Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1169

Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-04-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers22-001297-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

"Metselmoorden". Het Hof spreekt de verdachte vrij.


Uitspraak

Rolnummer: 22-001297-08 Parketnummer: 09-754116-04 Datum uitspraak: 15 april 2009 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 maart 2008 in de strafzaak tegen de verdachte: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats (Suriname) op [geboortedag] 1970, [adres]. 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 7 november 2008, 10, 13 en 17 maart en 1 april 2009. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 12 augustus 2004 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet - meermalen, althans eenmaal met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) gestoken in het hart en/of de borstkas en/of de/een long(en), althans in het lichaam van [slachtoffer 1] en/of - meermalen, althans eenmaal met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) gestoken in het hart en/of de borstkas en/of de/een long(en) en/of het middenrif, althans in het lichaam van [slachtoffer 2], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden. 3. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde. De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. 4. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee voor wat betreft de overwegingen niet (geheel) verenigt. 5. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard, vanwege: 1. overschrijding van de redelijke termijn en schending van de rechtsplicht op grond van artikel 3 EVRM; 2. het bewaren van geheimhoudersgesprekken en daarmee schenden van het verschoningsrecht; 3. de vernietiging van de kleding van de slachtoffers, waardoor de verdediging is beknopt in haar rechten; 4. het achterhouden en het verdwijnen van informatie, waardoor artikel 3 EVRM is geschonden, een en ander zoals nader onderbouwd in de ter terechtzitting overgelegde pleitnotities. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. 1. Redelijke termijn Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad behoort een zaak waarbij de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, in beginsel in eerste aanleg binnen 16 maanden te zijn afgedaan. De verdachte is op 25 augustus 2004 als verdachte aangemerkt. Op 16 november 2004 is er een verzoek tot opsporing en aanhouding aan de Indiase autoriteiten gedaan. Verdachte is op 30 januari 2006 in India aangehouden en pas op 10 mei 2007 uitgeleverd aan Nederland. Het hof merkt op dat het voornamelijk aan het gedrag van verdachte te wijten is geweest dat voornoemde termijn is overschreden. De verdachte is immers op 22 augustus 2004 naar het buitenland vertrokken en heeft zijn verblijfplaats niet bekend gemaakt. Het feit dat in een ander onderzoek zijn emailadres bekend was, doet hieraan niets af, nu hiermee op geen enkele wijze zijn werkelijke verblijfplaats te traceren was. Het is vervolgens niet aan het openbaar ministerie toe te rekenen dat de uitleveringsprocedure met India dermate lang heeft geduurd. Aan verschillende rechtshulpverzoeken is door de Indiase autoriteiten geen medewerking verleend en verdachte heeft zich bovendien in eerste instantie verzet tegen uitlevering. Na uitlevering van de verdachte aan Nederland heeft de verdediging in augustus 2007 nog diverse onderzoekswensen ingediend, waaronder het horen van verschillende getuigen. Het hof is van oordeel dat gelet op voornoemde omstandigheden overschrijding van de redelijke termijn mede aan de verachte is te wijten. Het hof merkt daarbij op dat gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 17 juni 2008, NJ 2008, 358, voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op grond van schending van de redelijke termijn geen plaats bestaat. 2. Geheimhoudersgesprekken Het hof stelt vast dat het dossier vernietigingsbevelen bevat betreffende geheimhoudersgesprekken, niet zijnde gesprekken die met machtiging van de rechter-commissaris aan het dossier zijn toegevoegd. In het dossier bevinden zich meerdere bevelen tot vernietiging van 24 en 27 oktober 2005, meerdere processen-verbaal van vernietiging van 28 oktober 2005 en een proces-verbaal van verwijdering uit het Reliant systeem (auditieve opnamen). De officier van justitie heeft ter zitting in eerste aanleg meegedeeld dat dit is gebeurd naar aanleiding van een extra uitgevoerde zoekslag in het systeem Octopus teneinde te controleren in hoeverre alle gesprekken met geheimhouders zijn vernietigd. Deze werkwijze is bevestigd door inspecteur [inspecteur] van de politie Haaglanden. Uit de vernietigingsbevelen blijkt dat de gesprekken niet terstond zijn vernietigd, zoals voorgeschreven. De vraag is of deze constatering, waarbij in een aantal gevallen sprake is van een tijdsverloop van meerdere maanden tussen het opnemen en het bevel tot vernietigen van deze gesprekken, tot gevolg moet hebben dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is. Van een grove en grootschalige inbreuk op het verschoningsrecht is in de onderhavige zaak niet gebleken. De officier van justitie heeft ter zitting in eerste aanleg uitdrukkelijk verklaard dat de bewuste gesprekken niet in het dossier zijn gevoegd en ook verder niet zijn gebruikt in het opsporingsonderzoek. Het hof is daarvan, evenals de rechtbank, ook niet gebleken. Het hof gaat er