Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5697

Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2008-12-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers279033 / HA ZA 07-537
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beroep curator op onverschuldigde betaling/ artikel 42 Fw.


Uitspraak

Uitspraak Rechtbank Rotterdam Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 279033 / HA ZA 07-537 Uitspraak: 26 november 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: mr. Petrus Pieter Hendricus VERHEIJDEN Q.Q., handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de vennootschap onder firma RON’S KLIMAATSHOP V.O.F. en haar vennoten Ronald TROMP en Jolanda Carina KRIJGSMAN, kantoorhoudende te Rotterdam, eiser, advocaat mr. B.D. Bos, - tegen - 1 [gedaagde-1], wonende te Barendrecht, gedaagde sub 1, niet verschenen, 2. [gedaagde-2], wonende te Barendrecht, gedaagde sub 2, advocaat mr. A.P. van Elswijk, 3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BAS HOLDING B.V., gevestigd te Barendrecht, gedaagde sub 3, advocaat mr. A.P. van Elswijk. Partijen worden hierna aangeduid als: de curator, [gedaagde-1], [gedaagde-2] en Bas Holding. [gedaagde-1], [gedaagde-2] en Bas Holding worden gezamenlijk aangeduid als: gedaagden. 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - de dagvaarding d.d. 9 januari 2007, met producties; - de conclusie van antwoord, van de zijde van [gedaagde-2] en Bas Holding; het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 9 mei 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast; de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door mr. Van Elswijk overgelegde producties (bij brief d.d. 22 augustus 2007 toegezonden aan de rechtbank); het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 3 september 2007; - de akte uitlating, van de zijde van de curator, met producties; - de antwoordakte, van de zijde van [gedaagde-2] en Bas Holding. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voorzover van belang – het volgende vast: 2.1 Ron’s Klimaatshop V.O.F. (verder: Ron’s Klimaatshop) heeft bij overeenkomst van 7 oktober 2003 een auto (merk Chrysler) verkocht en geleverd aan Country Car Rotterdam B.V. (verder Country Car) voor een bedrag van € 14.000,--. Na verrekening resteerde een bedrag van € 13.200,77. 2.2 Country Car heeft de koopsom aan [gedaagde-1] betaald. [gedaagde-1] heeft de koopsom op zijn beurt aan [gedaagde-2] / Bas Holding betaald. 2.3 Ron’s Klimaatshop is op 23 december 2003 failliet verklaard met benoeming van de curator als zodanig. 2.4 [gedaagde-2] was in 2003 en is enig aandeelhouder en bestuurder van Bas Holding. 2.5 Bij brief van 9 januari 2006 aan [gedaagde-1] heeft de curator de nietigheid ingeroepen van een mogelijke afspraak tussen [gedaagde-1] en Ron’s Klimaatshop over het in ontvangst nemen door [gedaagde-1] van Country Car van het bedrag van € 13.200,77. 2.6 Bij brief van 30 mei 2006 aan gedaagden heeft de curator de doorbetaling door [gedaagde-1] aan [gedaagde-2] c.q. Bas Holding van een bedrag van € 13.200,77 (in de brief staat € 13.277,-- maar dit betreft naar de rechtbank aanneemt een kennelijke verschrijving) en het: “ vervolgens verrekenen van dit bedrag met vorderingen op de heer Tromp (verder: Tromp) c.q. Ron’s Klimaatshop” vernietigd. 2.7 Bij brief van 19 december 2006 aan Bas Holding heeft de curator, voor zover Bas Holding zich hierop zou beroepen, een mogelijke afspraak tussen Bas Holding en Ron’s Klimaatshop dat de “beweerdelijk verschuldigde huur voor de loods in Barendrecht zou worden betaald door storting van de koopprijs van de auto - door de koper - op de bankrekening van de heer [gedaagde-1]” buitengerechtelijk vernietigd op grond van artikel 42 van de Faillis¬sementswet (hierna: Fw). 3 Het geschil 3.1 De vordering van de curator luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de curator van: een bedrag van € 13.200,77 (hoofdsom); de wettelijke rente over het sub a gevorderde bedrag vanaf 7 oktober 2003, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening; de buitengerechtelijke incassokosten op basis van het rapport Voorwerk II, zijnde een bedrag van € 904,--; de kosten van deze procedure. 