Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI0889

Datum uitspraak2009-04-14
Datum gepubliceerd2009-04-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/410001-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

bewijs, mishandeling, noodweer.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer: 07.410001-09 P Uitspraak: 14 april 2009 VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN: het openbaar ministerie tegen Verdachte, geboren op *** te *** wonende te adres Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Spoor, advocaat te Steenwijk. DE TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 01 juni 2008 te Steenwijk, althans in de gemeente Steenwijkerland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend één of meer personen (te weten Naam 1 en/of Naam 2) - één of meermalen (krachtig) tegen/op/aan het lichaam en/of het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geduwd en/of getrokken - één of meermalen (krachtig) tegen/op het lichaam en/of het hoofd heeft/hebben geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde Naam 1 en/of Naam 2 letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden FORMELE VOORVRAGEN De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft de veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde gevorderd waarbij zij aangeeft dat weliswaar de naam Naam 1 in de dagvaarding staat, maar dat met name de eerste klap aan Naam 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft gepleit tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde met dien verstande dat haar cliënt alleen het slachtoffer Naam 2 één klap heeft gegeven. Zij heeft een beroep op noodweer gedaan, welk verweer hierna aan de orde komt. Het oordeel van de rechtbank De vaststaande feiten Het latere slachtoffer Naam 2 is op enig moment in de nacht van 31 mei 2008 op 1 juni 2008 uit café De Bieb te Steenwijk gelopen, samen met onder anderen Naam 1. Zij zijn in de richting van de Carambar gelopen en zijn daarbij langs een aantal personen gelopen die zich op en bij een bankje op het plein aan de Oosterstraat bevonden. Zij zijn in de richting van die personen gelopen, waaronder Verdachte en Naam 3. Vervolgens heeft zich een ruzie afgespeeld waarbij onder andere Naam 2 is geslagen door verdachte ten gevolge waarvan deze Naam 2 een bloedneus heeft gekregen. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend Naam 2 een klap te hebben gegeven. Er is ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling van Naam 2 geen vrijspraak bepleit. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij op 01 juni 2008 te Steenwijk opzettelijk mishandelend één persoon, te weten Naam 2 krachtig tegen/op het hoofd heeft geslagen en/of gestompt waardoor voornoemde Naam 2 letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden. Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. DE KWALIFICATIE Het bewezene levert op: Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. DE STRAFBAARHEID Het standpunt van de officier van justitie Naar het oordeel van de officier van justitie kan een beroep op noodweer niet slagen omdat er op het moment dat verdachte een vuistslag gaf aan Naam 2 er wel woorden waren gevallen maar er niet geslagen en geschopt werd door Naam 2 en/of zijn medeverdachte Naam 1. Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvan. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw op noodweer en overweegt daartoe het volgende. Uitgaande van de eigen verklaring van verdachte ter zitting van 31 maart 2009 blijkt dat niet hij, maar wellicht naam 3, een duw van Naam 2 had gekregen. Verdachte heeft verklaard dat Naam 2 zich vervolgens tot hem richtte en hem met gebalde vuist in het gezicht wilde slaan en dat hij, verdachte, Naam 2 daarom een klap in het gezicht heeft gegeven. Voor zover anderen hebben gezien wat voorafgegaan is aan de klap, die verdachte aan Naam 2 heeft gegeven, verklaart geen van hen ten overstaan van de politie dat Naam 2 een slaande beweging in de richting van verdachte heeft gemaakt of aanstalten maakte een dergelijke slaande beweging te gaan maken.4 Derhalve acht de rechtbank niet aannemelijk dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf op het moment dat verdachte Naam 2 heeft geslagen, noch van een situatie waarin verdachte ervan uit mocht gaan dat een dergelijke wederrechtelijke aanranding onmiddellijk dreigde. In de daaraan voorafgaande situatie was slechts sprake geweest van een, weliswaar forse, duw. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte mocht verwachten dat Naam 2 hem zou mishandelen. Uit de eigen verklaring van verdachte5 leidt de rechtbank af dat verdachte de situatie niet heeft aangekeken, maar onmiddellijk de aanval heeft gekozen. Voorts overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel, indien sprake zou zijn geweest van een dreigende aanranding van zijn lijf, verdachte de mogelijkheid had om anders te handelen. Dit blijkt uit zijn latere gedragingen, toen verdachte zich achterwaarts uit de nabijheid van Naam 2 heeft bewogen6. Dit moet leiden tot het oordeel, dat de vuistslag die verdachte aan Naam 2 heeft uitgedeeld niet noodzakelijk was ter verdediging. Aldus is niet voldaan aan de vereisten voor een beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op. Er zijn, zoals hiervoor is overwogen, ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar. DE STRAFOPLEGGING De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 200,--, subsidiair 4 dagen hechtenis. Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft geheel subsidiair gepleit tot toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zodat verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank is van oordeel dat hierna te noemen straf recht doet aan de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling na daartoe verbaal te zijn uitgedaagd door zijn latere slachtoffer Naam 2 en diens vriend Naam 1. De mishandeling is beperkt gebleven tot het geven van één klap. Tevens houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft. Voorts acht de rechtbank van belang dat de gebeurtenissen grote indruk hebben nagelaten bij verdachte vanwege het plotselinge overlijden van zijn goede vriend naam 4 in dezelfde nacht. De rechtbank is van oordeel dat – gelet op de ernst van het feit als ook gezien de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, en de hiervoor geschetste bijzondere omstandigheden – een voorwaardelijke geldboete zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend is. 7. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 23, 24, en 24c van het Wetboek van Strafrecht. 8. BESLISSING De rechtbank: Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar. Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 200,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen. De geldboete zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Aldus gewezen door mr. F. Koster, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en W.P.M. Elderman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra - Meijer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2009.