Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH8888

Datum uitspraak2009-03-30
Datum gepubliceerd2009-03-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/525369-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte veroordeeld voor moord op haar dochter door haar van de vierde verdieping van de Bijenkorf te laten vallen. Overwegingen ten aanzien van opzet, voorbedachte raad en toerekening. Motivering van oplegging van TBS met dwangverpleging.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/525369-07 Datum uitspraak: 30 maart 2009 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoongegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring "PIV Zwolle" te Zwolle, De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 april 2008, 20 juni 2008, 25 augustus 2008, 31 oktober 2008, 8 januari 2009 en 16 maart 2009. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd dat zij op of omstreeks 22 oktober 2007 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [verdachte's dochter] (haar, verdachte's dochter geboren op [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [verdachte's dochter] van de (vierde) verdieping van winkelbedrijf De Bijenkorf laten vallen en/of gegooid waardoor voornoemde van [verdachte's dochter] ernstige hersenschade heeft bekomen, tengevolge waarvan voornoemde [verdachte's dochter] is overleden; (Artikel 289 Wetboek van Strafrecht) Subsidiair: zij op of omstreeks 22 oktober 2007 te Amsterdam opzettelijk [verdachte's dochter] (haar, verdachte's dochter geboren op [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [verdachte's dochter] van de (vierde) verdieping van winkelbedrijf De Bijenkorf laten vallen en/of gegooid waardoor voornoemde [verdachte's dochter] ernstige hersenschade heeft bekomen, tengevolge waarvan voornoemde [verdachte's dochter] is overleden. (Artikel 287 Wetboek van Strafrecht) 2. Voorvragen … 3. Waardering van het bewijs 3.1. Bewijsoverwegingen De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd ten aanzien van het onder primair telastegelegde feit, moord van verdachte op haar dochter. De raadsman heeft verzocht om integrale vrijspraak, omdat voorbedachte raad noch opzet op de dood bewezen kunnen worden verklaard. De raadsman heeft ten aanzien van de voorbedachte raad - samengevat - aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld met welk doel verdachte naar de Bijenkorf is gegaan, alwaar zij en haar dochter naar beneden zijn gevallen. Voorts is het handelen van verdachte zo snel gegaan, dat zij geen tijd had om zich daarvan rekenschap te geven. Van kalm beraad en rustig overleg is volgens de raadsman dan ook geen sprake. Ten aanzien van het opzet heeft de raadsman - samengevat - aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gewild dat haar dochter zou sterven. Verdachte heeft verklaard dat zij wilde ontsnappen aan satanisten en dat zij op het moment dat zij haar dochter liet vallen, niet besefte wat ze deed. Het ontbrak verdachte aan elk inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de verklaringen van verdachte tegenover de politie niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, omdat verdachte ten tijde van het afleggen van de verklaringen onder de medicijnen zat en de verklaringen niet zijn ondertekend door verdachte. De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman en overweegt daartoe als volgt. Gebruik verklaringen bij politie De rechtbank acht de verklaringen van verdachte tegenover de politie wel bruikbaar voor het bewijs, aangezien de toenmalige raadsman van verdachte bij beide verhoren aanwezig was, doch kennelijk niet van mening was dat verdachte niet in staat was om te worden gehoord. Immers heeft de raadsman tijdens (één van) de verhoren noch bij de inverzekeringstelling bezwaren op dat punt kenbaar gemaakt. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat verdachte op dat moment in staat was verklaringen af te leggen tegenover de politie. De rechtbank acht in dit verband mede van belang dat deze verklaringen in essentie consistent zijn met latere verklaringen van verdachte. Dat verdachte de verklaringen niet heeft ondertekend, maakt deze evenmin onbruikbaar, nu deze zijn opgenomen in op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Opzet Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan opzet niet bewezen worden verklaard indien bij de verdachte ten tijde van zijn of haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn of haar gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken (zie recent Hoge Raad 9 december 2008, NS 2009, 21). In onderhavige zaak heeft verdachte ter terechtzitting onder meer verklaard dat zij - kort gezegd - haar dochter en zichzelf van de vierde verdieping van de Bijenkorf heeft laten vallen omdat zij dacht dat ze de volgende dag door satanisten zouden worden vermoord. Ze heeft verklaard dat voor haar op dat moment twee opties openstonden: óf de satanisten zouden haar en haar dochter vermoorden óf zij zou zelf haar dochter en zichzelf van het leven beroven. Daarop heeft ze de keuze gemaakt om haar dochter en zichzelf van de vierde verdieping van de Bijenkorf te laten vallen, zodat haar dochter geen pijn zou hebben. De rechtbank is van oordeel dat uit deze verklaringen blijkt dat verdachte doelbewust en na afweging van de consequenties, en dus opzettelijk, heeft gehandeld. Immers, uit haar verklaringen volgt dat zij ten minste enig inzicht had in de draagwijdte van har gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Voorbedachte raad Voor voorbedachte raad is voldoende dat verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat zij over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (Hoge Raad 27 juni 2000, NJ 2000, 605). De rechtbank is van oordeel dat verdachte in onderhavige zaak voldoende tijd had om zich te beraden op haar besluit om haar dochter van het leven te beroven. Ook had ze de gelegenheid over de betekenis en de gevolgen daarvan na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte heeft naar eigen zeggen op de dag van het telastegelegde een aantal kerken en moskeeën bezocht, omdat zij dacht dat alleen God haar kon helpen in haar angst voor de satanisten. Ze dacht dat zij en haar dochter de dag erna vermoord zouden worden. Verdachte heeft in de periode voorafgaande aan het telastegelegde op internet gezocht naar informatie over zelfdoding, zo blijkt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 april 2008 en uit onderzoek van de computer van verdachte door de politie. Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 maart 2009 verklaard dat ze twee opties heeft afgewogen: ofwel wachten tot zij en haar dochter de volgende dag door satanisten zouden worden vermoord, ofwel zelf haar dochter en zichzelf van het leven beroven. Zoals gezegd koos ze voor het laatste zodat haar dochter geen pijn zou hebben. Op welk moment op de dag van het telastegelegde verdachte deze afweging heeft gemaakt en met welk doel ze naar de Bijenkorf is gegaan, is op basis van het dossier niet vast te stellen. Wel staat vast dat zij naar de Bijenkorf is gegaan nadat kerken en moskeeën haar geen uitkomst boden. Verder is duidelijk dat verdachte op enig moment een bewuste keuze heeft gemaakt. Ook blijkt uit de verklaringen van verdachte en getuige [getuige] bij de politie dat verdachte verschillende handelingen heeft moeten verrichten alvorens zij haar kind en zichzelf over de balustrade van de Bijenkorf kon laten vallen. Verdachte heeft haar dochter uit de kinderwagen gepakt, is met haar dochter op de balustrade geklommen en heeft haar dochter over de glazen afscheiding naar beneden laten vallen. Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 maart 2009 verklaard dat ze niet, zoals ze had gedacht, samen met haar dochter in haar armen naar beneden kon springen omdat de glazen afscheiding daarvoor te hoog was. Naar het oordeel van de rechtbank gaf het verloop van deze feitelijke handelingen, in combinatie met de toedracht zoals hiervoor omschreven, voldoende tijd en gelegenheid voor bezinning, zodat sprake was van voorbedachte raad. 3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 22 oktober 2007 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [verdachte's dochter] (haar, verdachte's dochter geboren op [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [verdachte's dochter] van de vierde verdieping van winkelbedrijf De Bijenkorf laten vallen waardoor voornoemde [verdachte's dochter] ernstige hersenschade heeft bekomen, tengevolge waarvan voornoemde [verdachte's dochter] is overleden. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van het feit Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte De officier van justitie heeft de verdachte - conform de conclusies van de rapporteurs Pro Justitia [psychiater1], psychiater, en [psycholoog1], psycholoog, in hun rapport d.d. 11 april 2008 - als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd ten aanzien van het telastegelegde. De raadsman heeft verzocht verdachte - conform de conclusies van [psychiater2], psychiater, in zijn rapport d.d. 22 oktober 2008 en [psycholoog2], psycholoog, in haar rapport d.d. 28 oktober 2008 - volledig ontoerekeningsvatbaar te achten ten aanzien van het telastegelegde. De rechtbank is van oordeel dat het feit geheel niet kan worden toegerekend aan verdachte en overweegt daartoe het volgende. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende over verdachte opgemaakte rapportages: - de rapportage Pro Justitia d.d. 11 april 2008, opgemaakt door [psychiater1], psychiater, en [psycholoog1], psycholoog; - de rapportage d.d. 28 oktober 2008, opgemaakt door [psycholoog2], psycholoog; - de rapportage d.d. 22 oktober 2008, opgemaakt door [psychiater2], psychiater. In de rapportage van [psychiater1] en [psycholoog1] wordt geconcludeerd dat verdachte ten minste sterk verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het telastegelegde, vanwege haar psychotische toestandsbeeld op dat moment. In de rapportages van [psycholoog2] en [psychiater2] wordt geconcludeerd dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het telastegelegde, vanwege de paranoïde psychose waaraan de verdachte op dat moment leed. [psychiater1] en [psycholoog1] hebben in hun rapport geredeneerd niet tot ontoerekeningsvatbaarheid te concluderen, aangezien een direct causaal, lineair verband tussen de psychotische stoornis en het feit niet kon worden gevonden. Ter terechtzitting van 8 januari 2009 heeft [psychiater1] verklaard dat die directe causale relatie niet is gebleken, omdat het handelen van verdachte niet exclusief kan worden verklaard uit haar waanbeelden. Niet iedereen die de waan heeft door satanisten te worden gedood, doet zoiets als verdachte heeft gedaan en verdachte heeft in haar waan geen opdracht gekregen haar kind naar beneden te laten vallen. Ter terechtzitting van 16 maart 2009 heeft [psycholoog1] verklaard dat in het rapport is geconcludeerd tot ten minste sterk verminderd toerekeningsvatbaar omdat verdachte in haar waan niet de opdracht kreeg haar kind te doden. [psycholoog1] heeft toen ook verklaard dat hij evenwel kan leven met de kwalificatie van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. De verklaringen die verdachte daarna nog ter zitting heeft afgelegd, gaven [psycholoog1] desgevraagd geen aanleiding tot nadere opmerkingen. De rechtbank deelt de stringente hantering van het begrip toerekeningsvatbaarheid van [psychiater1] en [psycholoog1] niet en is van oordeel dat niet uitsluitend in het geval van een opdrachtwaan aan het vereiste causaal verband tussen feit en psychische afwijking is voldaan. De rechtbank leidt uit voornoemde rapportage van [psychiater1] en [psycholoog1] en hetgeen door hen ter terechtzitting is verklaard, af dat verdachte ten tijde van het telastegelegde in haar handelen volledig werd beheerst door haar psychose. Ze had immers de paranoïd-psychotische overtuiging dat zij en haar dochter de dag erna zouden worden gedood door satanisten en ze heeft op basis daarvan de keuze gemaakt er zelf een einde aan te maken, omdat dat minder pijnlijk zou zijn. Die keuze was voor verdachte op dat moment en onder invloed van dat waandenkbeeld logisch. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat bij die keuze elementen een rol hebben gespeeld die niet terug te leiden zijn tot die psychose en waarvoor verdachte dus verantwoordelijk zou moeten worden gehouden. Het bewezen geachte kan verdachte derhalve wegens een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens, te weten een psychotische stoornis, niet worden toegerekend, waardoor zij niet strafbaar is. Verdachte dient terzake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. 7. Terbeschikkingstelling De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging, aangezien zij - gelijk de rapporteurs [psychiater1] en [psycholoog1] - behandeling van de oorzaak van de psychose, een borderline persoonlijkheidsstoornis, noodzakelijk acht om het recidivegevaar afdoende in te perken. De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank verdachte niet vrijspreekt, verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en geen straf of maatregel op te leggen, aangezien hij - gelijk de rapporteurs [psycholoog2] en [psychiater2] - van oordeel is dat geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Nu de oorzaak van de psychose somatisch is en het recidivegevaar zeer laag is, behoeft verdachte volgens de raadsman geen psychiatrische behandeling. Indien de rechtbank verdachte niet zonder enige behandeling wil laten, heeft de raadsman verzocht tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in het kader van terbeschikkingstelling behandeld moet worden en legt aan dat oordeel het volgende ten grondslag. Op de verweren van de raadsman aangaande de rapportage van [psychiater1] en [psycholoog1] wordt daarna ingegaan. Aan genoemd advies van [psychiater1] en [psycholoog1] d.d. 11 april 2008 wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven: Verdachte was ten tijde van de feiten lijdende aan een psychotische stoornis (voortkomend uit haar borderline persoonlijkheidsstoornis en mogelijk ook uit haar biologische kwetsbaarheid, gezien haar belaste familieanamnese). Vanuit het psychologisch en psychiatrisch onderzoek wordt vastgesteld dat er bij betrokkene sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis met vooral narcistische en theatrale kenmerken. De onderliggende persoonlijkheidsstructuur moet als zogenaamd low-level borderline gekenschetst worden. Het ontstaan van de borderline persoonlijkheidsstoornis is terug te voeren op de aaneenschakeling van traumatische verlatingen die zijn begonnen op anderhalfjarige leeftijd, waarbinnen de persoonlijkheidsontwikkeling gestagneerd is geraakt en vroegkinderlijke angsten en daaraan gekoppelde woede zijn blijven bestaan. In reactie op actuele teleurstellingen en krenkingen worden deze vroegkinderlijke angsten weer opgeroepen en kunnen niet worden gevoeld, maar worden uitgeleefd. Nadat betrokkene in de periode voorafgaande aan het telastegelegde in feite opnieuw alleen is komen te staan, nemen de angsten en het gevoel van onveiligheid verder toe en verliest zij toenemend het contact met de realiteit. In de weken voorafgaand aan het telastegelegde was er sprake van fors toenemende stress: een onveilige woonomgeving, financiële perikelen, toekomstig zelfstandig wonen, weinig sociale steun (in haar beleving) en het algemene gevoel alleen gelaten te worden met haar problemen. Deze oplopende stress is de opmaat voor (psychotische) decompensatie van de borderline persoonlijkheidsstoornis. Hierdoor verliest zij in die periode in toenemende mate het contact met de realiteit. Zij krijgt de paranoïd-psychotische overtuiging door satanisten te zullen worden vermoord. De combinatie van enerzijds de ernst van de persoonlijkheidsstoornis en het daaruit voortkomende risico van psychotische decompensatie, de samenhang tussen deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis enerzijds en het telastegelegde anderzijds, en daarnaast de als reëel ingeschatte mogelijkheid dat betrokkene vanuit haar sterk symbiotische behoeften opnieuw zwanger zal raken (pas dan voelt zij zich weer goed en veilig), maken dat er een reëel gevaar