Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH3104

Datum uitspraak2008-12-19
Datum gepubliceerd2009-02-17
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/845 LB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen. Eiser exploiteerde een entertainmentclub. De rechtbank oordeelt dat verweerder voor het naheffingstijdvak eiser ten onrechte heeft aangemerkt als inhoudingsplichtige als bedoeld in artikel 6 van de Wet op de Loonbelasting 1964. De rechtbank overweegt daarbij dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser gedurende het naheffingstijdvak in Nederland woonde en voorts dat eiser de exploitatie voor de aanvang van het naheffingstijdvak heeft overgedragen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en herroept de belastingaanslag.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 07/845 LB Uitspraakdatum: 19 december 2008 Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X], wonende te [Z], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder. 1 Ontstaan en loop van het geding 1.1 Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 juli 2003 tot en met 31 december 2003 (hierna: het naheffingstijdvak) een naheffingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) loonbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 324.405 (hierna ook: de naheffingsaanslag), alsmede bij beschikking een boete van € 162.202 (hierna ook: de boete). Tevens is bij beschikking € 21.942 heffingsrente in rekening gebracht. 1.2 Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 15 december 2006 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd. Bij beschikking van 9 januari 2007 is de boete ambtshalve vernietigd. 1.3 Eiser heeft tegen het besluit van 15 december 2006 bij brief van 25 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 29 januari 2007, beroep ingesteld. 1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. 1.5 Eiser heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan verweerder. 1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2008 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [A], advocaat te [B] ([land]), alsmede [C] en [D]. Namens verweerder zijn verschenen drs. [E] en [F]. 1.7 Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiser. 2 Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1Eiser exploiteerde onder de naam [G] een entertainementclub (hierna: de club) in ieder geval tot en met juni 2003 in de vorm van een eenmanszaak. Hij werd daarbij bijgestaan door zijn broer en zijn zus. 2.2 Op 3 juni 2003 hebben eiser, zijn broer en zijn zus (die in de citaten hierna ook worden aangeduid als: partijen) een: "INTENTIEOVEREENKOMST inzake de beëindiging van de exploitatie door (eiser) van (de club) en de financiële afwikkeling daarvan" gesloten die - voor zover hier van belang - als volgt luidt: (...) "Partijen": NEMEN IN AANMERKING DAT: (...) (C) Partijen wensen zo spoedig mogelijk de structuur van de exploitatie van (de club) aldus te wijzigen dat de exploitatie vervolgens voor rekening en risico van (eisers broer) en (eisers zus) als voornoemd zal komen. EN VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT: 1Wijziging exploitatie 1.1Partijen zeggen hun bereidheid toe tot het wijzigen van de exploitatie van (de club) in de hiervoor onder (c) genoemde zin waarbij Partijen er uitdrukkelijk naar streven de thans aanwezige vergunningen (bijlage 1) te behouden en in stand te houden. 1.2 Partijen zullen met het oog op de wijziging van de exploitatie als hiervoor bedoeld een voor alle Partijen acceptabele modus zoeken waarbij gekeken wordt naar de vennootschapsrechtelijke en fiscale aspecten alsmede de aspecten van (de beperking van) aansprakelijkheid voor zowel de individueel betrokken personen als de betrokken entiteiten. De wijziging van de exploitatie zal tenminste inhouden dat de huidige exploitatie door (...) zal eindigen. 2 Financiële afwikkeling 2.1 Met het bereiken van een voor alle Partijen acceptabele wijziging van de exploitatie zal (eiser) een bedrag ontvangen ter vergoeding van de door (...) opgebouwde, niet geactiveerde goodwill. 