2006 terug in Nederland. Zulks met de bedoeling om in te kunnen schrijven op een subsidie (PSOMfaciliteit) in februari 2007. Dit wordt ook bevestigd door de getuige [getuige1]. Evenwel blijkt uit diens verklaring dat begin 2007 dit project niet levensvatbaar was. En ook dat er op dat moment in het geheel nog geen investeringen behoeven te worden gedaan. Eerst eind 2007 zou er, na het slagen van het binnenkrijgen van de subsidie en het samengaan met een tweede investeerder, pas sprake zijn van het moeten doen van investeringen. Tevens dat er sprake zou zijn van een investering van € 300.000. Er wordt dan ook in april 2007 aan [geldverstrekker2] en [geldverstrekker1] gemeld dat het project geen doorgang kan vinden. [geldverstrekker2] en [geldverstrekker1] hebben verklaard dat zij hun geld dan terug wilden hebben. Met betrekking tot een lening aan [medeverdachte] is verklaard dat daartoe geen toestemming is gegeven door [geldverstrekker2] of [geldverstrekker1]. Weliswaar zijn [geldverstrekker3] en verdachte, volgens hun zeggen, nog doorgegaan met Innogrow om het in augustus 2007 nog een keer te proberen, maar behoudens een projectplan van 11 juni 2007 ontbreken nadere stukken die dat onderbouwen. Na de aanhouding van verdachte en [medeverdachte] is er geen enkele poging gedaan om het geld terug te krijgen. Eerst tijdens de zitting in juli 2008 wordt de rechtbank geconfronteerd met een klaagschrift om het geld aan [geldverstrekker3] terug te doen geven. Blijkens de processtukken is verdachte de motor achter dit klaagschrift. [geldverstrekker3] heeft de zaak tot dan op zijn beloop gelaten. Ook tijdens de behandeling van de zaak Witwassen en de behandeling van het klaagschrift blijkt dat verdachte zich enorm inspant en heeft ingespannen om het geld terug te krijgen zulks in schril contrast met de inspanningen van [geldverstrekker3] en de berusting bij [geldverstrekker2] en [geldverstrekker1]. De broer van verdachte voert de regie over het klaagschrift. Ter terechtzitting zijn stukken overgelegd die zouden moeten onderbouwen dat er wel degelijk een relatie bestaat tussen het in beslaggenomen geld en het rozenproject. Tevens is opvallend dat er door verdachte een projectplan wordt overgelegd met als datum november 2006 waarin het bedrag van € 952.600,-- wordt genoemd, dat voornoemde [getuige1] echter niet kende. Nu blijkbaar de Nederlandse partner niet van zins was om te investeren moest het te investeren bedrag van [geldverstrekker3] komen. Het door [geldverstrekker3] te investeren bedrag van € 459.000 of 460.000 komt evenwel niet overeen met het te investeren bedrag uit het projectplan. Ook strookt dit bedrag niet met het door de getuige [getuige1] genoemde bedrag van €300.000,-- of 400.000,--. De verklaring dat het bedrag dat bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in beslag genomen is afkomstig zou zijn van het rozenproject is dan ook niet aannemelijk gemaakt. Met betrekking tot [medeverdachte] is de rechtbank eveneens van oordeel dat er geen plausibele verklaring door hem is afgelegd voor het onder hem in beslag genomen geld. Er is geen enkele onderbouwing gegeven dat het geld te maken zou hebben met het rozenproject of daarvan afkomstig zou zijn, noch dat het geld gelinkt kan worden aan een door hem opgezet machineproject. De in beslag genomen bedragen zijn immers van elkaar gescheiden aangetroffen. Voor hem geldt ook dat hij van begin af aan voor een verklaring heeft verwezen naar verdachte, terwijl het toch in de rede zou hebben gelegen over zijn eigen zaken te verklaren. [medeverdachte] komt eerst ter zitting van juli 2008 met een verklaring. Tenslotte komt het bedrag € 114.500,-- dat hij volgens eigen zeggen zou hebben geleend van [geldverstrekker1] niet overeen met hetgeen door [geldverstrekker3] en [geldverstrekker1] wordt verklaard namelijk een bedrag van € 110.000. [medeverdachte] noch verdachte heeft ter zitting kunnen aangeven om welke legitieme, zakelijke reden verdachte een zo groot contant geldbedrag aan [medeverdachte] in bewaring zou geven. Voorts vindt de rechtbank het ongeloofwaardig dat [geldverstrekker3] een dermate groot geldbedrag gedurende meer dan 4 maanden (te weten vanaf het moment dat hij vanuit Paramaribo in Nederland arriveerde, 30 november 2006, tot het moment dat hij weer vertrok naar Paramaribo, 6 april 2007) gewoon thuis liet liggen in plaats van dit geld te storten op een rekening. Ook vindt de rechtbank het ongeloofwaardig waarom verdachte het op een gegeven moment “veiliger” vond het aan [medeverdachte] in bewaring te geven en dan vervolgens om onduidelijke redenen het weer handiger vindt een deel daarvan bij [medeverdachte] op te halen. Het gegeven dat er in Suriname sprake is van een ‘cash-cultuur’ doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af, nu de situatie in Nederland beduidend anders ligt en cash-investeringen van een dergelijke omvang hier ongebruikelijk zijn. Allerlei vragen, die omtrent de herkomst van het geld gesteld zouden kunnen worden, had zeker verdachte, maar ook [medeverdachte] en [geldverstrekker3] in een veel eerder stadium naar eer en geweten kunnen beantwoorden als het in beslag genomen geld eerlijk was geweest. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het geld, zoals onder verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen, niet hetzelfde geld is dat door [geldverstrekker3] beweerderlijk zou zijn verschaft, niet afkomstig is uit legale bronnen en dus van enig misdrijf afkomstig. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat : hij op 4 mei 2007, te Leiden en/of Rotterdam en/of Landsmeer en/of Amsterdam, tezamen en in verenging met een ander van een voorwerp(en), te weten grote geldbedragen, te weten een geldbedrag van 344.950 euro (aangetroffen in de kofferbak van de auto waarin S.A. [verdachte] reed) en een geldbedrag van 124.500 euro (aangetroffen in de woning van G.R. [medeverdachte] voorhanden hebben gehad, terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten dat de bovengenoemde geldbedragen -onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit de opbrengst van enig misdrijf en/of verworven en voorhanden gehad terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en voorhanden krijgen van bovengenoemde geldbedragen wisten dat deze geldbedragen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit de opbrengst van enig misdrijf. Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 4a. De kwalificatie van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op: Het medeplegen van: witwassen. 4b. De strafbaarheid van het feit Het feit is strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 01 augustus 2007. De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Zoals in het eerst deel van de zaak Narcis is overwogen is de verdachte gedurende een betrekkelijk lange periode betrokken bij de organisatie van internationale handel in cocaïne tussen Nederland en Colombia door samen met anderen zoals bewezen is verklaard, voorbereidingshandelingen te plegen. Hij heeft daarbij een sterk regisserende en coördinerende rol vervuld en nu is als sluitstuk van die veroordeling ook de verdenking bevestigd dat het om grote bedragen gaat die in de wereld van de drugs omgaan, wat overigens ook als algemeen bekend feit mag worden verondersteld. Hij heeft kennelijk zijn sterk regisserende rol weer opgepakt nadat hij in april 2008 tijdelijk in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis op vrije voeten is gesteld door de herkomst van het onder hem en medeverdachte [medeverdachte], op 4 mei 2007 in beslag genomen geld te - laten - koppelen aan. het door hem en anderen opgezette plan om in Suriname een rozenkwekerij te vestigen, welk plan in het voorjaar van 2007 overigens al mislukt bleek te zijn. Eerst in juli 2008 wordt een klaagschrift ingediend namens Dew [geldverstrekker3] door de advocaat die [medeverdachte] na diens arrestatie in mei 2007 bijstond en dus toen al op de hoogte was van het feit dat onder [medeverdachte] en verdachte grote geldbedragen in beslag waren genomen. Tot juli 2008 heeft noch [medeverdachte], noch verdachte enige verklaring gegeven over de thans beweerde legale bestemming van het geld terwijl het op hun weg had gelegen om vooral ook gelet op de hoogte van het bedrag en het belang om in het kader van het rozenproject daar over weer te kunnen beschikken, opening van zaken te geven. De rechtbank ziet mede daarin aanleiding om geen enkel geloof te hechten aan de beweerde herkomst en bestemming van het geld, integendeel de voorgestelde gang van zaken dient geen ander doel dan de rechtbank een rad voor ogen draaien om te bereiken dat het illegaal verkregen geld terug wordt gegeven. Het voorgaande rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. Met betrekking tot het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag ad € 344.950,--, waarop naast het conservatoir beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering, ook Strafvorderlijk beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering rust, overweegt de rechtbank dat dit geldbedrag, aan verdachte toebehorend, een voorwerp betreft met behulp waarvan het strafbare feit is begaan. De rechtbank komt niet toe aan het toepassen van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Het bevel voorlopige hechtenis behelst onder meer het thans bewezen verklaarde doch onder een ander parketnummer ten laste gelegd feit. Voorts behelst het bevel voorlopige hechtenis het feit genoemd in artikel 10a van de Opiumwet. Bij vonnis d.d. 30 juli 2008 is verdachte ter zake van artikel 10a van de Opiumwet veroordeeld. Dit houdt dus tevens in dat, nu verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank voor het thans bewezen verklaarde, onder een ander parketnummer ten laste gelegde feit niet langer in voorlopige hechtenis bevindt er geen beslissing hoeft te worden genomen op het verzoek van verdachte de voorlopige hechtenis op te heffen c.q. te schorsen. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht. 8. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezen verklaarde tot: een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden. Verklaart verbeurd het in beslag genomen nog niet teruggegeven geldbedrag ad € 344.950,--. Aldus gewezen door: mr. P.A.H. Lemaire, vice-president, als voorzitter, mr. T.H.P. de Roos, vice-president, mr. A.M. van Gorp, rechter, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 november 2008, zijnde mr. Van Gorp buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.