Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH8262

Datum uitspraak2009-03-19
Datum gepubliceerd2009-03-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 07/3277
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wet openbaarheid van bestuur. Verzoek om afschrift van alle in 2006 verleende en geweigerde verloven tot het voorhanden hebben van een vuurwapen. Niet de korpsbeheerder, maar de korpschef is bevoegd om, als bevoegd bestuursorgaan ingevolge de Wet wapens en munitie, op WOB-verzoeken en in dat kader gemaakte bezwaren te beslissen. Hangende beroep zijn de bij de oorspronkelijke beslissing op bezwaar van de korpsbeheerder reeds geopenbaarde gegevens vervangen door nieuwe - uitgebreidere - gegevens. De rechtbank vermag niet in te zien dat de persoonlijke levenssfeer in het gedrang kan komen, waar het gaat om de ondertekening van de weigeringen van de verloven, de daarin opgenomen beroepsclausules, de pleegdatum en -plaats van overtredingen en de aard van de overtredingen, alsmede de woon- of verblijfplaats van de aanvrager.
Beroep gegrond. Geen proceskostenveroordeling voor verletkosten voor werkzaamheden als freelance journalist. Geen bewijs van daadwerkelijk gederfde inkomsten.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 07/3277 Uitspraak van de meervoudige kamer van 19 maart 2009 inzake [eiser], te [plaats], eiser, gemachtigde mr. H. van Drunen, tegen de Korpschef van de Politie Brabant-Noord, te 's-Hertogenbosch, verweerder, gemachtigden mr. M.A. Bouwman en mr. J.M.C. van Nunen. Procesverloop Op 15 april 2007 heeft eiser per e-mail een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) ingediend tot het verstrekken van een afschrift van alle in 2006 verleende en geweigerde verloven tot het voorhanden hebben van een vuurwapen als bedoeld in artikel 28 van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM). Op 16 mei 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt in verband met het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek van 15 april 2007. Bij besluit van 12 juni 2007 heeft de Korpsbeheerder van de politie Brabant-Noord (hierna: de korpsbeheerder) besloten om eiser, binnen vier weken, de gegevens betreffende de voor het jaar 2006 verleende verloven in een overzicht te verstrekken en afschriften van de voor het jaar 2006 geweigerde verloven te verstrekken onder anonimisering van die documenten. Op 26 juni 2007 heeft de korpsbeheerder hieraan uitvoering gegeven. Bij besluit van 25 september 2007 heeft de korpsbeheerder het door eiser tegen het besluit van 12 juni 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Voor zover het bezwaar zich richt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op eisers aanvraag van 15 april 2007 heeft de korpsbeheerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 1 oktober 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 25 september 2007. De korpsbeheerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Ten aanzien van de documenten waarop het verzoek om openbaarmaking betrekking heeft, heeft de korpsbeheerder de mededeling gedaan als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij besluit van 21 december 2007 heeft de rechtbank ingevolge artikel 8:29, derde lid, van de Awb besloten dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze documenten. Bij brief van 31 december 2007 heeft eiser de rechtbank toestemming verleend om mede op de grondslag van de niet geopenbaarde stukken uitspraak te doen. Bij besluit van 17 november 2008 heeft de Korpschef van de Politie Brabant-Noord (hierna: de korpschef) eiser een nieuw overzicht verstrekt waarbij nadere gegevens van de door eiser verzochte documenten zijn verschaft. Het beroep is ter zitting van 28 november 2008 behandeld, waar partijen en hun gemachtigden zijn verschenen. Overwegingen 1. De rechtbank acht, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, het beroepschrift mede te zijn gericht tegen het besluit van 17 november 2008. 2. Ter zitting heeft de gemachtigde van de korpsbeheerder desgevraagd verklaard van mening te zijn dat niet de korpsbeheerder, maar de korpschef bevoegd is om te beslissen op verzoeken ingevolge de Wob, voor zover die verzoeken betrekking hebben op verloven als bedoeld in artikel 28 van de WWM en dus ook op het verzoek van eiser van 15 april 2007. De gemachtigde heeft de rechtbank verzocht om te oordelen als ware het besluit van 25 september 2007 door de korpschef genomen. In aanmerking nemende dat de gemachtigde ter zitting niet de korpschef vertegenwoordigde, heeft de rechtbank, na inhoudelijke behandeling van de zaak, het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank omtrent de bevoegdheid nader te informeren. Partijen hebben de rechtbank reeds op voorhand toestemming gegeven om, na toezending van deze informatie door verweerder aan de rechtbank en eiser, zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten. 3. Bij brief van 5 december 2008 heeft de korpschef de rechtbank bericht dat hij en niet de korpsbeheerder bevoegd is te beslissen op verzoeken als hier in het geding. Verder heeft de korpschef verzocht het besluit van 17 november 2008 te beschouwen als de nieuwe gewijzigde beslissing op bezwaar. Tevens is aangegeven dat hij het primaire besluit van 12 juni 2007 en de beslissing op bezwaar van verweerder van 25 september 2007, voor zover de inhoud daarvan niet is achterhaald door zijn eigen beslissing van 17 november 2008, voor zijn rekening neemt. 4. De rechtbank deelt, gelet op artikel 2 van de Wob, in combinatie met artikel 28 van de WWM en artikel 47 van de Regeling WWM, de opvatting dat niet de korpsbeheerder maar de korpschef bevoegd is om te beslissen op verzoeken ingevolge de Wob, voor zover die verzoeken betrekking hebben op verloven als bedoeld in artikel 28 van de WWM. 5. Bij besluit van 17 november 2008 heeft de korpschef een geheel nieuw overzicht verstrekt, met daarin de reeds bij het besluit van de korpsbeheerder van 25 september 2007 geopenbaarde gegevens. Het overzicht is aangevuld met, door eiser op 15 april 2007 gevraagde, gegevens, te weten - per verlof - de datum van afgifte en de geldigheidsduur ervan, het merk en het kaliber van het wapen waarvoor het verlof is verleend, de geboorteplaats van de aanvrager en het doel waarvoor het verlof is afgegeven. 