Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6182

Datum uitspraak2008-12-08
Datum gepubliceerd2008-12-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/860828-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Jeugddetentie en PIJ na dodelijke steekpartij


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummers : 04/860828-08 en 04/860479-06 (tul) Uitspraak d.d. : 8 december 2008 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voornamen] geboren op : [geboortedatum en -plaats] adres : [adres] plaats : [verblijfplaats] thans gedetineerd in Het Keerpunt Opvang- en Beh.centrum, Pater Kustersweg 8, Cadier en Keer. 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 november 2008. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: hij op of omstreeks 18 augustus 2008 te Blerick, in elk geval in de gemeente Venlo, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] met een mes in het (boven)lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; (artikel 289 Wetboek van Strafrecht) Althans indien ter zake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 18 augustus 2008 te Blerick, in elk geval in de gemeente Venlo, opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een mes in het (boven)lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; (artikel 287 Wetboek van Strafrecht). Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen en overwegingen zoals in het door haar ter zitting d.d. 24 november 2008 overgelegde schriftelijke requisitoir. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. In het licht van de jurisprudentie zijn er verschillende momenten geweest van kalm beraad en rustig overleg, waarin verdachte de kans heeft gehad om zich te bezinnen en een andere beslissing had moeten/kunnen nemen. 7.2 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hieronder opgenomen motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm door [verbalisant] opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL2320 / 08-005029, gedateerd 8 oktober 2008 en de daarbij behorende bijlagen. De aanwezigheid van de voor de bewezenverklaring noodzakelijke voorbedachten rade om het slachtoffer van het leven te beroven en het daarvoor vereiste moment van kalm beraad en rustig overleg bij verdachte leidt de rechtbank af uit de volgende feiten en omstandigheden. Op 18 augustus 2008 omstreeks 05.09 uur komt er een telefonische melding van [moeder verdachte] (moeder van verdachte [verdachte]) bij het meldcentrum van de regiopolitie Limburg-Noord dat [slachtoffer] is neergestoken door haar zoon [verdachte] . Op 18 augustus 2008 te 05.45 uur wordt de dood van [slachtoffer] vastgesteld door de forensisch arts . Uit het sectierapport blijkt dat het slachtoffer is overleden als gevolg van een steekletsel in het hart . Uit de verklaringen van [moeder verdachte] blijkt het volgende. Zij heeft korte tijd een seksuele relatie gehad met [slachtoffer]. Sinds Koninginnedag 2008 hadden ze alleen nog maar telefonisch of via sms-jes contact met elkaar. [moeder verdachte] en haar man [vader van verdachte] zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure en verdachte gaf [slachtoffer] de schuld van de breuk tussen zijn ouders. Rond 04.30 uur op 18 augustus 2008 wordt [moeder verdachte] door [slachtoffer] gebeld omdat hij met haar wilde praten. [moeder verdachte] zegt dat zij hem beneden voor de flat wil ontmoeten omdat haar kinderen, verdachte [verdachte] en [zus verdachte], in de flat liggen te slapen. [moeder verdachte] treft vervolgens [slachtoffer] rond 04.50 uur buiten voor de flat. Op een gegeven moment zegt [moeder verdachte] dat [slachtoffer] een taxi moet bellen om naar huis te gaan, omdat verdachte zo naar zijn werk zal gaan. Zij wil niet dat verdachte haar met [slachtoffer] samen ziet, omdat zij weet dat het moeilijkheden zal geven. Verdachte haat [slachtoffer]. Verdachte heeft verklaard dat hij is opgestaan; hij ontdekte tegen 05.00 uur dat de voordeur openstond en dat zijn moeder niet in haar bed lag. Hij liep naar beneden en zag door het raam van het gezamenlijke portaal zijn moeder bij de trappen van de flat staan “flikflooien” met [slachtoffer]. Volgens verdachte heeft hij wel vijf minuten naar zijn moeder en [slachtoffer] staan kijken . Hij is weer naar boven gegaan omdat hij in eerste instantie zijn vader wilde bellen om te zeggen dat hij zijn moeder betrapt had. In plaats van naar de woonkamer te gaan, waar de telefoon lag, liep hij de keuken in en maakte de bestekla open . In de keuken stond verdachte nog even stil, hij wilde nog steeds zijn vader bellen . Verdachte pakte vervolgens het grootste mes . Verdachte heeft verklaard dat hij toen helemaal niets dacht of voelde, hij weet nog wel dat hij de school door het keukenraam zag. Hij heeft nog even nagedacht of hij wel of niet zijn vader zou bellen . Verdachte liep vervolgens naar beneden met het mes, hij werd toen heel boos op zijn moeder. Verdachte deed de portiekdeur open, hij zag zijn moeder aan komen lopen die hem zei dat hij niets moest doen en weer naar binnen moest gaan. Hij luisterde niet naar zijn moeder, omdat hij kwaad op haar was. Hij zag [slachtoffer] op het muurtje zitten en begon tegen hem te schelden. Hij liep naar hem toe zonder hem aan te kijken, toen hij met de rug naar [slachtoffer] toe stond heeft hij nog op hem gescholden. Vervolgens was het even stil en toen heeft verdachte zich omgedraaid en tegelijk met het mes vooruit gewezen. Toen hij het mes terugtrok zag hij dat er bloed aan zat. [moeder verdachte] heeft verklaard dat verdachte met het mes in de hand naar hen kwam toegelopen en (met woede in zijn stem) zei: “Ik steek dich kapot” . [moeder verdachte] stond toen met de rug naar [slachtoffer] en zij zag dat verdachte een stekende beweging maakte in de richting van [slachtoffer] en zij hoorde dat verdachte zei:”Dao hesse wat”. Uit verklaringen van [oma] , de oma van verdachte en haar partner [partner oma] komt naar voren dat verdachte in het verleden vaker heeft gedreigd dat als zijn moeder een andere man had, hij hem aan het mes zou steken. Ook de vader van verdachte, [vader] heeft verklaard dat verdachte enkele maanden eerder tegen zijn moeder had verklaard dat: ”als jij je op blijft houden met die verslaafde dan maak ik hem kapot”. De vader stond er bij toen verdachte dit tegen zijn moeder zei. Met “verslaafde ‘ bedoelde verdachte toen [slachtoffer] . Zowel bij de politie als ter zitting heeft verdachte bevestigd dat hij dit heeft gezegd. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd is de rechtbank er niet van overtuigd dat verdachte twee maal naar buiten is gekomen, waarbij hij de eerste keer gedreigd zou hebben zijn vader te gaan bellen en [slachtoffer] neer te steken, vervolgens naar boven is gegaan en het mes heeft gehaald en de tweede keer met het mes naar buiten is gelopen. De lezing van verdachte dat hij in het trapportaal heeft staan kijken, waarbij hij niet is opgemerkt door zijn moeder en [slachtoffer], vervolgens naar boven is gelopen, het mes heeft gehaald en toen naar buiten is gelopen komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. Het feit dat [moeder verdachte] in haar eerste verhoor op 18 augustus 2008 omstreeks 06.17 uur reeds verklaard heeft dat verdachte zijn vader ging bellen maakt dit niet anders, nu uit de transcriptie van het gesprek met de meldkamer blijkt dat verdachte iets roept over “pap komt nu..” en [moeder verdachte] op de vraag van de centraliste antwoordt dat haar zoon haar ex gaat bellen . Dit speelde zich af nadat het slachtoffer al was gestoken en op de grond lag. Dit alles doet niets af aan het feit dat verdachte zich heeft kunnen beraden en af heeft kunnen zien van zijn plan een mes te halen en het slachtoffer daarmee te steken. Weliswaar stelt verdachte dat hij niet de bedoeling had het slachtoffer dood te steken en dat hij hem slechts met het mes wilde bedreigen, uit de objectieve feiten en omstandigheden leidt de rechtbank zowel de opzet als de voorbedachten rade af. Voor het aanwezig zijn van voorbedachten rade in de zin van art. 289 van het Wetboek van Strafrecht, moet er kunnen worden gesproken van een moment van kalm overleg, van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering en niet van een ogenblikkelijke opwelling waarin de handeling plaatsvindt. Verdachte heeft vaker gedreigd dat als zijn moeder een relatie met een andere man had hij deze neer zou steken. Op het moment dat hij zijn moeder daadwerkelijk betrapt blijft verdachte - naar eigen zeggen - eerst vijf minuten kijken. In plaats van zijn vader te bellen, zoals hij zegt van plan te zijn, loopt hij direct naar de keuken en haalt het grootste mes uit de keukenla. Ook in de keuken is er weer een moment van kalm beraad wanneer hij besluit niet zijn vader te bellen, maar met het mes in zijn hand naar beneden gaat. Als hij eenmaal naar buiten loopt tracht zijn moeder hem tegen te houden. Verdachte luistert niet naar haar en loopt al scheldend met het mes op het slachtoffer af. Er is dan weer een moment van stilte, waarop verdachte de beslissing neemt zich om te draaien en met het mes in de richting van het slachtoffer steekt. Gelet op het vorenstaande, concludeert de rechtbank dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke opwelling, maar uitvoering heeft gegeven aan een reeds tevoren gegroeid en genomen besluit. 