Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5518

Datum uitspraak2008-11-27
Datum gepubliceerd2008-11-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-004821-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afpersing, wederrechtelijke vrijheidsberoving en aanranding; Hof komt tot een hogere strafoplegging dan de eerste rechter een ook dan de advocaat-generaal in diens eis.


Uitspraak

Parketnummer: 20-004821-06 Uitspraak : 27 november 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 december 2006 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-825335-06 en 01-830399-06, tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1971], thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 2 HVB te Vught, waarbij de verdachte terzake van: 1. “Poging tot afpersing”; 2. “Feitelijke aanranding van de eerbaarheid”; 3. “Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken”; 4. “Opzettelijk iemand van de vrijheid beroofd beroven”; 5. “Schuldheling”, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en waarbij aan hem werd opgelegd de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 1.550,00 subsidiair 31 dagen hechtenis en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] werd toegewezen tot datzelfde bedrag. Hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende; - de verdachte ter zake van het bij parketnummer 01/825335-06 onder 1. subsidiair, 2. primair, 3. subsidiair en 4., alsmede het bij parketnummer 01/830399-06 primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht; - aan de verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 4.600,00 subsidiair 53 dagen hechtenis; - de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van EUR 4.600,00. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroepen vonnis moet worden vernietigd en: - de verdachte moet worden vrijgesproken van de bij parketnummer 01/830399-06 en de bij 01/825335-06 ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de bij laatstgenoemd parketnummer onder 3. meest subsidiaire ten laste gelegde verduistering, welk feit wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard; - aan verdachte terzake van dat feit een gevangenisstraf van beperkte duur zal worden opgelegd die in elk geval korter is dat de reeds door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd; - de benadeelde partij [slachtoffer 1] in haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: (Parketnummer 01-825335-06) 1. primair hij op of omstreeks 07 augustus 2006 te Eindhoven, althans in het arrondissement Den Bosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, immers heeft hij, verdachte, met voormeld oogmerk - die [slachtoffer 1] in een zogenaamde (wurg)greep en/of (nek)klem, gepakt en/of gehouden en/of - die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Kop dicht, anders ga je eraan." en/of "Waar is het geld, waar is het geld." en/of "Ik maak je af.", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; subsidiair hij op of omstreeks 07 augustus 2006 te Eindhoven, althans in het arrondissement Den Bosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers heeft hij, verdachte, met voormeld oogmerk - die [slachtoffer 1] in een zogenaamde (wurg)greep en/of (nek)klem, gepakt en/of gehouden en/of - die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Kop dicht, anders ga je eraan." en/of "Waar is het geld, waar is het geld." en/of "Ik maak je af.", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. primair hij op of omstreeks 07 augustus 2006 te Eindhoven, althans in het arrondissement Den Bosch, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], immers heeft hij, verdachte, met voormeld oogmerk, - die [slachtoffer 1] in een zogenaamde (wurg)greep en/of (nek)klem, naar haar (slaap)kamer geleid en/of - die [slachtoffer 1] gewongen met/op haar knieen op haar bed te gaan zitten en haar dreigend de woorden toegevoegd: "Doe je broek naar beneden" en/of "Niet kijken", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of - zijn, verdachtes, ontblote (onder)lichaam tegen de schaamstreek, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] gebracht en/of geduwd en/of gehouden en/of - die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Niet kijken en blijven liggen", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of - gemasturbeerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; subsidiair hij op of omstreeks 07 augustus 2006 te Eindhoven, althans in het arrondissement Den Bosch, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het met zijn, verdachtes, ontblote (onder)lichaam tegen de schaamstreek, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] drukken en/of gedrukt gehouden en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit - het middels een zogenaamde (wurg)greep en/of (nek)klem, die [slachtoffer 1] naar haar (slaap)kamer leiden en/of - het dwingen van die [slachtoffer 1] met haar knieen op haar bed te gaan zitten en haar dreigend de woorden toe te voegen: "Doe je broek naar beneden" en/of "Niet kijken" en/of "Niet kijken en blijven liggen", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of - het masturberen; 3. primair hij op of omstreeks 07 augustus 2006 te Eindhoven, althans in het arrondissement Den Bosch, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (mobiele)telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, - die [slachtoffer 1] dreigend heeft gevraagd: "Heb je een telefoon?" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of - die [slachtoffer 1] (daarbij) in een zogenaamde (wurg)greep en/of (nek)klem heeft vastgepakt en/of gehouden; subsidiair hij op of omstreeks 7 augustus 2006 te Eindhoven, althans in het arrondissement Den Bosch, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een (mobiele) telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, - die [slachtoffer 1] dreigend heeft gevraagd: “Heb je een telefoon?” althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of - die [slachtoffer 1] (daarbij) in een zogenaamde (wurg)greep en/of nek(klem) heeft vastgepakt en/of gehouden; meer subsidiair hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 07 augustus 2006 tot en met 8 augustus 2006 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, een (mobiele) telefoon heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die (mobiele) telefoon wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; meest subsidiair hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 augustus 2006 tot en met 8 augustus 2006 te Eindhoven, althans in het arrondissement Den Bosch, opzettelijk een (mobiele) telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten middels het aantreffen van die telefoon op zijn visplek te Eindhoven (een gevonden goed), onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; 4. hij op of omstreeks 07 augustus 2006 te Eindhoven, althans in het arrondissement Den Bosch, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en / of beroofd gehouden,door toen en aldaar voornoemde [slachtoffer 1] opzettelijk en wederrechtelijk in haar (slaap)kamer op te sluiten, immers heeft hij, verdachte, - die [slachtoffer 1] dreigend gevraagd: "Waar zijn de sleutels van die deur?", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of - die [slachtoffer 1] gedwongen de sleutel(s) van het slot van haar (slaap)kamerdeur te zoeken en/of - die [slachtoffer 1] gedwongen bedoelde sleutel(s) in het slot van die (slaapkamer)deur te steken en/of - die [slachtoffer 1] dreigend gezegd: "Deur openmaken met de sleutels erin", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of - die [slachtoffer 1] gedwongen in die (slaap)kamer te gaan staan en/of te blijven staan (met haar rug naar verdachte) en/of - die [slachtoffer 1] gezegd dat zij niks moest proberen uit te halen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of - het slot van de deur van die (slaap)kamer afgesloten/omgedraaid; (Parketnummer 01-830399-06) primair hij in of omstreeks de periode van 18 november 2005 tot en met 5 december 2005 te Helmond en/of Deurne, in elk geval in Nederland, een snorfiets (Peugeot, Zenith) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die snorfiets wist, althans redelijkerwijs had moet vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof; subsidiair hij in of omstreeks de periode van 18 november 2005 tot en met 5 december 2005 te Deurne met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een snorfiets (Peugeot, Zenith), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Het hof acht uit het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder bij parketnummer 01/830399-06 primair en subsidiair, alsmede bij parketnummer 01/825335-06 onder 2. primair en 3. primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Ten aanzien van het bij parketnummer 01/830399-06 primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof dat het op grond van de voorhanden bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van de onderhavige snorfiets wist, althans redelijkerwijs had moet vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, dan wel dat hij dat goed heeft weggenomen. Ten aanzien van het bij parketnummer 01/825335-06 onder 2. primair ten laste gelegde overweegt het hof dat het wettig bewijs te kort schiet voor het duiden van de door verdachte jegens [slachtoffer 1] gepleegde handelingen als begin van uitvoering van een door hem voorgenomen verkrachting van die [slachtoffer 1]. Ten aanzien van het bij dit parketnummer onder 3. primair ten laste gelegde overweegt het hof dat het bewijs voor wegnemen te kort schiet. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs A. Aangifte [slachtoffer 1] heeft op 7 augustus 2006 bij de politie aangifte gedaan. Deze houdt - voor zover hier van belang – het volgende in. “Ik woon op de [adres] in Eindhoven. Ik woon er pas een week. De benedenverdieping is niet verhuurd. Ik bewoon de eerste verdieping. Ik beschik over een aparte slaap- en woonkamer. De slaapkamer is aan de achterzijde van de woning gesitueerd. Op 6 augustus 2006, heb ik vrienden en vriendinnen bezoek gehad. Rond 00.30 uur (7 augustus 2006) is al het bezoek weggegaan. Omstreeks 01.00 uur ben ik gaan slapen. Voor mijn gevoel heb ik ongeveer 20 minuten geslapen. Ik weet nog dat ik op een gegeven moment ben gaan draaien. Ik deed ik mijn ogen half open. Ik zag aan de linkerkant mijn bed plotseling een gedaante staan. Ik realiseerde ik mij dat ik een vreemde in mijn woning had. Vanaf dat moment wist ik ook dat ik te maken had met een man. Dat zag ik aan zijn postuur. Ik ben toen rechtop gaan zitten. Het kwam bij me op om snel uit het raam te vluchten. Ik zag en voelde dat de man op mij of vloog. Ik zag dat het een man was met een krachtig postuur. Ik voelde dat de man op mij terecht kwam. Ik kan me herinneren dat ik hierdoor achterover op het bed viel. Ik kan mij herinneren dat ik een hand op mijn mond voelde. Ook pakte hij mij vast. Ik kon daar ieder geval niet weg. Ik was op dat moment echt bang. Bang dat me iets zou overkomen. Op dat moment zei de man dat ik stil moest zijn en niets moest proberen. Terwijl wij op bed waren heeft hij een wurggreep/nekklem aan kunnen leggen. De man vroeg: 'Waar is dan het geld?'. De man is samen met mij, nog steeds in wurghouding, van het bed of gestapt. De man hield mij voortdurend in een wurghouding. Ik voelde dat de man mij volledig onder controle had, door het aanleggen van een wurggreep. Ik kon niets meer en was overgeleverd aan wat hij wilde. Ik realiseerde me dat het gevolgen voor mij zou kunnen hebben als ik niet deed wat de man mij vroeg. Ik bedoel met de wurghouding een houding, dat hij direct achter mij stond en met zijn rechterarm druk uitoefende op mijn halsstreek. De man geleidde mij in de wurghouding naar de woonkamer. Ik heb de deur geopend. De man liet mij alles doen. De man zei in de woonkamer: “Kop dicht, anders ga je eraan.” De man zei alsmaar: “Waar is het geld, waar is het geld?” Nog altijd in diezelfde wurggreephouding liepen we terug naar de gang. Hij dreigde mij steeds dood te maken. Hij zei zoiets als: “Ik maak je af.” De man leidde mij naar de slaapkamer, nog steeds in die wurghouding. De man zei dat ik mijn luxaflex naar beneden moest doen. Ik kreeg toen nog meer angst. De man zei: “Ga op het bed zitten op je knieën.” Ik ben vervolgens op mijn knieën gaan zitten op bed met de rug naar hem