Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH7743

Datum uitspraak2009-03-24
Datum gepubliceerd2009-03-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.810505-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Poging tot afpersing/diefstal. Verdachte heeft op 7 december 2008 op het station in Alkmaar aangever bij zijn keel gepakt en gezegd dat hij moest pinnen en dat hij geld wilde. Verdachte ontoerekeningsvatbaar. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector straf Parketnummer : 14.810505-08 (P) Datum uitspraak : 24 maart 2009 (bij vervroeging) TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats en –datum], gedetineerd in PI Rijnmond, HvB Noordsingel Rotterdam te Rotterdam. 1. Het onderzoek ter terechtzitting Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2009. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. J.H.S. Vogel, advocaat te Alkmaar, waarnemend voor mr. T. de Bont, en door de verdachte naar voren is gebracht. 2. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat hij op of omstreeks 07 december 2008 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, naar die [naam slachtoffer] is toegelopen en/of vervolgens die [naam slachtoffer] bij de keel heeft vastgepakt en/of (daarbij) die [naam slachtoffer] (dreigend en/of dwingend) de woorden heeft toegevoegd: "Jij gaat pinnen, ik wil geld" en/of (hierna) die [naam slachtoffer] een klap tegen zijn rug heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. 3. De voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 4. De bewijsmotivering A. Het standpunt van het Openbaar Ministerie. De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde, te weten een poging tot afpersing of een poging tot diefstal met geweld. De verdachte heeft volgens de officier van justitie de aangever bij zijn keel gepakt, de woorden “jij gaat pinnen, ik wil geld” toegevoegd en de aangever een klap tegen zijn rug gegeven. De officier van justitie heeft dit gebaseerd op de aangifte en de verklaring van de getuige [naam getuige]. B. Het standpunt van de verdediging. De raadsman heeft naar voren gebracht dat de aangever en de getuige [naam getuige] weliswaar hebben verklaard dat de verdachte de eerstgenoemde bij de keel heeft vastgepakt, maar dat de verdachte ontkent dit te hebben gedaan. De verdachte verklaart dat hij de aangever bij zijn jas, ter hoogte van zijn borst heeft gepakt en dat de aangever wellicht hierdoor het gevoel heeft gekregen dat hij bij zijn keel werd vastgepakt. De raadsman heeft zich ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor het overige heeft de raadsman aangegeven dat het feit wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. C. Beoordeling van de tenlastelegging. Op 7 december 2008 bevindt [naam slachtoffer] zich omstreeks 07.45 uur op het centraal station in Alkmaar om een treinkaartje te kopen. Op dat moment komt de verdachte op hem af lopen. , De verdachte pakt [naam slachtoffer] bij de keel vast en zegt hierbij tegen hem “jij gaat pinnen, ik wil geld” , . Een medewerkster van [naam bedijf], mevrouw [naam getuige], ziet dit gebeuren. Zij ziet dat [naam slachtoffer] bij zijn keel wordt gepakt en zij hoort de verdachte de hiervoor genoemde woorden zeggen. Zij loopt naar [naam slachtoffer] en de verdachte toe en haalt ze uit elkaar. Om 07.52 uur komen twee politieagenten ter plaatse en wordt de verdachte aangehouden. De verdachte heeft naderhand verklaard dat hij [naam slachtoffer] voor iemand anders had aangezien, te weten voor iemand van wie hij nog geld tegoed had. De rechtbank acht op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde - met uitzondering van het geven van een klap tegen de rug van de aangever - heeft begaan. Niet bewezen kan worden dat de verdachte [naam slachtoffer] een klap tegen zijn rug heeft gegeven, nu uit de bewijsmiddelen niet valt af te leiden dat deze klap - waarover uitsluitend de aangever heeft verklaard - in verband stond met de door de verdachte gepleegde poging tot afpersing dan wel de poging tot diefstal. De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer] bij zijn keel heeft vastgepakt. De aangifte wordt, in tegenstelling tot de verklaring van de verdachte, op dit punt ondersteund door een ander bewijsmiddel, te weten de verklaring van getuige [naam getuige]. Nu het misdrijf niet is voltooid, is het voor de rechtbank niet mogelijk vast te stellen of de verdachte voornemens was om [naam slachtoffer] te dwingen tot afgifte van het nog te pinnen geld of dat de verdachte voornemens was om het geld zelf weg te nemen uit het pinautomaat. Derhalve acht de rechtbank beide varianten van het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat of sprake is van een poging tot diefstal voorafgegaan van geweld of van een poging tot afpersing. D. Bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van de voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 7 december 2008 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [naam slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [naam slachtoffer], of met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag toebehorende aan [naam slachtoffer], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van geweld tegen die [naam slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, naar die [naam slachtoffer] is toegelopen en vervolgens die [naam slachtoffer] bij de keel heeft vastgepakt en daarbij die [naam slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: “Jij gaat pinnen, ik wil geld”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. 