3.2 Bas Holding en [gedaagde-2] hebben tegen de vordering verweer gevoerd en geconcludeerd dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de vordering van de curator zal afwijzen, met veroordeling van de curator in de kosten van het geding. Op het verweer zal, waar nodig, hierna bij de beoordeling worden ingegaan. 4 De beoordeling A. Vordering op Bas Holding A.1 Inleiding 4.1 Het is tussen partijen niet in geschil dat de opbrengst van de verkoop van de auto, € 13.200,77, door Country Car niet aan Ron’s Klimaatshop maar aan [gedaagde-1] is betaald door overmaking op de rekening van [gedaagde-1] en dat [gedaagde-1] dit bedrag vervolgens contant aan [gedaagde-2] / Bas Holding heeft verstrekt. Wel in geschil is of [gedaagde-2] / Bas Holding van dit bedrag vervolgens een bedrag van € 5.200,- contant aan Tromp heeft betaald, zoals Bas Holding heeft aangevoerd en de curator betwist. 4.2 De curator heeft aan zijn vordering op Bas Holding ten grondslag gelegd dat Bas Holding het bedrag van € 13.200,77 zonder recht of titel heeft ontvangen en dat zij door dit bedrag niet terug- c.q. door te betalen aan Ron’s Klimaatshop onrechtmatig, althans paulianeus heeft gehandeld en gehouden is de hierdoor door de boedel geleden schade te vergoeden. Volgens de curator is er sprake van een onverplicht verrichte rechtshandeling, welke rechtshandeling op grond van artikel 42 Fw buitengerechtelijk vernietigbaar is. Daarnaast doet de curator een beroep op artikel 54 Fw en op ongerechtvaardigde verrijking van Bas Holding. 4.3 Bas Holding erkent het bedrag van € 13.200,77 te hebben ontvangen van / via [gedaagde-1], maar betwist dat sprake was van een onverplichte betaling. Zij stelt dat zij op grond van een mondelinge (onder)huurovereenkomst met Ron’s Klimaatshop recht had op huurpenningen ad € 1.500,- per maand en dat er sprake was van een betalingsachterstand. Daarnaast voert zij aan dat zij een vordering had op Ron’s Klimaatshop wegens een uit¬gevoerde verhuizing. Het ontvangen bedrag is deels (namelijk voor € 8.000,--) aangewend voor de betaling van het aldus openstaande bedrag. Voor wat betreft het restant van het door haar ontvangen bedrag stelt Bas Holding dat zij een bedrag van € 5.200,-- aan Tromp heeft (terug)betaald. Bas Holding heeft ter onderbouwing van deze stelling een ‘kasbewijs voor uitgaaf’ overgelegd waarop staat dat aan R. Tromp is betaald “5200 €” met als vermelding “restant verkoop Auto”. De curator betwist dat Bas Holding dit bedrag aan Ron’s Klimaatshop heeft betaald; hij stelt dat de kwitantie vervalst is, waarmee de curator blijkens de overgelegde correspondentie kennelijk bedoelt te stellen dat de daarop voorkomende handtekening is vervalst. 4.4 De rechtbank oordeelt hierover als volgt, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen het bedrag van € 5.200,-- waarvan Bas Holding stelt dat zij dit heeft afgedragen aan Ron’s Klimaatshop, en het gedeelte dat is aangewend ter voldoening van de beweerdelijke openstaande facturen. A.2 Het bedrag van € 5.200,-- 4.5 In de stellingen van Bas Holding ligt besloten dat het bedrag van € 5.200,-- niet aan haar toekwam en dat zij gehouden was om dit aan Tromp af te dragen. Omdat Bas Holding stelt en de curator betwist dat Bas Holding aan deze afdrachtverplichting heeft voldaan, rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) de bewijslast hiervan op Bas Holding. Bas Holding beroept zich voor dit bewijs op het volgens haar door Tromp getekende kasbewijs. Nu de curator de echtheid van de handtekening van Tromp niet erkent (vergelijk artikel 159 lid 2 Rv), zal Bas Holding toegelaten worden tot het bewijs dat zij het bedrag van € 5.200,-- heeft voldaan aan Tromp. Bij deze bewijsvoering kunnen de kwitantie en de echtheid daarvan een rol kunnen spelen. 4.6 De rechtbank onderkent dat het tot de mogelijkheden behoort om dit bewijs mede te leveren door een deskundigenbericht omtrent de echtheid van de handtekening op het ‘kasbewijs voor uitgaaf’. Uit proceseconomische overwegingen zal de rechtbank Bas Holding eerst de gelegenheid geven getuigen te laten horen. Bas Holding kan vervolgens zich er over uitlaten of zij het bewijs tevens wenst te leveren door middel van een door de rechtbank te benoemen handschriftdeskundige. De kosten van het onderzoek van de deskundige zullen in eerste instantie door Bas Holding gedragen moeten worden, nu zij zich beroept op de echtheid van de kwitantie. A.3 Het gedeelte van de betaling dat is aangewend voor de betaling van de gestelde schuld 4.7 Ten aanzien van het deel van de ontvangen koopsom dat zou zijn gebruikt voor de aflossing van een gestelde schuld van € 8.000,--, wordt als volgt overwogen. 