toe en mijn gezicht naar het raam. De man zei: “Doe je broek naar beneden”. Ik heb dit vervolgens gedaan. Ik hoorde dat de man zei: “Niet kijken”. Ik hoorde dat de man een riem losmaakte. Ik vermoed van zijn broek. Elke keer als de man mij iets vroeg te doen, dan hoorde ik agressie en dwang in zijn stem. Ik besloot nog altijd te doen wat hij zei. Zoals ik zei, ik was aan hem overgeleverd. De man was sterk en ik was bang dat hij mij ergere dingen aan zou doen en besloot daarom te doen wat hij me vroeg. Ik voelde op een gegeven moment zijn blote onderlichaam tegen mijn schaamstreek komen. De man riep: “Niet kijken en blijven liggen”. De man begon plotseling over een ander onderwerp. Ik hoorde weer hetzelfde riemgeluid. Ik dacht toen dat hij alles dichtdeed. Ik voelde dat de man mij weer in een wurggreep vasthield. Ik hoorde de man zeggen: “Waar is het geld”. Hij leidde mij weer naar de hal en ter hoogte van het trappengat zei hij dat ik mijn broek omhoog kon doen. De man vroeg: “Heb je een telefoon?” Ik bevestigde dat. Hij vroeg waar die lag. Ik zei hem dat het op bed lag. Nog altijd in die wurggreep, zijn wij beiden naar de slaapkamer gelopen. Samen zijn we naar het bed gelopen, waar ik mijn telefoon zag liggen. Ik kon er echter niet bijkomen, omdat de man mij te stevig vasthield. Ik heb toen uitgelegd dat mijn telefoon op bed lag. Ik kon er moeilijk bij, maar heb de telefoon toch kunnen pakken. Ik moest de telefoon aan de man afgeven. Deze telefoon heb ik niet meer terug gezien. Al lopend naar de hal vroeg de man: “Waar zijn de sleutels van die deur?” Hij bedoelde mijn slaapkamerdeur. Hij wist dus dat de deur op slot kon. Ik moest de sleutels zoeken van de kamer. Toen ik de sleutel gevonden had, heb ik de sleutel in het slot van de slaapkamerdeur gestopt. De man zei: “Deur open maken met de sleutels erin!” Terwijl ik de slaapkamer inliep, zei de man dat ik in de slaapkamer moest blijven. De man zei dat ik daar moest blijven staan en niks moest proberen uit te halen. De man heeft de deur zelf op slot gedaan. Nadat de man de deur op slot had gedaan, hoorde ik de voordeur dichtvallen. Ik was van plan te vluchten. Ik heb in een ruk de luxaflex omhoog getrokken en heb het raam open gemaakt. Ik ben over de reling van het balkon geklommen en ben op die manier op het platte dak van de schuur kunnen komen. Ik ben toen naar het platte dak van de buren gelopen. Ik ben op hun balkon gaan staan. Ik heb daar hard op de deur gebonsd. Ik ben vervolgens weer terug gelopen naar mijn balkon. Om maar iemands aandacht te trekken, heb ik op mijn balkon twee krukjes gepakt en in de tuin van de andere buurman gegooid. Via het dak heb ik me laten zakken en met mijn voeten gesteund op de deurklink van de achterdeur. Al vallend kwam ik op de grond terecht in de achtertuin. Meteen daarop zag ik dat het raam van de benedenwoning open stond. Ik dacht meteen dat de man hierdoor naar binnen moest zijn geklommen. Via het openstaande raam ben ik via de woonkamer en de hal op de begane grond in de richting van de voordeur gelopen. De deur heb ik opengemaakt en ben naar buiten gelopen. Ik heb bij mijn rechterbuurman aangebeld. De man heeft mijn GSM van het merk Nokia, type 6610, kleur zilver, weggenomen.” B. Met betrekking tot het bij parketnummer 01-825335-06 onder 3. subsidiair ten laste gelegde feit B.1 Voor zover hier van belang heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard. “Het is juist dat ik op 7 augustus 2006 in het bezit ben geweest van een mobiele telefoon, waarvan later bleek dat die aan aangeefster toebehoorde. Ik heb die telefoon gevonden langs het kanaal bij mijn visplek. Ik ben op 7 augustus 2006 samen met mijn vriendin [getuige 1] naar mijn visplek gegaan. Toen ik mijn visstoeltje aan de kant zette, zag ik een telefoon liggen. Die telefoon had kennelijk onder mijn stoeltje gelegen. Ik pakte het stoeltje op om er op te gaan zitten. Het was een klapstoeltje. De telefoon lag onder het stoeltje. Mijn vriendin [getuige 1] is er bij aanwezig geweest toen ik de telefoon vond. Het was een telefoontoestel van het merk Nokia. Ik heb het onder mijn visstoeltje aangetroffen. Het is juist dat ik het toestel aan mijn vader heb verkocht. Toen ik het toestel aantrof, was het niet in werking en zat er geen SIM-kaart in.” B.2 Dat de verdachte op 7 augustus 2008 over een mobiele telefoon van het merk Nokia beschikte, vindt bevestiging in het relaas van eigen waarnemingen en/of bevindingen van [verbalisant 1], hoofdagent van politie, d.d. 13 augustus 2006, zomede in de op 12 augustus 2006 bij de politie afgelegde verklaring van [getuige 4], de vader van verdachte. B.2.1 Eerstgenoemd relaas houdt - voor zover hier van belang - het volgende in. “Op 7 augustus 2006 ben ik, verbalisante, belast met het onderzoek van de poging verkrachting en vrijheidsbeneming van [slachtoffer 1]. Op 8 augustus 2006 heb ik telefonisch contact gelegd met de officier van justitie in arrondissement te 's-Hertogenbosch. Hierop heb ik mondeling toestemming verkregen voor opvraag historische printgegevens om het i-mei nummer te achterhalen van de gsm van [slachtoffer 1]. Op 8 augustus 2006 heb ik het bevel ontvangen en tevens “histoprints” verkregen. Hieruit bleek dat het i-mei nummer van het toestel van [slachtoffer 1] is: [i-mei nummer]. Direct daarop heb ik weer contact gelegd met de officier van justitie en mondeling toestemming verkregen voor een tap op dit i-mei nummer. Uit de tap bleek dat op 10 augustus 2006 het weggenomen gsm toestel van [slachtoffer 1] gebruikt werd. Na uitluisteren van de tap bleek het toestel in gebruik bij een mannelijk persoon die het gsm-nummer [telefoonnummer] gebruikte. Na diverse gesprekken beluisterd te hebben bleek een man genaamd [naam] het toestel in gebruik te hebben. Ik, verbalisante, heb de gebelde telefoonnummers bekeken in het bedrijfsprocessensysteem van de regio politie Brabant Zuid Oost. Zo werd duidelijk dat [naam] genaamd is: [naam getuige 4], geboren op [geboortedatum] 1950.” B.2.2 Voormelde verklaring van [getuige 4] houdt - voor zover hier van belang - het volgende in. “Ik heb een GSM gekocht van mijn zoon [naam verdachte]. Op 8 augustus kwam mijn zoon [verdachte] bij mij