6. In aanmerking nemende het door de korpsbeheerder ter zitting verwoorde standpunt omtrent de bevoegdheid en de omstandigheid dat in het bij het besluit van 17 november 2008 door de korpschef verstrekte overzicht de voordien reeds geopenbaarde gegevens opnieuw zijn opgenomen, dient de vraag te worden beantwoord of eiser nog procesbelang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het door de korpsbeheerder genomen besluit van 25 september 2007. De rechtbank acht dit belang noch gesteld, noch gebleken, zodat eisers beroep, voor zover gericht tegen dit besluit, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. 7. Ter zitting heeft eiser verklaard dat aan zijn verzoek tot het verstrekken van het wapennummer en van de vermelding of het verlof ziet op wapens en/of munitie, voor zover het de verleende verloven betreft, nog steeds ten onrechte geen gehoor is gegeven. 8. Uit hetgeen van de zijde van eiser ter zitting is aangevoerd, zou kunnen worden afgeleid dat eiser meent dat verweerder ook informatie over andere verloven dan de in artikel 28 van de WWM genoemde verloven ten onrechte niet heeft verstrekt. Gelet op de bewoordingen van het verzoek van 15 april 2007 heeft dit verzoek echter uitsluitend betrekking op verleende en geweigerde verloven tot het voorhanden hebben van vuurwapens als bedoeld in artikel 28 van de WWM, die, op grond van artikel 29, eerste en tweede lid, van de WWM, een verlof tot het dragen kunnen inhouden. Het verzoek strekt niet mede tot het verschaffen van informatie betreffende andere in paragraaf 6 of 7 van de wet genoemde verloven zodat verweerder niet gehouden was te beslissen over het (al dan niet) verstrekken van deze gegevens. 9. Uit het besluit van verweerder van 17 november 2008 blijkt niet duidelijk welke grondslag in de Wob verweerder aan de weigering om de in rechtsoverweging 7 genoemde gegevens te verstrekken ten grondslag heeft gelegd. Het bestreden besluit ontbeert daarmee in zoverre een deugdelijke motivering. 10. Ten aanzien van de gegevens die zijn verstrekt inzake de over 2006 geweigerde verloven, overweegt de rechtbank dat verweerder een aantal gegevens heeft geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, dat bepaalt, dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege mag blijven voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank vermag evenwel niet in te zien dat de persoonlijke levenssfeer in het gedrang kan komen, onder meer waar het gaat om de ondertekening van de weigeringen, de daarin opgenomen beroepsclausules, de pleegdatum en -plaats van overtredingen en de aard van de overtredingen en de woon- of verblijfplaats van de aanvrager. Ook in zoverre is sprake van een ondeugdelijke motivering. 11. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is het beroep gegrond. Het besluit van 17 november 2008 komt voor vernietiging in aanmerking. 12. De rechtbank zal verweerder opdragen om, met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen, een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. 13. Verweerder zal zich daarbij alsnog moeten uitlaten over de door eiser gevorderde kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, aangezien toekenning van een vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand afhankelijk is van daadwerkelijk verrichte proceshandelingen en niet van (het bewijs van) de daadwerkelijk gemaakte kosten. Niet kan derhalve worden verlangd dat de kosten van rechtsbijstand met een nota worden onderbouwd. 14. Verweerder zal in de nieuw te nemen beslissing op bezwaar verder aandacht dienen te besteden aan de vraag hoe de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met betrekking tot het niet hoeven te verstrekken van wapennummers (uitspraak van 24 september 2008, publicatienummer LJN:BF2162), zich verhoudt tot de door eiser in zijn pleitnota genoemde jurisprudentie in strafzaken waarin wel wapennummers worden bekendgemaakt. 15. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 658,40, waarvan: * aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: - 1 punt voor het indienen van een beroepschrift; - 1 punt voor het verschijnen ter zitting; - waarde per punt € 322,00; - wegingsfactor 1 en * aan reiskosten per openbaar vervoer: € 14,40. Het verzoek van eiser om de proceskostenveroordeling zich mede te doen uitstrekken tot een vergoeding van verletkosten ten bedrage van € 65,00 per uur wijst de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juli 2008, met publicatienummer LJN:BD897, af. Eiser heeft die kosten, die naar zijn zeggen betrekking hebben op daadwerkelijk gederfde inkomsten uit zijn werk als freelance journalist, op geen enkele wijze met stukken gestaafd. Dit klemt te meer nu eiser tevoren door de rechtbank is gewezen op de noodzaak om dergelijke kosten met bewijsstukken te onderbouwen. De door eiser verstrekte afdruk van een "vraag en antwoord" over adviestarieven, afkomstig van de website van de Vlaamse Vereniging van Journalisten, kan niet als een concrete onderbouwing van die kosten dienen. 16. Verder zal de rechtbank bepalen dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 dient te vergoeden. 17. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het besluit van 25 september 2007; - verklaart het beroep voor het overige gegrond; - vernietigt verweerders besluit van 17 november 2008; - draagt verweerder op om met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen; - veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, begroot op € 658,40, te vergoeden door de Politieregio Brabant-Noord; - gelast de Politieregio Brabant-Noord om eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 te vergoeden. Aldus gedaan door mr. J.H.G. van den Broek als voorzitter en mr. D.J. de Lange en mr. M.L.P. van Cruchten als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.F.M. Emons als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2009. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: