Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6262

Datum uitspraak2008-12-05
Datum gepubliceerd2008-12-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-004722-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

1.Dagvaardingsperikelen (tijdsverloop, bevoegdheid stagiaire, betekening) 2.ontvankelijkheid hoger beroep 3.eisen aan proces-verbaal politie (ten spoedigste opgemaakt) Ad 1. Tijdsverloop als gevolg van interne afspraak tussen het arrondissementsparket Roermond en de rechtbank Roermond, inhoudende dat de dagvaardingen die moeten worden uitgereikt aan de griffier van de rechtbank worden verzameld, alvorens deze daadwerkelijk aan de desbetreffende griffier uit te reiken. Deze handelwijze is naar het oordeel van het hof niet strijdig met enige wetsbepaling en wordt dan ook toelaatbaar geacht. De omstandigheid dat de inleidende dagvaarding is uitgereikt door een stagiaire is, terwijl stagiaires blijkens informatie van de advocaat-generaal bij aanvang van de stage altijd beëdigd worden, staat een rechtsgeldige uitreiking niet in de weg. Ook in het geval de stagiaire abusievelijk niet beëdigd zou zijn, dan nog kleeft er geen gebrek aan de betekening van de inleidende dagvaarding omdat de stagiaire blijkens de tekst op de akte uitreiking naar waarheid heeft verklaard en niet op ambtseed. Voor zover de raadsvrouwe bedoeld heeft hiertegen bezwaar te maken, overweegt het hof dat zij dan uitgaat van een eis die door de wet niet wordt gesteld. Dat niet blijkt dat is gecontroleerd of verdachte op de dag van betekening, te weten op de dag van de uitreiking aan de griffier, gedetineerd was, leidt, gelet op het bepaalde in art. 2 eerste lid, laatste volzin van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen, niet tot het oordeel dat er sprake is van een gebrek in de betekening nu verdachte gedagvaard is te verschijnen voor de kantonrechter. Ad 2. Niet valt uit te sluiten dat sprake is van een -verdachte niet aan te rekenen- ambtelijk verzuim aangezien niet is gebleken dat haar de mogelijkheid is geboden in hoger beroep te komen op de voet van art. 451a van het wetboek van Strafvordering. Het hof zal verdachte, nu zij tijdig kenbaar heeft gemaakt dat zij een rechtsmiddel wilde instellen, ontvangen in haar hoger beroep. Ad 3. Verweer dat het proces-verbaal niet conform de wettelijke vereisten, in het bijzonder niet ten spoedigste na het constateren van een strafbaar feit, is opgemaakt, wordt verworpen. De enkele omstandigheid dat verdachtes verklaring niet reeds in een kennisgeving van bekeuring was opgenomen, dwingt niet tot de conclusie dat verdachte dié verklaring niet zou hebben afgelegd. De raadsvrouwe heeft op geen enkele wijze onderbouwd waarom aan het waarheidsgehalte van het proces-verbaal van 23 november 2006 zou moeten worden getwijfeld. Voorts is de inhoud van het proces-verbaal gebaseerd op de eigen waarnemingen van de verbalisant en is het tijdsverloop niet zodanig dat dit grond biedt voor de vrees dat de herinnering met betrekking tot de waarneming als het ware vervaagd zou zijn en daardoor de weergave van die waarneming niet betrouwbaar zou zijn, ook niet daar waar het betreft de weergave van de verklaring van verdachte, zoals gerelateerd in het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal.


Uitspraak

Parketnummer: 20-004722-07 Uitspraak : 5 december 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Roermond, sector kanton Venlo, van 18 oktober 2007 in de strafzaak met parketnummer 04-400179-07 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1968], wonende te [woonplaats], [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Het hof overweegt ambtshalve het volgende. Op 29 november 2007 is in de onderhavige zaak de mededeling uitspraak aan verdachte in persoon betekend. Blijkens de stukken is op 14 december 2007 een akte rechtsmiddel opgemaakt door de griffier van de rechtbank, derhalve na het verstrijken van de appeltermijn. Echter, verdachte heeft op 13 december 2007, derhalve tijdig, in de Penitentiaire Inrichting Ter Peel te Evertsoord waar zij alstoen gedetineerd was een schriftelijke volmacht opgesteld om namens haar hoger beroep in te stellen. Het hof is van oordeel dat thans niet valt uit te sluiten dat hier sprake is van een -verdachte niet aan te rekenen- ambtelijk verzuim aangezien niet is gebleken dat haar de mogelijkheid is geboden in hoger beroep te komen op de voet van art. 451a van het wetboek van Strafvordering. Het hof zal verdachte, nu zij tijdig kenbaar heeft gemaakt dat zij een rechtsmiddel wilde instellen, ontvangen in haar hoger beroep. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende verdachte zal veroordelen tot een geldboete van EUR 65,- subsidiair 1 dag hechtenis. Geldigheid van de inleidende dagvaarding A.1. Zijdens verdachte is het verweer gevoerd dat de inleidende dagvaarding niet op rechtsgeldige wijze is uitgereikt. De raadsvrouwe voert daartoe het volgende aan. Omdat de dagvaarding niet op het GBA-adres van verdachte uitgereikt is kunnen worden, had de dagvaarding – na terugzending aan de afzender – uitgereikt moeten worden aan de griffier van de rechtbank. Blijkens de akte van uitreiking is echter de dagvaarding uitgereikt aan [naam medewerker 1], een stagiaire, van wie niet bekend is of zij bevoegd is de akte uitreiking te ondertekenen. A.2. Het hof merkt dienaangaande op dat aan de zijde van de verdediging kennelijk sprake is van een verkeerde lezing van de akte uitreiking. Immers, de dagvaarding is niet aan [naam medewerker 1] maar door [naam medewerker 1] uitgereikt en wel aan de griffier van de rechtbank in de persoon van [naam medewerker 2]. A.3. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal een korte toelichting gegeven over de gang van zaken in het arrondissement Roermond. Gebleken is dat voornoemde [naam medewerker 1] bij het openbaar ministerie werkzaam is en dat het bij het arrondissementsparket in Roermond gebruikelijk is om de dagvaardingen die aan de griffier van de rechtbank moeten worden uitgereikt, te verzamelen en te stempelen met de naam van de dienstdoende griffier van die dag, alvorens deze daadwerkelijk uit te reiken aan desbetreffende griffier. Naar aanleiding van dit betoog is de raadsvrouw gedeeltelijk teruggekomen op eerdergenoemd verweer. Echter, zij handhaaft haar verweer dat de inleidende dagvaarding nietig dient te worden verklaard, thans op grond van het feit dat de akte uitreiking door een stagiaire van het openbaar ministerie is opgemaakt en ondertekend, terwijl onbekend of deze stagiaire daartoe bevoegd is. A.4. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Krachtens artikel 588a van het Wetboek van Strafvordering is het openbaar ministerie de autoriteit van wie de dagvaarding uit gaat. In het geval een dagvaarding aan het openbaar ministerie wordt teruggezonden omdat de dagvaarding niet uitgereikt is kunnen worden aan verdachte in persoon of op zijn/haar GBA-adres, draagt het openbaar ministerie zorg voor uitreiking daarvan aan de griffier van de rechtbank. In casu heeft het openbaar ministerie in de persoon van de stagiaire [naam medewerker 1] de dagvaarding op 16 augustus 2007 uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Roermond, in de persoon van [naam medewerker 2]. Enkele dagen eerder, op 13 augustus 2007, heeft [naam medewerker 1] de dagvaarding per gewone post naar het GBA-adres van verdachte gestuurd. De omstandigheid dat er enkele dagen zijn gelegen tussen voornoemde data is volgens informatie van de advocaat-generaal het gevolg van een interne afspraak tussen het arrondissementsparket Roermond en de rechtbank Roermond, inhoudende dat de dagvaardingen die moeten worden uitgereikt aan de griffier van de rechtbank worden verzameld, alvorens deze daadwerkelijk aan de desbetreffende griffier uit te reiken. Hier kan dus enige tijd over heen gaan. Deze handelwijze is naar het oordeel van het hof niet strijdig met enige wetsbepaling en wordt dan ook toelaatbaar geacht. A.5. Het hof overweegt voorts dat de omstandigheid dat [naam medewerker 1] een stagiaire is, terwijl stagaires blijkens informatie van de advocaat-generaal bij aanvang van de stage altijd beëdigd worden, een rechtsgeldige uitreiking van de dagvaarding niet in de weg staat. Ook in het geval [naam medewerker 1] abusievelijk niet beëdigd zou zijn, dan nog kleeft er geen gebrek aan de betekening van de inleidende dagvaarding omdat [naam medewerker 1] blijkens de tekst op de akte uitreiking naar waarheid heeft verklaard en niet op ambtseed. Voor zover de raadsvrouwe bedoeld heeft hiertegen bezwaar te maken, overweegt het hof dat zij dan uitgaat van een eis die door de wet niet wordt gesteld. A.6. Het verweer wordt verworpen. A.7. Ook overigens zijn er geen gronden om aan te nemen dat alsnog de nietigheid van de inleidende dagvaarding dient te worden uitgesproken. Ambtshalve overweegt het hof nog dat de enkele omstandigheid dat de bevraging van het geautomatiseerde systeem “verwijs index personen” niet op de dag van uitreiking aan de griffier heeft plaatsgevonden doch eerder, namelijk op de dag waarop de dagvaarding aan verdachte is verzonden, te dezen niet tot een ander oordeel noopt. Immers, dat verdachte op de dag van aanbieding, te weten 20 juli 2007, en tenminste vijf dagen nadien op dat aanbiedingsadres stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie [hierna: GBA] blijkt uit de uitdraai van 13 augustus 2007. Dat niet blijkt dat is gecontroleerd of verdachte op de dag van betekening, dus op de dag van de uitreiking aan de griffier op 16 augustus 2007, gedetineerd was, leidt, gelet op het bepaalde in art. 2 eerste lid, laatste volzin van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen, niet tot het oordeel dat er sprake is van een gebrek in de betekening nu verdachte gedagvaard is te verschijnen voor de kantonrechter. A.8 Tot slot overweegt het hof tegen de achtergrond van verdachtes recht om in zijn aanwezigheid te worden berecht nog