voor recidive is. De innerlijke stress vanuit haar persoonlijkheidsstoornis, in combinatie met de (mede door haarzelf vanuit haar persoonlijkheidsstoornis veroorzaakte) stressfactoren in de omgeving, kan dan opnieuw aanleiding zijn voor herhaling van psychotische decompensatie en daarmee voor een feit als thans telastegelegd. Om het gevaar voor recidive te beperken dient betrokkene voor haar persoonlijkheidsstoornis te worden behandeld. Behandeling in een vrijwillig of voorwaardelijk kader, inclusief de optie van de maatregel van TBS met voorwaarden, biedt daarvoor te weinig garantie omdat betrokkene zich nauwelijks bewust is, maar ook nauwelijks kan zijn van haar problematiek, gezien de aard ervan. Daarnaast is de problematiek van betrokkene van dien aard dat ondergetekenden een behandelduur van maximaal vier jaar onvoldoende achten om het recidivegevaar afdoende in te perken. Dit alles maakt dat alleen behandeling in het kader van de maatregel van TBS met bevel tot verpleging voldoende garanties biedt om het recidivegevaar afdoende in te perken. Rapporteur [psycholoog1], psycholoog, heeft ter terechtzitting van 16 maart 2009 onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven: Bij het stellen van de diagnose hebben wij gekeken naar de levensgeschiedenis van verdachte. Het feit dat de oom van verdachte, die lijdt aan schizofrenie, geen volle broer is van de moeder van verdachte, maar een halfbroer, maakt de familiaire belasting minder. Dit punt is echter geen aanleiding om iets te veranderen in de eindconclusie van de rapportage. Van belang is vooral de relatie tussen verdachte en haar moeder. Ook als zou worden aangenomen dat de relatie tussen verdachte en haar dochter niet of in mindere mate symbiotisch was, is dat evenmin aanleiding om iets te veranderen in de eindconclusie van de rapportage. Dit punt is een onderdeel van de diagnostiek, geen hoofdpijler. Als die twee punten genuanceerd zouden moeten worden, zou ik nog steeds tot de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis komen. De rechtbank neemt bovenstaande conclusies over en maakt deze tot de hare. Bespreking van de verweren De raadsman heeft de bruikbaarheid van de rapportage van [psychiater1] en [psycholoog1] op verschillende punten betwist. Enerzijds heeft de raadsman het bestaan betwist van de door de rapporteurs aanwezig geachte familiaire belasting en symbiotische relatie tussen verdachte en haar dochter. Anderzijds heeft de raadsman aangevoerd dat in de rapportage op basis van verkeerde interpretatie van onderzoeksgegevens tot de diagnose borderline is geconcludeerd. Daarbij heeft de raadsman geïmpliceerd dat rapporteur [psycholoog1] bevooroordeeld was ten aanzien van verdachte, aangezien hij in het verleden onderzoek heeft gedaan naar en gepubliceerd heeft over kinderdoding. Tot slot heeft de raadsman de mogelijkheid genoemd dat het gebruik van afslankpillen, waarin een (hoge) dosis efedrine en/of cafeïne aanwezig was, dan wel het mogelijke gebruik van met behanglijm verzwaarde cannabis, de oorzaak van de psychose is. De rechtbank verwerpt al deze verweren en overweegt daaromtrent als volgt. Rapporteur [psycholoog1] heeft ter terechtzitting verklaard dat de vraag naar de familiaire belasting en de symbiotische relatie tussen moeder en dochter van ondergeschikt belang zijn geweest bij het stellen van de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis. Indien die twee punten genuanceerd zouden moeten worden, zou de diagnose - die is gebaseerd op de levensloop van verdachte in zijn totaliteit - gelijk blijven, aldus [psycholoog1]. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven hoe groot de familiaire belasting van verdachte is en of, en zo ja, in welke mate, zij een symbiotische relatie had met haar dochter. De rechtbank kan niet meegaan in de kritiek die door de raadsman, en overigens ook door rapporteurs [psycholoog2] en [psychiater2], is geuit op de interpretatie van bepaalde feiten en omstandigheden door [psychiater1] en [psycholoog1]. Punten die door [psychiater1] en [psycholoog1] als onderbouwing worden gebruikt van hun conclusies, zoals het feit dat verdachte is opgevoed door wisselende personen en is weggelopen van huis, worden door de raadsman en [psycholoog2] genormaliseerd. De rechtbank stelt voorop dat de kritiek zich richt op enkele aspecten van het onderzoek, terwijl de conclusie van [psychiater1] en [psycholoog1], zoals gezegd, is gebaseerd op het geheel van onderzoeksresultaten bezien tegen de achtergrond van de levensloop van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van [psychiater1] en [psycholoog1] uitgebreider is geweest dan dat van [psycholoog2] en [psychiater2] en bovendien beter onderbouwd en mitsdien overtuigender is. De rapportage van [psychiater1] en [psycholoog1] is tot stand gekomen conform de 'Best Practice' van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek of de inhoud van de rapportage. De door [psycholoog2] ter terechtzitting van 8 januari 2009 en 16 maart 2009 aangedragen kritiek op dat punt is zodanig gebrekkig en op een voor de rechtbank niet verifieerbare wijze onderbouwd dat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Bij de rechtbank is evenmin enig vermoeden gerezen van tunnelvisie of vooringenomenheid van rapporteur [psycholoog1] ten aanzien van verdachte. [psycholoog1] heeft ter terechtzitting van 16 maart 2009 verklaard dat hij wetenschappelijk onderzoek heeft gedaan naar tientallen gevallen van kinderdoding waarbij onderzoek door een psychiater en een psycholoog heeft plaatsgevonden. Hieronder bevonden zich slechts enkele gevallen waarin hij zelf als psycholoog heeft gerapporteerd. [psycholoog1] heeft verklaard dat hij met open blik aan het Pro Justitia-onderzoek van verdachte is begonnen. Hij heeft voorts verklaard dat hij in het artikel in het Parool, gepubliceerd daags na het telastegelegde, wordt geciteerd ten aanzien van genoemd wetenschappelijk onderzoek en dat hij uitdrukkelijk geen uitspraken heeft gedaan over onderhavige zaak. De rechtbank acht voorts niet aannemelijk dat de psychose van verdachte is veroorzaakt door het gebruik van afslankpillen of vervuilde cannabis, of door een andere externe oorzaak. Geen van deze theorieën is aannemelijk geworden. In hoeverre dat is te wijten aan het feit dat van verdachte niet meteen na het telastegelegde een bloedmonster is afgenomen en derhalve geen bloedonderzoek is verricht, zal ongewis blijven. Duidelijk is wel dat de afslankpillen die verdachte in bezit had, uit dezelfde batch afkomstig zijn als de pillen die door het RIVM zijn onderzocht (proces-verbaal van bevindingen met verhoor directrice [directrice]). Uit dat onderzoek d.d. 30 december 2008 blijkt dat de pillen geen efedrines en/of sibutramine en/of overige farmacologisch actieve stoffen bevatten. Wel is cafeïne aangetroffen. De rechtbank kan niet uitsluiten dat cafeïne mogelijk een luxerend effect heeft gehad op de psychose. Dat laat echter onverlet dat de rechtbank concludeert, gelijk de rapporteurs [psychiater1] en [psycholoog1], dat de onderliggende oorzaak van de psychose een borderline persoonlijkheidsstoornis is. Daarbij is van belang dat de eerste voortekenen van de psychose zich hebben aangediend voordat verdachte is begonnen met het slikken van afslankpillen. Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 maart 2009 verklaard dat zij twee of drie weken voorafgaande aan het telastegelegde afslankpillen is gaan slikken. Verdachte heeft echter verklaard dat zij weer stemmen begon te horen en dat zij vroeger ook al stemmen in haar hoofd had (p. 188 van het dossier). [psychiater1] heeft in haar rapportage en ter terechtzitting van 8 januari 2009 gesteld dat de psychose is begonnen toen verdachte bij [vriendin verdachte], een vriendin, woonde en ruzie kreeg over het internet. Verdachte had in die tijd al paranoïde gedachten en geloofde onder meer dat ze de reïncarnatie van de koningin van Egypte was. [vriendin verdachte] heeft verklaard dat verdachte van medio juli 2007 tot medio augustus 2007 bij haar heeft gewoond, ongeveer 2 maanden voor het telastegelegde. In die periode – waarin verdachte nog geen afslankpillen gebruikte – deed verdachte ook mee aan een televisieprogramma. Nadat zij was afgewezen voor dit televisieprogramma, veranderde verdachte volgens [vriendin verdachte]. Zij werd achterdochtig en wantrouwend (p. 200). Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet aannemelijk dat sprake is geweest van een plotseling opkomende psychose die - uitsluitend - werd veroorzaakt door externe stoffen of andere somatische factoren. Mede gelet op de verklaring van [vriendin verdachte] lijkt veeleer sprake te zijn geweest van een langere periode waarbinnen verdachte in toenemende mate het contact met de realiteit verloor, terwijl zij op dat moment nog geen afslankpillen gebruikte. Recidiverisico Het recidiverisico wordt door de raadsman als laag ingeschat. De rechtbank schat het risico op herhaling van een feit als het onderhavige echter dusdanig hoog in dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Enerzijds weegt daarin mee het grote belang dat is gediend bij voorkoming van een delict als het bewezenverklaarde: moord door een moeder op haar kind, welk kind aan haar was toevertrouwd en voor zorg van haar afhankelijk was. Anderzijds dient de kans op herhaling te worden meegewogen. De rechtbank baseert zich bij dat laatste onder meer op voornoemde rapportage van [psychiater1] en [psycholoog1] en de door hen ter terechtzitting afgelegde verklaringen. Daarin koppelen zij het gevaar op herhaling aan de aanwezigheid van de borderline persoonlijkheidsstoornis, waarvan het bestaan door de raadsman en [psycholoog2] en [psychiater2] wordt betwist, maar die de rechtbank wel aanwezig acht. De rechtbank neemt bij de beoordeling van het recidiverisico niet in beschouwing dat [psychiater1] en [psycholoog1] hebben geconcludeerd dat tussen verdachte en haar dochter een symbiotische relatie bestond. De rapporteurs hebben de kans dat verdachte opnieuw zwanger zou raken als reëel ingeschat, gezien haar sterk symbiotische behoeften. De rechtbank acht de kans dat verdachte opnieuw zwanger zal raken eveneens reëel, echter op andere gronden. Verdachte heeft verklaard dat zij op 17-jarige leeftijd een abortus heeft ondergaan en ze is op 22-jarige leeftijd bevallen van haar dochter. Voorts zijn er aanwijzingen in het dossier dat verdachte kort voor het telastegelegde, op 24-jarige leeftijd, een miskraam heeft gehad. Verdachte dacht volgens [vriendin verdachte] in september 2007 dat ze zwanger was omdat ze over tijd was (p. 203). In de telefoon van verdachte is een sms-bericht gevonden van 31 augustus 2007 waarin onder meer staat: "je bent zwanger dus?" (p. 236). Bij psychiater en rapporteur [psychiater2] heeft verdachte voor het eerst verklaard dat zij in september/oktober 2007 fysieke klachten had, waaronder bloedverlies. Gelet op bovenstaande is het geenszins denkbeeldig dat verdachte wederom zwanger zal worden. Dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat ze niet meer zwanger wil worden en dat ze van zichzelf niet meer zwanger mag worden, maakt dat oordeel niet anders. Slotsom Verdachte dient op grond van het vorenstaande ter beschikking te worden gesteld en van overheidswege te worden verpleegd, mede nu het bewezen geachte een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis of (ambulante) behandeling in het kader van TBS met voorwaarden, bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende waarborg voor de noodzakelijke behandeling van verdachte teneinde het recidiverisico terug te dringen. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.2 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: Moord. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat haar van alle rechtsvervolging ter zake daarvan. Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat zij van overheidswege verpleegd zal worden. Dit vonnis is gewezen door mr. D. van den Brink, voorzitter, mrs. M.A.H. van Dalen-van Bekkum en A.M. van der Linden-Kaajan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.F. Zaagsma, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 maart 2009.