4.8 Nu de curator onder meer stelt dat er sprake is van een onverplichte rechtshandeling, zal de rechtbank dit deel van de vordering van de curator allereerst beoordelen naar de eisen van artikel 6:203 BW. Dit artikel bepaalt dat degene die een ander zonder rechtsgrond een goed (rechtbank: in dit geval een geldbedrag) heeft gegeven, gerechtigd is dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. De curator stelt dat het bedrag van € 8.000,-- is betaald zonder rechtsgrond, Bas Holding betwist dit, zij beroept zich op het bestaan van een huurovereenkomst en op uitgevoerde verhuiswerkzaamheden. 4.9 (i) Bas Holding voert aan dat Ron’s Klimaatshop op grond van een mondelinge huurovereenkomst gehouden was tot betaling van een maandelijkse huur van € 1.500,-- en tot vergoeding voor uitgevoerde verhuiswerkzaamheden, dit tot een totaalbedrag van circa € 8.000,--. De curator betwist dat er sprake was van een mondelinge huurovereenkomst en stelt dat Bas Holding een deel van een loods om niet ter beschikking stelde aan Ron’s Klimaatshop. (ii) Zowel de curator als Bas Holding hebben facturen van Bas Holding aan Ron’s Klimaatshop overgelegd. Tussen deze facturen zitten verschillen, waarvan Bas Holding stelt dat deze het gevolg zijn van haar rommelige administratie, waardoor zij sommige facturen opnieuw heeft moeten opstellen. De rechtbank zal uitgaan van het setje facturen zoals door de curator als productie 11 bij akte uitlating in het geding is gebracht nu dit kennelijk de facturen zijn die Bas Holding zou hebben overhandigd aan Ron’s Klimaatshop. (iii) Ten aanzien van de gestelde verhuiskosten geldt dat de rechtbank aan dit deel van het verweer van Bas Holding voorbij zal gaan, nu Bas Holding dit verweer onvoldoende heeft onderbouwd. Niet alleen zijn er geen stukken in het geding gebracht met betrekking tot de verhuizing, maar gesteld noch gebleken is wanneer die verhuizing zou hebben plaatsgevonden en om welk bedrag het gaat. 4.10 Op de curator rust, nu hij zich beroept op de rechtsgevolgen van zijn stelling dat Ron’s Klimaatshop de loods om niet in gebruik heeft gekregen van Bas Holding, op grond van artikel 150 Rv de bewijslast van deze stelling. 4.11 Alvorens echter de bewijsopdracht hiertoe te geven dient Bas Holding zich bij conclusie na tussenvonnis uit te laten over de samenstelling van het bedrag van € 8.000,-- en wel in verband met het volgende. Indien uit de overgelegde set facturen de dubbele facturen worden weggelaten is het totaal bedrag (€ 4.000,-- voor een depot en 5 * € 1.500,-- voor de maandelijkse huur van augustus, september, oktober, november en december 2003 =) € 11.500,--. Het is de rechtbank niet duidelijk op welke grondslag Bas Holding stelt dat zij er aanspraak op kan maken dat zij het depot kan houden (nu de huurovereenkomst inmiddels is beëindigd) en – mede gelet op de verschillende factuurdata, bezien tegen de datum van de betaling – hoe het bedrag van € 8.000,- tot stand is gekomen. Voorts dient rekening gehouden te worden met de omstandigheid dat het bedrag van € 8.000,-- kennelijk een bedrag aan verhuiskosten bevat, terwijl de beroep op verrekening voorzover het op deze kosten ziet, zal worden afgewezen. 4.12 In het navolgende zal worden ingegaan op de overige geschilpunten tussen de curator en Bas Holding voor het geval het voorgaande niet leidt tot toewijzing van de vordering van de curator terzake van het bedrag van € 8.000,--, waarbij allereerst zal worden ingegaan op het beroep van de curator op artikel 42 Fw. Omdat de navolgende beoordeling alleen relevant is voor het geval de curator er niet in slaagt te bewijzen dat de loods om niet ter beschikking was gesteld, zal bij deze beoordeling ervan uitgegaan worden dat er sprake is van een huurovereenkomst tussen Bas Holding en Ron’s Klimaatshop. 