2.2 Dit bedrag zal door (eisers zus) en (eisers broer) uit de exploitatie van (de club) voldaan worden in maandelijkse bedragen. Het totaalbedrag van deze vergoeding zal tot mindering strekken op de verdeling van opbrengsten uit de verkoop van het Object of enig ander goed waarop Partijen gelijke rechten hebben." Deze overeenkomst zal hierna ook worden aangeduid als: de overeenkomst. 2.3 Aan de overeenkomst is een handgeschreven en door partijen ondertekende bijlage gehecht (die hierna ook zal worden aangeduid als: de bijlage), die - voor zover hier van belang - als volgt luidt: "3.1 De vergoeding als genoemd in artikel 21.. hierboven zal bestaan uit: 72 (tweeenzeventig) maandbetalingen van € 2.000,= (tweeduizend euro), voor een totaal van € 144.000,= (dit bedrag is inclusief een rentebestanddeel van € 14.000,= (veertienduizend euro). 3.2. Naast de vergoeding van de goodwill zal (eiser) tevens een maandelijkse vergoeding ontvangen van € 2.000,= (zegge: tweeduizend euro). Deze vergoeding zal door (de BV) betaald worden. Deze vergoeding zal als genoemd in artikel 2.2 behoren." 2.4 Eisers broer en zus hebben de onderneming ingebracht in [H] B.V. (hierna: de BV). Eisers broer en zus hebben eiser met ingang van juni 2003 de toegang tot de club ontzegd. 2.5 Eiser huurde met ingang van 15 juni 2003 een woning in [land], waar hij in september 2003 is gehuwd. In de tweede helft van 2003 exploiteerde hij een horeca-inrichting in [plaats]. 2.6 In de tweede helft van 2003 is € 2.000,= per maand overgemaakt van de rekening van eisers eenmansbedrijf naar eisers privérekening. Eiser heeft op 27 augustus 2003 schriftelijke toestemming verleend de rekeningen van zijn onderneming over te dragen en op naam te zetten van de BV. 2.7 Met ingang van 6 en 7 oktober 2003 zijn de voor de exploitatie van de club benodigde vergunningen overgeschreven op naam van de BV. 2.8 Eiser stond tot 10 november 2003 in de Kamer van koophandel ingeschreven als exploitant van de club. 2.9 Eiser stond tot 11 november 2003 in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres van de club en daarna op een [land] adres. Deze inschrijving wordt hierna ook aangeduid als: de gba-inschrijving. 2.10 Sedert 1991 wordt de loonadministratie van de club gevoerd door een administrateur (die hierna ook zal worden aangeduid als: de administrateur), die steeds de aangiften loonbelasting heeft ingevuld en ondertekend. Op de aangiften over 2003 staat eiser vermeld als inhoudingsplichtige. In de aangiften over het vierde kwartaal van 2003 en het eerste kwartaal van 2004 staat dat de inhoudingsplicht van eiser per 31 december 2003 is beëindigd. De loonbelasting over het tweede en derde kwartaal van 2003 is op 22 juli 2003 respectievelijk 21 oktober 2003 afgedragen door overschrijving van de ondernemingsrekening die destijds ten name van eiser stond. 2.11 Op 11 oktober 2004 heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting/premie volksverzekering voor het tijdvak 1 juli 2003 tot en met 1 december 2003. Een kopie van het naar aanleiding van dit onderzoek uitgebrachte rapport van 20 juli 2005 behoort tot de gedingstukken. 2.12 Naar aanleiding van dit onderzoek heeft verweerder de naheffingsaanslag opgelegd. 3 Geschil 3.1 In geschil is of eiser van 1 juli 2003 tot en met 31 december 2003 gold als inhoudingsplichtige als bedoeld in artikel 6 van de Wet op de Loonbelasting 1964 (hierna: de Wet). In dat verband is in het bijzonder in geschil of eiser toen a) in of buiten Nederland woonde, en b) de exploitatie van de club al dan niet had overgedragen. 3.2 Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. 4 Beoordeling van het geschil 4.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers woonplaats niet relevant is voor de in geschil zijnde vraag naar eisers hoedanigheid van inhoudingsplichtige. Daarmee gaat verweerder echter - ten onrechte - voorbij aan het onderscheid dat artikel 6 van de Wet, waarin de inhoudingsplichtige wordt aangewezen, maakt tussen hen die wel en niet in Nederland wonen. 4.2 Ingevolge artikel 4, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, wordt waar iemand woont naar de omstandigheden beoordeeld. 4.3 Verweerder, op wie de bewijslast rust, heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser gedurende het naheffingstijdvak in Nederland woonde. Hij heeft daartoe gewezen op de gba-inschrijving. Eiser heeft daar, onder verwijzing naar de onder 2.5 bedoelde vaststaande feiten, tegenover gesteld dat hij sedert medio juni 2003 in [land] woonde. 4.4 Verweerder kon in eerste instantie afgaan op de gba-inschrijving (die overigens zijn standpunt aangaande eisers woonplaats slechts tot 11 november 2003 onderbouwt). Na eisers betwisting van verweerders standpunt, welke betwisting eiser heeft onderbouwd met feiten die wijzen op het woonachtig zijn in [land] gedurende het naheffingstijdvak, schoot de verwijzing naar de gba-inschrijving als motivering van verweerders standpunt te kort. Verweerder heeft deze motivering niet aangevuld met andere feiten en heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat eiser gedurende het naheffingstijdvak in Nederland woonde. 4.5 Krachtens artikel 6, tweede lid, van de Wet wordt wie niet in Nederland woont slechts als inhoudingsplichtige beschouwd voor zover hij: a. in Nederland een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf, beroep of andere bezigheid of een in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger heeft, dan wel b. een of meer personen in dienst heeft van wie het loon is onderworpen aan de inkomstenbelasting, met betrekking tot deze personen de loonadministratie houdt en zich voor deze personen als inhoudingsplichtige bij de inspecteur heeft gemeld. 4.6 Niet in geschil is dat indien eiser de exploitatie van de club vóór aanvang van het naheffingstijdvak had overgedragen, hij in het naheffingstijdvak niet langer aan de in artikel 6, tweede lid, van de Wet gestelde voorwaarden voor inhoudingsplicht voldeed. Dit gemeenschappelijk standpunt van partijen berust naar het oordeel van de rechtbank op een juiste rechtsopvatting. Verweerder, op wie de bewijslast rust, heeft zijn standpunt dat eiser de exploitatie van de club niet vóór de aanvang van het naheffingstijdvak had overgedragen gebaseerd op de vaststaande feiten, in het bijzonder de onder 2.10 bedoelde aangifte en afdracht van loonbelasting en de onder 2.6 bedoelde overboekingen waaruit volgens verweerder blijkt dat eiser nog immer inkomsten genoot uit de exploitatie van de club. Verweerder heeft voorts gesteld dat de voorwaarden voor overdracht van de club niet waren vervuld, omdat de voor exploitatie benodigde vergunningen nog niet waren overgeschreven. Ter onderbouwing van deze stellingen heeft verweerder gewezen op de (zich bij de stukken bevindende, in brieven vervatte) verklaringen van de administrateur, die in mei 2003 jegens verweerder te kennen had gegeven als aanspreekpunt te fungeren. 4.7 De overeenkomst vermeldt dat eiser "met het bereiken van een voor alle Partijen acceptabele wijziging van de exploitatie" een vergoeding (voor goodwill) zal ontvangen. De overeenkomst vermeldt geen andere voorwaarden voor overdracht van de exploitatie van de club. Over de overdracht zelf vermeldt de overeenkomst dat deze ten minste zou inhouden dat de exploitatie door eiser zal eindigen en voor rekening en risico van eisers broer en zus zou komen. De door verweerder gestelde voorwaarde van overdracht van de vergunningen is niet met zoveel woorden vervat in de overeenkomst, die dienaangaande slechts vermeldt dat "Partijen er uitdrukkelijk naar streven de thans aanwezige vergunningen (...) te behouden en in stand te houden". 4.8 In de brieven van de administrateur staat, zonder nadere toelichting of onderbouwing, dat het overschrijven van de vergunningen een voorwaarde voor overdracht van de exploitatie was. Verweerder kon in eerste instantie afgaan op deze mededeling, aangezien de administrateur geacht moet worden op de hoogte te zijn van de voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden relevante feiten en omstandigheden, waaronder de vraag wie geldt als exploitant van de club. Tegenover de gemotiveerde betwisting van eiser, kan deze enkele mededeling van de administrateur de conclusie van verweerder dat deze niet met zoveel woorden in de overeenkomst vervatte voorwaarde is overeengekomen, echter