7.4 Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 18 augustus 2008 te Blerick, in elk geval in de gemeente Venlo, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] met een mes in het bovenlichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8.1. Kwalificatie van het bewezenverklaarde Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert het misdrijf moord op. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. 9. De strafbaarheid van verdachte Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte komt de rechtbank op grond van de rapporten d.d. 31 oktober 2008 van drs. M.J.G.M. Wetsteyn, gz-psycholoog, en d.d. 22 oktober 2008 van drs. G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, van welke rapporten de rechtbank de conclusies overneemt, tot het oordeel dat het hierboven bewezenverklaarde feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 10. De straffen en/of maatregelen 10.1 De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 24 november 2008 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van moord zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de tijd van 18 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede oplegging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Daarnaast heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij eerder vonnis voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 5 maanden. 10.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat verdachte en zijn ouders zich kunnen vinden in een behandeling middels de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De raadsman heeft ervoor gepleit om te volstaan met de maatregel zodat op korte termijn met de noodzakelijke behandeling kan worden aangevangen, temeer daar er gedurende het eerdere verblijf van anderhalf jaar in “Het Keerpunt” nauwelijks iets aan behandeling is gedaan. Een lange onvoorwaardelijke jeugddetentie is misschien te begrijpen vanuit het oogpunt van vergelding, maar de beste beveiliging van de maatschappij ligt in een behandeling van verdachte. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat hij niet begrijpt waarom de officier van justitie op het laatste moment ook nog de tenuitvoerlegging van vijf maanden jeugddetentie heeft ingediend. De raadsman heeft de officier van justitie verzocht deze vordering in te trekken. 10.3 De overwegingen van de rechtbank De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er rekening mee dat door de handelwijze van verdachte een abrupt en veel te vroeg einde is gekomen aan het leven van [slachtoffer] en onmetelijk en onherstelbaar leed is toegevoegd aan de familie van het slachtoffer, hetgeen ook blijkt uit de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Door deze moord is de rechtsorde ernstig geschokt. Van algemene bekendheid is dat ook de ongewilde getuigen nog lang angstgevoelens en psychische schade kunnen ondervinden. De rechtbank denkt hierbij met name aan het jongere zusje van verdachte. Blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister is verdachte reeds eerder ter zake van onder meer geweld veroordeeld. De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Moord is één van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht oplegging van een jeugddetentie voor de duur 18 maanden dan ook op haar plaats. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, mede gelet op de adviezen van de psycholoog en psychiater, is voldaan. De rechtbank verwijst daarbij naar de rapportage van de kinder- en jeugdpsychiater drs. G.C.G.M. Broekman, gedateerd 22 oktober 2008, onder meer inhoudende: “Bij onderzochte is sprake van een gedragsstoornis, van zwakbegaafdheid en van softdrugabuses (cannabis) op basis van een aan autisme verwante contactstoornis. Er is sprake van een chronische stoornis waaraan aanlegfactoren (gebrekkige intelligentie, impulsregulatie, lacunaire gewetensfunctie en gebrekkige wederkerigheid) ten grondslag liggen. Er is aldus sprake van zowel een gebrekkige als een gestoorde ontwikkeling van de geestvermogens. (..) In de combinatie van de gestoorde impulsregulatie en zijn reactiestijl toont onderzochte een handelingspatroon waarin de gevoelens en impulsen niet afdoende kunnen worden afgeweerd en vervolgens direct worden uitgeleefd in de buitenwereld. De gebrekkige en ziekelijke ontwikkeling van de geestvermogens beinvloedt zijn gedragskeuze; de impulsiviteit, de lacunaire gewetensvorming en gebrekkige wederkerigheid brengen hem in ongewenste situaties. Hij handelt zonder voldoende na te denken over de eventuele gevolgen van zijn gedrag. Door zijn lacunair functionerend geweten wordt hij intern onvoldoende afgeremd in zijn grensoverschrijdend gedrag. Er is sprake van een gemankeerd besef betreffende zijn ongewenst gedrag. Onderzochte laat weliswaar blijken te weten dat zijn antisociale activiteit niet geoorloofd is, echter, omdat hij zich op dat moment emotioneel en intern niet kan bijsturen, neemt hij het recht in handen zich te laten gaan.