thuis. Hij had toen een GSM, merk Nokia, kleur grijs, bij zich. Hij zei hij tegen mij: "Pap ik heb een telefoontje te koop voor 25 euro". Op 10 augustus 2006 in de middag is [verdachte] weer bij mij gekomen en heb ik deze GSM van hem gekocht. [verdachte] heeft niet verteld waar hij dit vandaan had.” B.3 De (toenmalige) vriendin van de verdachte, [getuige 1], heeft op 20 oktober 2008 bij de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof een getuigenverklaring afgelegd, die - voor zover hier van belang - het volgende inhoudt. “Destijds heb ik verklaard dat wij die telefoon die later aan de vader van [verdachte] is verkocht aan het water, niet ver van ons huis, op [verdachtes] vaste visplekje vonden bij de klapstoeltjes. Maar dat was niet waar. Wij hebben die mobiele telefoon daar helemaal niet gevonden. [verdachte] had hem thuis op een gegeven moment bij zich. Ik vroeg: “Hoe kom je daaraan?” Hij antwoordde daarop uit de hoogte: “Ik ben [naam verdachte]”, maar hij vertelde niet hoe hij aan die telefoon kwam. Enige tijd later zijn wij samen naar Eindhoven gegaan omdat [verdachte] door de politie was opgeroepen te verschijnen. Hij heeft toen tegen mij gezegd: “Wat er ook gebeurt, je moet zeggen dat wij telefoon aan het water hebben gevonden”. Dat heb ik toen ook bij verschillende verhoren gedaan.” B.4 Uit het evenoverwogene blijkt dat verdachte op de dag van de afpersing, waarvan de aangifte hierboven is weergegeven, in het bezit was van de buit daarvan, terwijl hij over de wijze waarop hij het onderhavige voorwerp had verworven geen steekhoudende verklaring heeft gegeven. B.5 In aanmerking genomen dat blijkens die aangifte slechts één persoon bij aangeefster in de woning is binnengedrongen, zomede gezien het hierna onder C overwogene met betrekking tot in het opsporingsonderzoek aangetroffen dactyloscopische sporen, is het hof ervan overtuigd geraakt dat het verdachte is geweest, die zich aan de sub 3. subsidiair ten laste gelegde afpersing heeft schuldig gemaakt. C. Dactyloscopische sporen C.1 Uit het opsporingsonderzoek van de politie, in het bijzonder uit de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 7 augustus 2006, is onder meer gebleken dat er een raam van de onbewoonde kamer op de begane grond aan de achterzijde van de woning aan de [adres] te Eindhoven open stond. C.2 Tijdens het onderzoek van de politie aan voormeld raam zijn door verbalisant [verbalisant 4] dactyloscopische sporen aangetroffen en veiliggesteld. Zijn bevindingen dienaangaande houden voor zover hier van belang - het volgende in. “Op 7 augustus 2006 werd door mij, verbalisant, een forensisch technisch sporenonderzoek ingesteld op het adres [adres] te Eindhoven. Tijdens het genoemde onderzoek zag ik dat in de achtergevel een raampartij was geplaatst. Aan de linkerzijde, gezien vanaf de binnenzijde van de woning, was in deze raampartij een naar buiten draaiend raam geplaatst. Boven dit draairaam was een uitzetraam aanwezig. Ik zag dat het genoemde raam een naar buiten draaiend raam betrof waarbij de scharnieren aan de linkerzijde, gezien vanaf de binnenzijde van de woning, waren geplaatst. Door mij werd het genoemde draairaam op sporen onderzocht. Na bestuiving van de raamsponning met aluminiumpoeder werden door mij aan de binnenzijde van de rechter raamsponning van het draairaam, gezien vanaf de binnenzijde van de woning, een dactyloscopisch spoor aangetroffen. Ik zag dat aan de linkerzijde van deze rechter sponning, gezien vanaf de binnenzijde van de woning, een afdruk van een vinger dan wel van een duim zichtbaar werd. Verder zag ik dat aan de rechterzijde van de genoemde raamsponning twee afdrukken van vingers zichtbaar werden. Door mij werden de genoemde vingerafdrukken middels een zwarte gelatinefolie gezamenlijk afgenomen. De genoemde gelatinefolie werd door mij gewaarmerkt als spoor 01. Vervolgens werd door mij, [verbalisant 4], het aangetroffen spoor van de twee vingers aan de rechterzijde van genoemde sponning na een tweede bestuiving met aluminiumpoeder middels zwarte gelatinefolie afgenomen. Het genoemde spoor werd door mij vervolgens gewaarmerkt als spoor 1A. Hierna werd door mij, [verbalisant 4], het aangetroffen spoor van de vinger dan wel duim aan de linkerzijde van de genoemde sponning na een tweede bestuiving met aluminiumpoeder middels zwarte gelatinefolie afgenomen. Het genoemde spoor werd door mij vervolgens gewaarmerkt als spoor 1B. Door mij werden de genoemde sporen 01, 1A en 1B op maandag 14 augustus 2006 aan [verbalisant 5], dactyloscoop van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, overgedragen voor een dactyloscopisch onderzoek. Op maandag 14 augustus 2006 deelde voornoemde [verbalisant 5] mij mondeling mede dat de twee genoemde vingerafdrukken welke door mij werden aangetroffen aan de rechterzijde van de eerdergenoemde raamsponning en gewaarmerkt met spoor 01 overeenkwamen met de rechter wijs- en middelvinger voorkomend op het dactyloscopisch signalement van de verdachte [naam verdachte]. Aangezien genoemde dactyloscopische sporen in de voornoemde woning werden aangetroffen, de sporen werden immers aan de binnenzijde van de genoemde raamsponning aangetroffen, is het aannemelijk dat de donor van het spoor tijdens het veroorzaken van het spoor deels, maar in ieder geval met de rechter hand, in de woning is geweest.” C.3 De bevindingen ten aanzien van de aangetroffen sporen van verbalisant [verbalisant 5] voornoemd, neergelegd in zijn proces-verbaal van 2 september 2006, houden – voor zover hier van belang – het volgende in. “Op 14 augustus 2006, ontving ik, verbalisant, deskundige A dactyloscopie, werkzaam bij de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, uit handen van forensisch technisch medewerker [verbalisant 4], drie dactyloscopische sporen, met het verzoek een dactyloscopisch onderzoek in te stellen. De dactyloscopische sporen waren op 7 augustus 2006, tijdens een forensisch technisch onderzoek, op het adres [adres] te Eindhoven, aangetroffen op de binnenzijde van een raamstijl in de woning. ONDERZOEK: Spoor 1, gewaarmerkt met SP01, betreft een dactyloscopisch spoor, waarop drie vingerafdrukken te zien waren. Gezien de stand en de