5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert op: poging tot afpersing of poging tot diefstal voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden. 6. De strafbaarheid van de verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van het onderzoek omtrent de persoon van de verdachte, verricht door drs. C. Moerland, forensisch en gezondheidszorgpsycholoog en door drs. R.J.H. Winter, psychiater, neergelegd in de Pro Justitia rapporten van, respectievelijk, 4 maart 2009 en 2 maart 2009. Genoemde deskundigen hebben geconstateerd dat bij verdachte sprake is van zowel een langdurige afhankelijkheid van diverse middelen, als een gebrekkige ontwikkeling van de persoonlijkheid in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, als van psychotische stoornis. De psychiater concludeert in zijn rapport dat de verdachte het tenlastegelegde lijkt te hebben gepleegd vanuit de veronderstelling dat hij recht had op geld in verband met royalty’s voor het gebruik van zijn stem door verschillende beroemdheden. Deze veronderstelling van de verdachte komt volgens de psychiater voort uit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in een psychotische toestand verkeerde. Hierdoor was hij niet in staat zijn wil en gedrag in vrijheid te bepalen. Derhalve adviseren de deskundigen de verdachte ontoerekenings-vatbaar te beschouwen voor het hem tenlastegelegde. De rechtbank verenigt zich met deze conclusies van de deskundigen en maakt deze tot de hare. Tevens verenigt de rechtbank zich met het advies van de deskundigen. De officier van justitie en de raadsman van de verdachte hebben de rechtbank verzocht de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging. De rechtbank is van oordeel dat aan de verdachte het bewezen verklaarde wegens de gebrekkige ontwikkeling en de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend en dat de verdachte voor dat feit moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. 7. De motivering van een maatregel De eis van de officier De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, te weten plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis. Het standpunt van de verdediging De raadsman van de verdachte heeft evenals de officier van justitie verzocht om de verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht op een zo kort mogelijke termijn uitspraak te doen zodat de plaatsing zo spoedig mogelijk gerealiseerd kan worden. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank heeft kennis genomen van de hiervoor onder rubriek 6. genoemde deskundigenrapporten. Beide rapporteurs zijn van mening dat een intensieve en langdurige behandeling noodzakelijk is om het recidivegevaar te beperken. Daarbij achten de deskundigen het van belang dat de verdachte zowel voor zijn verslavings-problematiek als voor zijn psychiatrische problematiek zal worden behandeld. De deskundigen adviseren een opname in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van de maatregel ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het voorlichtingsrapport van de Brijder Verslavingszorg van 6 maart 2009, opgemaakt door K. Mulder, en van de door deze gegeven toelichting op dit rapport ter terechtzitting van 17 maart 2009. Mulder bevestigt het standpunt van de gedragsdeskundigen dat een plaatsing in een Dubbele Diagnosekliniek het recidivegevaar zou kunnen beperken. Tevens heeft de heer Mulder aangegeven dat de Brijder Verslavingszorg in het kader van het GAVO-traject contact blijft houden met de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zo spoedig als mogelijk is behandeld zou willen worden in een Dubbel Diagnosekliniek. De rechtbank zal, gelet op de genoemde rapportages omtrent de persoon van de verdachte, overeenkomstig het advies van de deskundigen, de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis gelasten, bij voorkeur plaatsing in de Dubbele Diagnosekliniek te Heiloo dan wel een soortgelijke behandelinstelling. Ook aan de overige wettelijke vereisten voor een dergelijke plaatsing is voldaan nu gebleken is dat de verdachte gevaarlijk is voor anderen, dan wel voor de algemene veiligheid van personen en goederen. Naast het thans tenlastegelegde feit en de rapportages van de gedragsdeskundigen, heeft de rechtbank daarbij tevens in aanmerking genomen het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister, gedateerd 8 december 2008. Hieruit blijkt dat de verdachte meermalen voor, onder meer, vermogensdelicten is veroordeeld. De rechtbank acht het van belang dat de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis zo spoedig mogelijk gerealiseerd kan worden en doet om die reden bij vervroeging uitspraak, zoals verzocht door de raadsman. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 37, 45, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 9. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit. Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging. Gelast de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor ÉÉN JAAR. Dit vonnis is gewezen door mr. N.O.P. Roché, voorzitter, mr. J. Westdorp en mr. M. Lolkema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Beek, griffier, en bij vervroeging uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 maart 2009.