(..) Na anderhalf jaar gesloten behandeling binnen “Het Keerpunt”, waar onderzochte zich kennelijk voldoende heeft weten aan te passen, is hij weer teruggeplaatst naar zijn ouders. Een maand later gaan de ouders van tafel en bed scheiden. Deze veranderingen waren voor onderzochte spanningsvol en bedreigend en dit heeft zijn gedrag in sterke mate negatief beïnvloed. Rapporteur gaat uit van het standpunt dat het ten laste gelegde deels voortvloeit uit de pervasieve ontwikkelingsstoornis en de zwakke cognitieve toerusting, deels als gevolg van het ontbreken van een intensief nazorgtraject. De gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling van onderzochte en zijn voorgeschiedenis maakten een gunstige prognose al zorgelijk. Onbehandeld schat rapporteur de recidivekans ook thans als reëel aanwezig. De thuisbasis in combinatie met de sociale ontwikkeling en het blowgedrag zijn ontoereikend gebleken om onderzochte’s psychische structuur te versterken en te behouden, welke essentieel is om niet te derailleren en vervolgens te recidiveren. Feitelijk is een behandeling gericht op versterking van eerder genoemde egofuncties en integratieve functies middels een gedragsmatige aanpak, waarbij medicatie (zoals Risperdal) ondersteunend kan werken, nog altijd geïndiceerd.(..) Rapporteur herhaalt haar mening uit het verleden dat het aanbrengen van structurele veranderingen, die bij onderzochte noodzakelijk zijn om de kans op recidiveren te verkleinen, middels een ambulante behandeling niet meer mogelijk zijn. De ernst van het delictgedrag, de onderliggende psychopathologie en het gezagsvacuüm van de ouders hebben rapporteur tot die conclusie gebracht. Een op cognitief niveau aansluitende, structurerende behandeling met een medicamenteuze aanpak, een behandeling gericht op het individu, waarin ook de ouders worden betrokken, is geïndiceerd. Een dergelijke aanpak binnen een behandelafdeling voor jongeren met een licht verstandelijke beperking is daarbij wenselijk, omdat de kans op overvraging daarmee gering blijft. Concreet adviseert rapporteur de maatregel van een onvoorwaardelijke P.I.J. op te leggen, met plaatsing van onderzochte in een circuit voor licht verstandelijk beperkten als “Groot Emaus” of “Rentray”, of een dergelijke instelling gericht op jongeren met een pervasieve ontwikkelingsstoornis, een gedragsstoornis en een licht verstandelijke beperking.” en naar het rapport van gz-psycholoog drs. M.J.G.M. Wetsteyn, gedateerd 31 oktober 2008, onder meer inhoudende: “Bij [verdachte] is nog steeds sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een ernstige vorm van PDD-NOS: een pervasieve, op alle levensgebieden betrekking hebbende ontwikkelingsstoornis, als ook een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van cognitief zwakke vaardigheden, met name op talig gebied. Daarnaast dient te worden gesproken van een ernstige gedragsstoornis, aangevangen in de adolescentie.(..) Een jongeman als [verdachte] interpreteert de wereld om zich heen op een verwrongen, door angst en onzekerheid gedwongen wijze. Hij overziet niet wat er gebeurt, wat de intenties van de betrokkenen zijn en ook niet wat de consequenties kunnen zijn van eigen handelen. Hij wordt gedreven door primaire impulsen, basaal gekenmerkt; daarnaast is hij gezien zijn verbale beperkingen ook niet voldoende in staat zijn primaire emoties te verwoorden. Dit leidt tot reactief gedrag, ondoordacht en onbegrijpelijk voor de ‘normale’ buitenwereld.(..) Na een gesloten behandeling van ruim een jaar binnen JJI “Het Keerpunt”, in welke periode [verdachte] vooral aanpassingsgedrag heeft laten zien, maar waarin aan de kenmerken van de autistische stoornis en met name zijn gebrekkige agressieregulatie (kennelijk) niet voldoende aandacht is besteed en al vlot naar terugplaatsing bij moeder werd gewerkt, keert [verdachte] zonder nazorg – de ouders weigerden zelf ook de inzet van bijv. MST – terug in de gezinssituatie bij moeder, die door het al dan niet tijdelijk uit elkaar zijn van de ouders voor hem onoverzichttelijk en daarmee bedreigend is geworden. De afwezigheid van nazorg, in welke vorm dan ook, maakt dat een ‘monitoring’ van wat [verdachte] doet/deed niet mogelijk. Met name zijn opnieuw fors gaan blowen heeft in deze een negatieve rol gespeeld. De genoemde factoren en condities