het volgende. i) Evenmin is gesteld of gebleken dat verdachte ten tijde van de behandeling ter terechtzitting van de kantonrechter gedetineerd was. Hetgeen in het standaard grievenformulier is opgemerkt duidt niet op een detentie ten tijde van de behandeling in eerste aanleg. ii) Niet blijkt dat een afschrift van dagvaarding is verzonden aan het door verdachte bij gelegenheid van zijn verhoor bij de politie opgegeven adres, dat afwijkt van zijn GBA-adres. Nu evenwel een inbreuk op verdachtes recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht wordt hersteld door een berechting op tegenspraak in hoger beroep heeft de gemachtigd raadsvrouwe van de verdachte begrijpelijkerwijs geen verzoek tot terugwijzing op de grond van art. 423 Sv gedaan. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de kantonrechter kon volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: zij op of omstreeks 15 september 2006 in de gemeente Venlo, zich zonder redelijk doel tegen de gevel van een flatgebouw, gelegen aan de Veestraat, heeft opgehouden. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: zij op 15 september 2006 in de gemeente Venlo, zich zonder redelijk doel tegen de gevel van een flatgebouw, gelegen aan de Veestraat, heeft opgehouden. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs B. De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. C.1. De raadsvrouwe van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat het proces-verbaal niet conform de wettelijke vereisten, in het bijzonder niet ten spoedigste na het constateren van een strafbaar feit, is opgemaakt. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op 15 september 2006 wordt verdachte door de politie aangetroffen bij een flatgebouw aan de Veestraat te Venlo. Bij de stukken bevindt zich geen kennisgeving van bekeuring en eerst op 23 november 2006 wordt een proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal wordt melding gemaakt van het feit dat verdachte net heroïne had gebruikt en tegen de gevel van het flatgebouw zat en dat zij zou hebben verklaard tegenover de verbalisant “Ik heb net heroïne gebruikt. Ik zal het de volgende keer bij het CAD doen”. Bij gebreke van een kennisgeving van bekeuring, houdt de raadsvrouw het er voor dat verdachte dit niet heeft gezegd. Het proces-verbaal is niet ten spoedigste opgemaakt en dient aldus van het bewijs te worden uitgesloten. Vervolgens dient verdachte te worden vrijgesproken aangezien er onvoldoende bewijs resteert om te kunnen komen tot een bewezenverklaring, aldus de raadsvrouwe van verdachte. C.2. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Op 15 september 2006 heeft verbalisant [naam verbalisant], hoofdagent van politie, verdachte aangetroffen bij een flatgebouw in Venlo, terwijl zij naar eigen zeggen net heroïne had gebruikt. Hiervan heeft hij ongeveer 2 maanden later een officieel proces-verbaal opgemaakt. Het hof is van oordeel dat dit tijdsverloop niet dermate groot is, dat niet meer kan worden gesproken van een proces-verbaal dat ten spoedigste is opgemaakt. Anders dan de raadsvrouwe kennelijk meent, dwingt de enkele omstandigheid dat verdachtes verklaring niet reeds in een kennisgeving van bekeuring was opgenomen, zeker niet tot de conclusie dat verdachte dié verklaring dus niet zou hebben afgelegd. Nu de raadsvrouwe op geen enkele wijze heeft onderbouwd waarom aan het waarheidsgehalte van het proces-verbaal van 23 november 2006 zou moeten worden getwijfeld, wordt het verweer verworpen. Voorts overweegt het hof nog dat de inhoud van het proces-verbaal gebaseerd is op de eigen waarnemingen van de verbalisant en dat het tijdsverloop niet zodanig is dat dit grond biedt voor de vrees dat de herinnering met betrekking tot de waarneming als het ware vervaagd zou zijn en daardoor de weergave van die waarneming niet betrouwbaar zou zijn, ook niet daar waar het betreft de weergave van de verklaring van verdachte, zoals gerelateerd in het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. Het verweer wordt in al zijn facetten verworpen. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 2:43, eerste lid onder A, van de Algemene plaatselijke verordening Venlo en strafbaar gesteld bij artikel 6:1, van de Algemene plaatselijke verordening Venlo. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Gelet hierop acht het hof het opleggen van een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 2.43 en 6.1 van de Algemene plaatselijke verordening Venlo en de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Overtreding van artikel 2.43, eerste lid onder A van de APV Venlo. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 65,00 (vijfenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis. Aldus gewezen door mr. A. de Lange, voorzitter, mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend en mr. F.L. Muskens, in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier, en op 5 december 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.