niet dragen. Dit klemt temeer daar de administrateur jegens verweerder heeft aangegeven dat zijn positie tegenover eiser niet duidelijk was. Zie bijvoorbeeld de brief van de administrateur aan verweerder van 3 april 2006, waarin - onder meer - staat: "Recentelijk hebben zich ontwikkelingen voorgedaan, die de positie van ons kantoor tegenover (eiser) onduidelijk maken, er is ruzie over het moment van staking van de onderneming (...).". Dat de administrateur heeft aangegeven dat hij als aanspreekpunt zal optreden, is geen beletsel voor verweerder om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om inlichtingen te vragen aan eiser en/of zijn broer en zus en al helemaal niet om de administrateur te vragen om een nadere toelichting of onderbouwing van zijn mededeling. 4.9 Verweerder heeft ook overigens geen feiten of omstandigheden gesteld die het, in weerwil van eisers betwisting, aannemelijk maken dat eiser en zijn broer en zus, gelet op hetgeen zij over en weer hebben verklaard en daar redelijkerwijs uit konden afleiden, de overdracht van de vergunningen (nader) zijn overeengekomen als voorwaarde voor overdracht van de exploitatie van de club. 4.10 Gelet op hetgeen onder 4.7 tot en met 4.9 is overwogen, alsmede op de onder 2.3 geciteerde bepaling inzake de overeengekomen vergoeding en de daarmee overeenstemmende, onder 2.6 bedoelde betalingen (als vergoeding van goodwill) is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de voorwaarde voor overdracht van de exploitatie van de club vóór aanvang van het naheffingstijdvak is vervuld, waardoor, naar onder 4.6 reeds is overwogen, eiser gedurende het naheffingstijdvak niet langer inhoudingsplichtig was. 4.11Aan dit oordeel doet niet af hetgeen verweerder heeft aangevoerd ten bewijze van zijn opvatting dat eiser de exploitatie van de club (nog) niet had overgedragen. De mededelingen dienaangaande in de brieven van de administrateur, bijvoorbeeld dat "er vanuit praktisch oogpunt voor (is) gekozen om de ingangsdatum op 1 januari 2004 vast te zetten.", zijn niet nader toegelicht of onderbouwd en zijn eveneens niet onverenigbaar met een feitelijke overdracht van de exploitatie van de club voor de aanvang van het naheffingstijdvak. Hierbij wordt hetgeen hiervoor onder 4.8 is overwogen mede in aanmerking genomen. 4.12 Dat, naar niet in geschil is, de exploitatie van de club niet in juni/juli 2003 is ingebracht in een door eisers broer en zus in juli 2003 opgerichte rechtspersoon, laat onverlet dat eiser de exploitatie van de club vóór de aanvang van het naheffingstijdvak heeft overgedragen. Inbreng in deze rechtspersoon - die ook vanuit een situatie van het feitelijk voor rekening en risico exploiteren door eisers broer en zus kan zijn geschied - was immers geen voorwaarde voor overdracht van de exploitatie van de club of anderszins onderdeel van de overeenkomst. 4.13 De door verweerder aangehaalde aangiften loonbelasting en afdracht daarvan zijn, naar eiser onweersproken heeft gesteld, verricht door de administrateur, voor wie naar zijn eigen zeggen eisers positie in verband met het conflict over de overdracht van de exploitatie van de club niet duidelijk was. Er kan dan ook niet, in weerwil van hetgeen hiervoor is overwogen, doorslaggevende betekenis worden gehecht aan de tenaamstelling van deze aangiften en betalingen. 4.14 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder voor het naheffingstijdvak eiser ten onrechte aangemerkt als inhoudingsplichtige. 4.15 Gelet op het vorenoverwogene wordt het beroep gegrond verklaard. 5 Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroep-schrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). 6 Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - herroept de belastingaanslag en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als de rechtspersoon aan die dit bedrag aan eiser moet voldoen; - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 19 december 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. L. de Loor-Alwin en mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van F.J. Crabbendam, griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.