plaats waar de vingerafdrukken zich onderling bevonden, is het aannemelijk dat deze vingersporen veroorzaakt waren door de duim enerzijds en de wijs- en middelvinger anderzijds van een rechterhand. Spoor 1A betreft een dactyloscopisch spoor, waarbij de vingerafdrukken van de wijs- en middelvinger na een tweede bestuiving met aluminiumpoeder afzonderlijk zijn overgenomen op een zwarte gelfolie. Spoor 1B betreft een dactyloscopisch spoor, waarbij de vingerafdruk van de rechterduim na een twee:de bestuiving is overgenomen op een zwarte gelfolie. De aangetroffen sporen werden door mij volgens vastgestelde methode vergeleken met de vingerafdrukken voorkomend op een vingerafdrukkenblad ten name van: [verdachte], geboren op [1971] te [geboorteplaats]. De uitslag van het ingestelde dactyloscopisch onderzoek is als volgt: Spoor 1A is geïdentificeerd op een afdruk van de rechter middelvinger voorkomend op het vingerafdrukkenblad ten name van [verdachte] voornoemd. Spoor 1 en 1B zijn na oriënterend onderzoek buiten beschouwing gelaten. De identificatie is uitgevoerd volgens de voorgeschreven methode en waste procedure. De identificatie betekent dat het spoor identiek is aan een afdruk van de geïdentificeerde. Zij voldoet aan de in Nederland geldende normen en eisen. Vanwege de eenmaligheid van dactyloscopische afdrukken betekent dit tevens dat het spoor van niemand anders afkomstig kan zijn. Conform de geldende normen en eisen heb ik het spoor ter verificatie van de identificatie aangeboden aan de Unit Dactyloscopie en Identificatie van het Korps Landelijke Politiediensten te Zoetermeer. Het voorstel tot identificatie wordt door deze dienst gedeeld en mijn conclusie bevestigd.” C.4 Op verzoek van de rechter-commissaris in de rechtbank ’s-Hertogenbosch zijn door de gerechtelijk deskundige voor de dactyloscopie A.J. Zeelenberg, werkzaam bij de KLPD, de door [verbalisant 5] onderzochte dactyloscopische sporen nader onderzocht. Zijn bevindingen, opgenomen in een rapport d.d. 22 april 2008, luiden - voor zover hier van belang - als volgt. “Door mij zijn de sporen genummerd met 1, 2 en 3 waardoor hierna wordt gesproken over spoor 1-A-1 en 1-A-2 en spoor 1-3. De twee afdrukken van de vingers I-A-1 en 1-A-2 staan in deze stand aan de buitenzijde van de raamstijl, spoor 1-3, de opponerende duim, aan de binnenzijde. De vergelijkingsafdrukken zijn de vingerafdrukken op dactyloscopische signalementen ten name van: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1971], afgenomen te Roermond op 2 december 1996, zoals aanwezig in de nationale vingerafdrukkencollectie bij het Nationaal Expertise Centrum onder het unieke persoons-/biometrienummer [nummer]. Onder ditzelfde nummer liggen nog drie vingerafdrukkenbladen voor met identieke afdrukken onder dezelfde personalia. Omdat de duimafdruk op bovenbedoeld vingerafdrukkenblad gevlekt is gebruikte ik voor de vergelijking van de duim een afdruk van het vingerafdrukkenblad dat werd opgenomen te Helmond op 17 februari 1987. Het vergelijkend onderzoek Voor mijn onderzoek heb ik de sporen uitvergroot en geplaatst naast de betreffende vergelijkingsafdrukken van [verdachte] voornoemd. Op grond van mijn onderzoek kom ik tot de conclusie dat sporen 1-A-1, spoor 1-A-2 en spoor 1-3, als kennelijke greep in samenhang aangetroffen op een raamstijl in perceel [adres] op of omstreeks 7 augustus 2006, identiek zijn aan respectievelijk een afdruk van de rechtermiddelvinger, de rechterringvinger en de rechterduim zoals deze voorkomen op dactyloscopische signalementen ten name van: [verdachte] geboren [1971] te [geboorteplaats]. De conclusie van identificatie betekent dat de sporen van de geïdentificeerde afkomstig zijn en dat alle andere donoren, vanwege de eenmaligheid van vingerafdrukken, zijn uitgesloten.” C.5 Uit het evenoverwogene blijkt dat op 7 augustus 2006 dactyloscopische sporen van verdachte zijn aangetroffen op het raam van de onbewoonde kamer op de begane grond van de woning aan de [adres] te Eindhoven, het pand waar de aangeefster ten tijde van de onderhavige feiten op de eerste verdieping woonde. C.6 Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd, dat de bovengenoemde [verbalisant 4] zichzelf bij gelegenheid van zijn verhoor door de rechter-commissaris op 11 april 2008 met betrekking tot de locatie van de vingerafdrukken tegen lijkt te spreken, gezien zijn hierboven onder C.2 weergegeven relaas. C.7 Bij dat verhoor heeft [verbalisant 4] onder andere verklaard: “Ik heb bij het sporenonderzoek op de [adres] te Eindhoven dactyloscopische sporen aangetroffen en veilig gesteld. Dart was bij mijn eerste onderzoek. Ik ben toen met de gezamenlijke recherche Eindhoven naar de woning gegaan. Ik was de enige van mijn discipline die erbij was. Dat is gebruikelijk bij een woninginbraak. Ik heb een hypothese opgesteld over wat er gebeurd zou kunnen zijn. Ik heb me geconcentreerd op de plaats waar de inbreker zou zijn binnen gekomen. De meest logische plaats leek mij het raam in de woning aan de achterzijde. Aangeefster had verklaard dat dat raam open stond. Er was ook geen braakschade op het raam. Het raam was een soort draairaam. Ik heb dactysporen aangetroffen aan de binnenzijde van het raam. Ik heb die sporen aangetroffen op het vastzittende deel van bet raamkozijn, dus niet op het houtwerk van het deel van het raam dat draaiend geopend kon worden. De sporen zaten van binnenuit gezien aan de rechterkant van het kozijn. Op die rechterkant zaten 2 afdrukken aan de rechterzijde en 1 afdruk aan de linkerzijde. Op het moment dat het raam dicht zou zijn had ik die sporen nog steeds kunnen zien zitten en afnemen.” C.8 Het hof ziet niet in hoe hierin een tegenspraak besloten ligt van [verbalisant 4]s hiervoor onder C.2 weergegeven relaas, dat inhoudt onder andere: “Na bestuiving van de raamsponning met aluminiumpoeder werden door mij aan de binnenzijde van de rechter raamsponning van het draairaam, gezien vanaf de binnenzijde van de woning, een dactyloscopisch spoor aangetroffen.” Het kan het daartoe strekkende betoog dan ook niet volgen. C.9 De verdachte heeft tijdens zijn verhoren door de politie, alsmede ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep betoogd -zakelijk weergegeven- dat de aangetroffen vingerafdrukken best van hem afkomstig kunnen zijn, omdat: - hij in het verleden samen met zijn benedenbuurman [getuige 3] in de gezamenlijke achtertuin van het pand aan de [adres] te Eindhoven heeft gewerkt; - hij toen in gesprek is geraakt met de toenmalige bewoonster van de woning; - hij op enig moment voorafgaand aan dat gesprek tegen het betreffende raam, dat al openstond, heeft geleund met zijn handen, waardoor de aangetroffen sporen mogelijk zijn ontstaan. C.10.1 De door verdachte bedoelde bewoonster van voornoemd pand, [getuige 2], heeft dienaangaande als getuige op 4 september 2006 bij de politie als volgt verklaard. “Ik heb gewoond heb op de [adres] te Eindhoven. Ik heb daar op de benedenverdieping gewoond tot ongeveer februari 2006. Ik ken mijn buurjongen die rechts van mij woont als je voor mijn voordeur staat. Hij heeft rode haren. Ik weet dat ik op een dag, ik dacht ergens in januari, de buurjongen met de rode haren in mijn tuin bezig zag. Hij was met nog een jongen. Ik stond in mijn woonkamer. Omdat ik hen zag staan heb ik mijn raam geopend van de achterzijde van de woonkamer. Dit omdat ik zo met de buurjongen met de rode haren kon praten. Het raam klapt naar buiten open. De jongen met de rode haren stond twee meter van het raam vandaan. De andere jongen kwam erbij staan. Die jongen vertelde mij dat hij boven de jongen met de rode haren woonde en dat hij de tuin bijhield omdat hij werkeloos was en zijn vriendin zwanger was (het hof begrijpt daaruit en uit hetgeen onder C.9 is weergegeven dat laatstbedoelde “jongen” de verdachte was). Het gehele gesprek hebben beide mannen twee à drie meter vanaf het raam gestaan. Beiden stonden rechtop tegen mij te praten. Zoals je normaal met iemand praat. Ik geloof dat de jongen met de zwangere vriendin op een gereedschap heeft geleund. We hebben alles bij elkaar een kwartier met elkaar gesproken. Ik heb nadat het gesprek beëindigd was het raam dicht gedaan. Ik had het namelijk alleen maar open gedaan om met hen te praten. Zij hebben beide nergens tegen aangeleund van het huis. U vraagt mij of ik nog gepoetst heb na het gesprek en toen ik weg ben gegaan uit de woning. Aangezien ik de woning netjes achter moest laten heb ik dat ook gedaan. Ik kan mij herinneren dat ik met een natte stoffen doek de vensterbank heb gedaan en mezelf kennende heb ik ook de voor en achterkozijnen van de woonkamer van de woning afgedaan met de natte doek. Het waren houten kozijnen. De beide jongens heb ik nooit binnengelaten. Na mij heeft er niemand meer beneden gewoond. Ik kom ik wel eens langs het huis aan de [adres] te Eindhoven. Ik zag dan dat de benedenverdieping nog steeds leeg stond.” C.10.2 Voornoemde getuige [getuige 2] heeft op 7 april 2008 bij de rechter-commissaris in de rechtbank ’s-Hertogenbosch een nadere verklaring afgelegd, die -zakelijk weergegeven- het volgende inhoudt. “Ik had in mijn woning aan de tuinkant een uitsteekraam dat naar buiten open draaide. Ik had het raam niet open staan als ik niet thuis was. U vraagt mij of ik [verdachte] wel eens tegen mijn raam aan heb zien staan. Dat heb ik niet. U vraagt mij of hij op de dag van de kennismaking misschien aan de binnenkant van het raam vlakbij mij heeft gestaan. Hij stond die dag op een veilige afstand. Hij stond op 1 of 2 meter afstand. Ik zat in de raamopening. Het raam stond open en stak dus een stuk uit. Ik denk dat [verdachte] ongeveer ter hoogte van het uiterste uitstekende deel van het raam zal hebben gestaan. Het zal misschien een halve meter hebben gescheeld. De buurjongen stond naast [verdachte]. Hij stond naast de groencontainer. De groencontainer stond op zo'n 2 meter afstand van het raam. Ik bedoel dan het vastzittende gedeelte van het raamkozijn, dus het kozijn dat in de muur gemetseld zit. U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat beide mannen tijdens het gesprek dat ik met hen had 2 tot 3 meter vanaf het raam stonden. Ik denk dat wat ik toen heb verklaard dichterbij de werkelijkheid ligt dan wat ik zojuist zei. Ik bedoel dan met een redelijke zekerheid 2 tot 3 meter vanaf het vastzittende gedeelte van het raamkozijn.” C.11.1 Verdachtes sub C.9 weergegeven stelling vindt alzo weerlegging in de getuigenverklaringen van [getuige 2]. C.11.2 Ten overvloede overweegt het hof dat de door [verbalisant 4] aangetroffen dactyloscopische sporen, gezien de plaats waar die zich bevonden, redelijkerwijs niet kunnen zijn ontstaan als gevolg van de door verdachte gestelde gedraging, te weten: leunen tegen het raam. C.12 Het hof trekt, zijnde uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep een andere wijze van binnendringen in het huis van aangeefster niet aannemelijk geworden, uit één en ander het gevolg dat de onderhavige sporen door de verdachte zijn achtergelaten toen hij in de nacht van 6 op 7 augustus 2006 door het raam naar binnen is geklommen en vervolgens aangeefster [slachtoffer 1] heeft afgeperst. C.13 Daaraan kan de stelling van de verdediging, dat -zakelijk weergegeven- het logischer zou zijn geweest, dat bij inklimmen sporen van een rechterhand op de rechter sponning zouden zijn achtergelaten niet afdoen, aangezien niet bekend is geworden hoe de verdachte de woning precies is ingeklommen. D. De verklaring van [getuige 1] D.1 Namens de verdachte is ten verweer nog betoogd dat deze van de sub 1. tot en met 4. ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, aangezien hij - gelet op de verklaringen van [getuige 1] - deze feiten niet kan hebben gepleegd omdat hij ten tijde van die feiten naast [getuige 1] in bed lag en hij het bed niet kon verlaten zonder dat zij het zou merken. D.2 [getuige 1] heeft op 14 augustus 2006 bij de politie en op 20 oktober 2008 bij de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof een verklaring afgelegd. D.2.1 Bedoelde verklaring afgelegd bij de politie houdt – voor zover hier van belang – het volgende in. “Op zondag (het hof begrijpt: op 6 augustus 2006) zijn we (het hof begrijpt: [getuige 1] en de verdachte) rond een uur of 00.00 uur naar bed gegaan. Ik slaap niet goed. Ik weet nog wel dat ik lag te slapen en in de nacht wakker werd. Ik weet niet precies hoe laat dat was, maar voor mijn gevoel was het 02.00 uur. Ik dacht het ook te zien op de wekker naast ons bed. Ik werd wakker van de deurbel van ons maar volgens mij ook van de deurbel van de onderbuurman. Ik hoorde een meisje huilen. Ik hoorde dat aan de manier van huilen. Ik kon dat horen omdat het raam open stond bij ons bed. Wij slapen aan de voorzijde van de straat. Ik zei nog tegen [verdachte]: “De deurbel gaat; er staat iemand te huilen”. Ik hoorde [verdachte] zeggen: “Laat, dat kan goed iemand zijn die ruzie heeft gehad met haar vriend bij de kroeg hier tegenover”.” D.2.2 Bedoelde verklaring afgelegd bij de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof houdt het volgende in. “Ik begrijp dat u mij wilt horen over een gebeurtenis in de nacht van 6 op 7 augustus 2006 in Eindhoven. Ik woonde toen samen met [verdachte] aan de [adres]. Die avond zijn wij 00.00 uur zijn wij naar bed gegaan. Omstreeks 01.30 uur ben ik wakker geworden omdat er werd aangebeld ik heb ook horen huilen en om hulp horen roepen. Wij hebben niet open gedaan. [verdachte] zei: “Misschien is er ruzie bij het café aan de overkant”. Ik was op dat moment hoogzwanger. Nadat wij om twaalf uur naar bed zijn gegaan, heeft hij niet meer het huis heeft verlaten. Ik had het anders zeker gemerkt omdat hij om het bed te verlaten over mij heen had moeten gaan. Ik sliep toen heel licht, ook in verband met mijn zwangerschap. Ook toen zoals ik eerder heb verklaard om half twee in de nacht werd aangebeld, lag [verdachte] naast mij.” D.3 Haar verklaring komt er alzo op neer dat: a. de verdachte en zijzelf op 7 augustus 2006 om 0.00 uur zijn gaan slapen; b. zij is wakker geworden van aanbellen en huilen. D.3.1 Het tijdstip van ontwaken verschilt derhalve in haar verklaringen maar dat laat onverlet de kern van haar verklaringen, namelijk wat volgens haar de reden voor het ontwaken is geweest. D.4 Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] aan bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten niet in de weg staan. Zij heeft weliswaar verklaard dat zij het zou hebben gemerkt als de verdachte hun gezamenlijk bed zou hebben verlaten, maar dat betekent niet, dat het uitgesloten moet worden geacht dat de verdachte die nacht zijn woning heeft verlaten zonder dat [getuige 1] daarvan wakker is geworden. D.5 In dat verband zijn nog van belang de bij de politie afgelegde verklaring van de aangeefster inhoudende, dat zij nadat de onderhavige feiten waren begaan vanaf haar balkon twee krukjes in de tuin van de buurman heeft gegooid in de hoop dat iemand daarvan wakker zou worden , alsmede de bij de politie afgelegde verklaring van de [getuige 3], voor zover inhoudende dat hij rond 2.00 – 2.15 uur die bewuste nacht is wakker geworden en vrij kort daarna twee “klappen” hoorde, komende vanaf de achterzijde van zijn woning, waarbij hij dacht dat er iets naar beneden was gevallen. Het hof leidt uit dat één en ander af dat het geluid van het vallen van de krukjes kennelijk goed hoorbaar was voor de [getuige 3], wiens slaapkamer evenals die van [getuige 1] is gelegen aan de voorzijde van de woning. [getuige 1], van wie het slaapkamerraam ten tijde van de onderhavige gebeurtenissen open stond , is blijkens haar verklaringen van het geluid van vallende voorwerpen echter niet wakker geworden, wat erop duidt dat zij minder licht sliep dan zij zelve meende. D.6 Het hof verwerpt het verweer. E. De bij parketnummer 01-825335-06 onder 1., 2. en 4. ten laste gelegde feiten E.1 Het hof neemt in de eerste plaats in aanmerking zijn hierboven onder B.5 getrokken conclusie luidende dat het ervan overtuigd is geraakt dat het verdachte is geweest, die zich aan de sub 3. subsidiair ten laste gelegde afpersing heeft schuldig gemaakt. E.2 In de tweede plaats overweegt het hof, gelijk onder B.5 overwogen, dat slechts één persoon in de woning van aangeefster is binnengedrongen. Blijkens de aangifte zijn de handelingen, weergegeven in de onder 1. primair, 2. subsidiair, 3. subsidiair en 4 tenlastegelegde feiten door één en dezelfde persoon verricht. E.3 Die omstandigheden laten redelijkerwijs geen andere gevolgtrekking toe dan dat de verdachte ook de onder 1. primair, 2. subsidiair en 4. ten laste gelegde feiten heeft begaan. Het hof acht dan ook die feiten wettig en overtuigend bewezen. Bewezenverklaring Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof ten laste van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat hij de bij parketnummer 01/825335-06 onder 1. primair, 2. subsidiair, 3. subsidiair en 4. ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 7 augustus 2006 te Eindhoven ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [slachtoffer 1], met voormeld oogmerk - die [slachtoffer 1] in een wurggreep of nekklem gepakt en gehouden en - die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Kop dicht, anders ga je eraan" en "Waar is het geld, waar is het geld" en "Ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op 7 augustus 2006 te Eindhoven door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het met zijn ontblote onderlichaam tegen de schaamstreek van die [slachtoffer 1] drukken en bestaande dat geweld uit - het middels een wurggreep of nekklem die [slachtoffer 1] naar haar slaapkamer leiden en bestaande die andere feitelijkheden uit - het dwingen van die [slachtoffer 1] met haar knieën op haar bed te gaan zitten en haar dreigend de woorden toe te voegen: "Doe je broek naar beneden" en "Niet kijken" en "Niet kijken en blijven liggen"; 3. hij op 7 augustus 2006 te Eindhoven met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 1], welk geweld hierin bestond dat hij die [slachtoffer 1] in een wurggreep of nekklem heeft vastgepakt”; 4. hij op 7 augustus 2006 te Eindhoven opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd door toen en aldaar voornoemde [slachtoffer 1] opzettelijk en wederrechtelijk in haar slaapkamer op te sluiten, immers heeft hij - die [slachtoffer 1] gedwongen in die slaapkamer te gaan staan en - die [slachtoffer 1] gezegd dat zij niks moest proberen uit te halen en - de deur van die slaapkamer afgesloten. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het onder 1. bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 45, eerste lid, juncto artikel 317, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 2. subsidiair bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 3. subsidiair bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht Het onder 4. bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 282, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf en maatregel Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan: 1. “Poging tot afpersing”; 2. “Feitelijke aanranding van de eerbaarheid”; 3. “Afpersing”; 4. “Opzettelijk iemand van de vrijheid beroofd beroven”. De eerste rechter heeft de verdachte terzake van die feiten, weliswaar wat het derde feit betreft met een andere kwalificatie, alsmede terzake van een bij aparte dagvaarding ten laste gelegde schuldheling, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep in verband met een eventueel op te straf bepleit dat - uitsluitend terzake van de onder 3. meest subsidiair ten laste gelegde verduistering van een mobiele telefoon - zal worden volstaan met een kortere gevangenisstraf dan de reeds door verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op: - de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de omstandigheid dat het hier gaat om feiten die zijn gepleegd nadat de verdachte gedurende de nachtelijke uren de slaapkamer van de woning van het slachtoffer was binnengedrongen; - de omstandigheid dat de verdachte bij de uitvoering van de feiten lichamelijk geweld op het slachtoffer heeft toegepast door haar vrijwel de gehele tijd dat hij in haar woning was in een wurggreep te houden, alsmede het slachtoffer op een agressieve, dreigende manier heeft toegesproken, één en ander teneinde haar te dwingen tot de afgifte van geld, haar mobiele telefoon en het dulden van ontuchtige handelingen; - de omstandigheid dat de verdachte aldus de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer heeft geschonden; - de mate waarin het bewezen verklaarde feit heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer; - de omstandigheid dat slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later nadelige, psychische gevolgen kunnen ondervinden; - de omstandigheid dat door dergelijke gewelddadige feiten de rechtsorde ernstig wordt geschokt en deze bovendien tot grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij leiden. Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op: - de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 oktober 2008, waaruit blijkt dat hij veelvuldig eerder is veroordeeld terzake van onder meer vermogensdelicten, geweldsdelicten, alsmede een poging tot verkrachting; - de inhoud van het hem betreffend voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 29 november 2006, opgemaakt door H. Vloet, reclasseringswerker; - de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten, die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn. Aan de hand heeft het hof een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren tot uitgangspunt genomen. Gelet echter op voormelde recidive van verdachte ten aanzien van vermogensdelicten, geweldsdelicten en een zedendelict, alsmede voormelde omstandigheden waaronder het feit is begaan, is het hof van oordeel dat met een dergelijke straf, die ook door de advocaat-generaal is gevorderd, niet kan worden volstaan en een forse verhoging daarvan in de rede ligt. Alles overziende acht het hof op grond van het vorenstaande een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren een passende reactie. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [slachtoffer 1], wonende aan de [adres] te [woonplaats], als gevolg van de bewezen verklaarde feiten, immateriële schade heeft geleden, welke het hof naar billijkheid begroot op EUR 1.500,00 Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 1.500,00 te betalen ten behoeve van het slachtoffer. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende aan de [adres] te [woonplaats], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van EUR 4.778,00. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. Deze vordering is door de eerste rechter toegewezen tot een bedrag van EUR 1.550,00, bestaande uit vergoeding terzake van geleden immateriële schade ten bedrag van EUR 1.500,00 en terzake van gemaakte telefoonkosten tot een bedrag van EUR 50,00. De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij vergoeding van hetgeen in eerste aanleg is toegewezen. De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op een bedrag van EUR 1.500,00. Ter onderbouwing van de vordering voor zover die ziet op gemaakte (extra) telefoonkosten heeft de benadeelde partij bij het voegingsformulier een aantal schriftelijke overzichten van telefoonkosten gevoegd. Het hof acht het echter op grond van die overzichten niet zonder meer duidelijk dat ten gevolge van de onderhavige feiten de benadeelde partij een bedrag van EUR 50,00 aan (extra) telefoonkosten zou hebben gemaakt. Daarom is de vordering in zoverre niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, doch tot op heden begroot op nihil. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 246, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat verdachte het bij parketnummer 01/830399-06 primair en subsidiair, alsmede bij parketnummer 01/825335-06 onder 2. primair en 3. primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij parketnummer 01/826335-06 onder 1. primair, 2. subsidiair, 3. subsidiair en 4. ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: 1. Poging tot afpersing. 2. Feitelijke aanranding van de eerbaarheid. 3. Afpersing. 4. Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren. Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer 1], wonende te [adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten dele toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro). Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Aldus gewezen door mr. H.D. Bergkotte, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. N.J.M. Ruyters, in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier, en op 27 november 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.