betekenen dat deze jongeman feitelijk niet de hulp heeft gekregen waarop hij recht lijkt te hebben: de kenmerken van zijn PDD-NOS zijn nog steeds in alle hevigheid aanwezig en er is niet veel nodig zijn gedrag te triggeren. [verdachte] heeft recht op hulp: hij begrijpt - ruim gesteld – de wereld niet en de wereld begrijpt hem niet. Een behandeling van [verdachte] zal zich op de kenmerken van zijn autistische stoornis en zijn agressieregulatie moeten richten, ten einde het leven voor hem minder bedreigend te maken en het risico van recidive in de toekomst re verkleinen. Bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde wordt gedacht aan het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De PIJ-maatregel dient een gedragsmatige, gestructureerde aanpak, waarbij een verbale benadering vermeden moet worden, gezien de beperkte cognitieve vaardigheden van [verdachte].” Gelet op het vorenstaande, alsmede gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, is de rechtbank van oordeel dat een intramurale behandeling van verdachte noodzakelijk is. De rechtbank overweegt voorts dat het verblijf in het kader van het civiele traject in Het Keerpunt onvoldoende gericht lijkt te zijn geweest op behandeling op basis van de gestelde diagnose PDD-NOS en van de agressieregulatieproblematiek en derhalve niet heeft kunnen voorkomen dat verdachte wederom een strafbaar feit heeft begaan. De rechtbank is van oordeel dat een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte en dat ook aan de overige wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de maatregel is voldaan. 10.4 Verbeurdverklaring De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes, dient te worden verbeurdverklaard. Genoemd voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring aangezien met behulp van dat voorwerp het feit is begaan. 10.5 Teruggave Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder meer inbeslaggenomen zijn: sokken, t-shirt, broek, linker- en rechterschoen van verdachte alsmede gebit, briefje, spijkerbroek, 20,00 euro, sleutelbos, broeksriem, shag met aansteker, schoenen, sokken van het slachtoffer. Nu met betrekking tot deze voorwerpen niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dienen deze voorwerpen te worden teruggegeven aan degenen aan wie deze toebehoren, zoals hierna in het dictum genoemd. 11. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 27, 33, 33a, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 289. 12. De vordering tot tenuitvoerlegging De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een aan de verdachte bij een vroegere veroordeling opgelegde voorwaardelijke straf dient te worden afgewezen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de destijds opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 5 maanden met name was bedoeld om te bewerkstelligen dat verdachte mee zou blijven werken aan de bijzondere voorwaarde: voortzetting van de in het kader van een civiele maatregel aangevangen behandeling in Het Keerpunt. De rechtbank ziet thans geen toegevoegde waarde om naast de jeugddetentie van 18 maanden en de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 2 jaar nog een jeugddetentie van 5 maanden op te leggen. BESLISSING De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de tijd van 18 maanden; beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht; legt de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op voor de duur van 2 jaren; verklaart verbeurd: een mes; gelast de teruggave aan veroordeelde: sokken, t-shirt, broek, linker- en rechterschoen; gelast de teruggave aan de rechthebbende - de nabestaanden van het slachtoffer R.L.A. Hendriks van de Weem: gebit, briefje, spijkerbroek, 20,-- euro, sleutelbos, broeksriem, shag met aansteker, schoenen, sokken; verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in het verzoek te gelasten dat het witte laken en alle sporen en bemonsteringen zoals aangegeven op de Kennisgeving van inbeslagneming worden vernietigd; Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging . wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Roermond tot tenuitvoerlegging van de aan de veroordeelde bij vonnis van de kinderrechter te Roermond d.d. 4 april 2007 in de zaak met parketnummer 860479-06 opgelegde straf, ten aanzien waarvan toen was bepaald dat deze voorwaardelijk niet tenuitvoergelegd zou worden. Vonnis gewezen door mrs. F.R. Soutendijk, J.J.M. Wassenberg en S.A.M.C. van de Winkel, kinderrechters, van wie mr. J.J.M. Wassenberg voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.A.C. Tolkamp-Gazenbeek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 8 december 2008.