4.13 Artikel 42 Fw geeft de curator de bevoegdheid om ten behoeve van de boedel elke rechtshandeling die Ron’s Klimaatshop voor de faillietverklaring onverplicht heeft verricht en waarvan zij bij dit verrichten wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, te vernietigen. Een rechtshandeling anders dan om niet, die hetzij meerzijdig is, hetzij eenzijdig en tot een of meer bepaalde personen gericht is, kan wegens benadeling slechts worden vernietigd, indien ook degenen met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, wisten of behoorden te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn. Daarbij geldt voorts dat er daadwerkelijk sprake moet zijn van benadeling van een of meerdere crediteuren in hun verhaalsmogelijkheden. Deze benadeling moet - wanneer tussen partijen wordt geprocedeerd - aanwezig zijn op het moment dat er door de rechter wordt beslist over het beroep van de curator op artikel 42 Fw. 4.14 Voor het slagen van het beroep van de curator op artikel 42 Fw is dan ook vereist: (1) dat de betaling aan Bas Holding onverplicht was, (2) dat dit ten tijde van de beslissing door deze rechtbank (of in hoger beroep door het hof) heeft geleid tot benadeling van een of meer crediteuren in hun verhaalsmogelijkheden, (3) dat Ron’s Klimaatshop wist of behoorde te weten dat de betaling zou leiden tot benadeling van de crediteuren en (4) – nu er sprake is van een rechtshandeling anders dan om niet – dat Bas Holding wist of behoorde te weten dat benadeling van de crediteuren van Ron’s Klimaatshop het gevolg zou zijn. 4.15 Over het eerste criterium, de onverplichtheid, wordt het volgende overwogen. Een rechtshandeling is onverplicht verricht in de zin van artikel 42 Fw, indien er geen rechtsgrond voor het verrichten van de aan te tasten handeling bestond of een bestaande verplichting niet opeisbaar was ten tijde van het verrichten van de handeling. Omdat het beroep van de curator op artikel 42 Fw alleen behandeling behoeft indien de curator niet slaagt in het bewijs dat er sprake is van een rechtshandeling zonder rechtsgrond (zie hiervoor onder 4.12), is thans uitsluitend van belang of er sprake is van een voldoening van een niet opeisbare verplichting. 4.16 Partijen kunnen zich bij conclusie na tussenvonnis nader uitlaten over de vraag of en in hoeverre er sprake was van een niet opeisbare verplichting. Vooralsnog stelt de rechtbank vast dat bij de facturen zich facturen van 28 oktober 2003 en 28 november 2003 bevinden. Blijkens de omschrijving van de facturen omvatten deze de huur voor de maanden november en december 2003. Voor deze maanden geldt dat zonder een nadere toelichting niet kan worden ingezien dat deze reeds verschuldigd waren in het begin van de maand oktober 2003, toen – zo begrijpt de rechtbank – de betaling aan Bas Holding plaatsvond. 4.17 Bas Holding heeft het verweer gevoerd dat de betaling niet kan worden gekwalificeerd als een onverplichte rechtshandeling omdat er geen sprake zou zijn van een rechtshandeling. Dit verweer faalt nu de betaling op een rechtsgevolg was gericht, namelijk het te niet doen gaan van de gestelde schuld van Ron’s Klimaatshop aan Bas Holding, zodat sprake is van een rechtshandeling. Dat deze betaling via de bankrekening van een ZZP’er / werknemer van een dochtervennootschap van Bas Holding verloopt, maakt niet dat er niet langer sprake is van een betaling. 4.18 Ten aanzien van het tweede criterium van artikel 42 Fw, de benadeling, oordeelt de rechtbank dat nu door de betaling aan Bas Holding het vermogen van Ron’s Klimaatshop is verminderd, er sprake is van benadeling van de schuldeisers. Het betoog van Bas Holding dat daartegenover staat dat de schuldenlast is verminderd, doet hieraan niet af. Als gevolg van de betaling is het bedrag van € 8.000,-- eenzijdig aangewend ter betaling van de gestelde vordering van Bas Holding, waardoor zij is bevoordeeld ten opzichte van de andere schuldeisers die hierdoor niet konden meedelen in dit bedrag. 4.19 De volgende vraag is of aan het derde en vierde criterium – wisten of behoorden Ron’s Klimaatshop en Bas Holding te weten dat de schuldeisers van Ron’s Klimaatshop zouden worden benadeeld ? – is voldaan. Nu deze vraag alleen aan de orde komt indien er sprake is van betalingen onder een bestaande huurovereenkomst (zie overweging 4.12) én vast komt te staan dat er sprake is van voldoening van een niet-opeisbare schuld (zie overweging 4.15 en 4.16), is de vraag of dit onder het bewijsvermoeden van artikel 43 lid 1 sub 2 Fw valt. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich hierover nader uit te laten. 4.20 Voor het subsidiaire beroep van de curator op ongerechtvaardigde verrijking c.q. onrechtmatig handelen van Bas Holding geldt dat dit geen behandeling behoeft indien en voor zover de vordering van de curator op grond van het voorgaande wordt toegewezen. Indien en voor zover de vordering van de curator op Bas Holding op grond van het voorgaande niet wordt toegewezen, geldt dat hetgeen de curator overigens heeft gesteld onvoldoende is voor een geslaagd beroep op ongerechtvaardigde verrijking c.q. onrechtmatig handelen, zodat de vordering van de curator niet op deze grondslagen kan worden toegewezen. 4.21 Het beroep van de curator op artikel 54 Fw slaagt evenmin. Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, blijkt niet meer dan dat Ron’s Klimaatshop en [gedaagde-2] / Bas Holding overeengekomen zijn dat Ron’s Klimaatshop de auto zou verkopen en de opbrengst daarvan zou afdragen aan [gedaagde-2] / Bas Holding en dat vervolgens Ron’s Klimaatshop opdracht heeft gegeven aan Country Car om het bedrag van de koopprijs uit te betalen aan [gedaagde-1] (die het geld heeft afgedragen aan [gedaagde-2] / Bas Holding). De curator heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat Bas Holding op enig moment de schuld van Country Car aan Ron’s Klimaatshop heeft overgenomen en dat Bas Holding daardoor als schuldenaar van Ron’s Klimaatshop gold. In het bijzonder heeft de curator niet gesteld dat tussen Country Car en Bas Holding een afspraak is gemaakt, op grond waarvan Bas Holding de schuld van Country Car aan Ron’s Klimaatshop overnam. Er is dan ook in ieder geval geen sprake van een zuivere schuldovername in de zin van artikel 6:155 BW. Hoewel het begrip schuldovername in de zin van artikel 54 Fw ruimer uitgelegd moet worden dan in artikel 6:155 e.v. BW, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopings¬punten om de begrippen schuldovername en verrekening in artikel 54 Fw zo ruim uit te leggen dat de door partijen uitgevoerde drie/vier-partijen-betalingsconstructie er onder valt. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een betaling en niet van een via een constructie gecreëerde schuld van Bas Holding aan Ron’s Klimaatshop die vervolgens verrekend zou zijn met de gestelde huurtermijnen. B. Vorderingen op [gedaagde-2] en [gedaagde-1] 4.22 De beslissingen op de vorderingen op [gedaagde-2] en [gedaagde-1] worden aangehouden. C. Nadere procesvoering 4.23 Uit proceseconomische overwegingen zullen partijen eerst in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten op de punten zoals aangegeven in overweging 4.11, 4.16 en 4.19 van dit vonnis. Eerst nadat naar aanleiding hiervan nader zal zijn beslist, komt bewijs¬voering aan de orde. 4.24 De rechtbank geeft partijen in overweging om tot een minnelijke regeling te komen. Gelet op het aantal nog te verrichten proceshandelingen en de te geven bewijsopdrachten, lijkt het er op dat de kosten voor partijen bij het uitprocederen van deze zaak niet in verhouding zullen staan tot de mogelijke baten. 5 De beslissing De rechtbank, alvorens verder te beslissen - verwijst de zaak naar de rol van woensdag 14 januari 2009 voor het nemen van een conclusie na tussenvonnis door Bas Holding om zich uit te laten over de samenstelling van het bedrag van € 8.000,-- en de overige vragen zoals vervat in overweging 4.11 van dit vonnis; - vervolgens zal de curator bij antwoordconclusie na tussenvonnis kunnen reageren op de conclusie van Bas Holding, waarbij hij zich tevens dient uit te laten over de vraag in hoeverre er sprake van een niet-opeisbare verplichting (zie overweging 4.16) en op de wetenschap van benadeling en het bewijsvermoeden als bedoeld in artikel 43 Fw (zie overweging 4.19); - tenslotte zal Bas Holding in de gelegenheid worden gesteld om bij nadere conclusie na tussenvonnis te reageren op hetgeen de curator bij antwoordconclusie heeft gesteld over de vraag in hoeverre er sprake van een niet-opeisbare verplichting (zie overweging 4.16) en op de wetenschap van benadeling en het bewijsvermoeden als bedoeld in artikel 43 Fw (zie overweging 4.19). Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn. Uitgesproken in het openbaar. 1295/1876/1659