in deze zaak van uit dat de te late vernietiging het gevolg is van onvoldoende zorgvuldig handelen. Aangezien dit onzorgvuldig handelen betrekking heeft op een elementair grondrecht, kan dit handelen wel consequenties hebben, doch niet de meest vergaande consequentie van niet-ontvankelijkheid, zoals de raadsvrouw heeft betoogd. Voor zover de raadsvrouw verwijst naar de gesprekken opgenomen in de periode rondom de regiezitting in hoger beroep, is uit onderzoek niet gebleken dat daaronder ook gesprekken waren met verschoningsgerechtigden, zodat processen-verbaal van vernietiging van door de verdachte gevoerde geheimdhoudersgesprekken zich logischerwijs niet in het dossier bevinden. Er is door het openbaar ministerie op dit punt dan ook niet gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde. 3. Vernietigde kleding Het hof is van oordeel dat niet gebleken is van een dermate ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdacht aan diens recht op een eerlijke behandeling is tekortgedaan, nu immers de kleding is vernietigd nadat die volledig op sporen is onderzocht. 4. Achtergehouden en verdwenen informatie Het hof is van oordeel dat het in een later stadium toevoegen aan het dossier van informatie uit een ander onderzoek betreffende het emailadres van de verdachte er niet toe heeft geleid dat het openbaar ministerie in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door een aanhoudings- en uitleveringsverzoek in India in te dienen, nu immers uit voornoemde informatie op geen enkele wijze inzicht werd gegeven over de verblijfplaats van de verdachte. Voorts stelt het hof vast dat de CD-rom uit het onderzoek Spoor met betrekking tot tapgesprekken van de verdachte en [slachtoffer 1] geen onderdeel uitmaakt van het dossier. Of deze is gemaakt en zo ja, of deze al dan niet bewust is kwijtgeraakt, doet naar het oordeel van het hof er niet aan af dat uit het dossier en met name uit de aangiften van de verdachte en de vader van de verdachte en de diverse getuigenverklaringen genoegzaam is gebleken van bedreiging en afpersing door [slachtoffer 1]. Het hof is derhalve ook op dit onderdeel van oordeel dat er geen ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde en de verdediging niet in haar belangen is geschaad. 6. Weergave van de feiten en omstandigheden Op grond van het onderzoek ter terechtzitting gaat het hof uit van het navolgende. 6.1 Voorgeschiedenis Op 4 augustus 2004 wordt door de verdachte aangifte gedaan van wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en mishandeling op 31 juli 2004.1 Op 17 augustus 2004 worden door hem op het politiebureau, aan de hand van foto’s, [slachtoffer 1] en [getuige 1] aangewezen als daders van deze feiten.2 Laatstgenoemde is door de rechtbank te ’s-Gravenhage op 6 april 2005 veroordeeld voor onder meer deze feiten.3 Ook zijn vader, de medeverdachte [medeverdachte 2] doet op 5 augustus 2004 aangifte van mishandeling met geweld gepleegd door twee mannen.4 Al deze feiten zouden te maken hebben met een financieel conflict dat [slachtoffer 1] met [betrokkene 1] had. [slachtoffer 1] zou verdachte en [medeverdachte 2] bij dit conflict hebben betrokken omdat zij een familierelatie hebben met [betrokkene 1] – [betrokkene 1] is de partner van de zus van de verdachte, welke zus de dochter is van [medeverdachte 2] - en deze destijds in Suriname zou verblijven.5 6.2 Vermissing van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] Op 13 augustus 2004 wordt aangifte gedaan van de vermissing van [slachtoffer 1], geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] en [slachtoffer 2], geboren op [geboortedag 1980 te [geboorteplaats]. Zij zouden op 12 augustus 2004 omstreeks 10.30 uur in een rode Volkswagen Golf naar Den Haag zijn gereden.6 Deze auto wordt twee weken later, op 25 augustus 2004, leeg aangetroffen in de [C-straat] in Den Haag.7 6.3 Aantreffen slachtoffers [B-straat] In een pand, gelegen aan de [B-straat] te Den Haag en in eigendom toebehorende aan de verdachte8, wordt op 23 september 2004 door “bloed- en lijkenhonden” in een afgesloten en onbereikbare ruimte achter het toilet een bloed- en lijkengeur waargenomen. Na voltooiing van de sloopwerkzaamheden worden op 25 september 2004 twee lijken in een blok beton aangetroffen. De lichamen zijn in transparante folie en in een vloerbedekking verpakt.9 Het blijken de lichamen te zijn van de vermiste [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].10 6.4 Doodsoorzaak Uit sectie blijkt dat het slachtoffer [slachtoffer 1] door 43 tot 45 steek- en snijwonden met één of meer scherpe, smalle voorwerpen om het leven is gebracht. In het lichaam worden 46 scherprandige huidperforaties aan borst, buik, rug, beide flanken, hals, hoofd, rechterbeen en armen aangetroffen. De letsels aan de armen kunnen passen bij afweer. Het oplopen van de letsels verklaart het overlijden zonder meer, op basis van orgaan- en weefselbeschadiging van onder meer borstkas, hart en longen.11 Uit sectie blijkt dat het slachtoffer [slachtoffer 2] door tenminste 29 steek- en snijwonden met één of meer scherpe, smalle voorwerpen om het leven is gebracht. In het lichaam worden 33 huidperforaties aangetroffen aan borst, buik, rug, rechter- en linkerarm, rechteroksel, hals, hoofdhuid en rechterhand. De letsels aan de rechterhand passen bij afweer. Het oplopen van de letsels verklaart het overlijden zonder meer, op basis van orgaan- en weefselbeschadiging van onder meer borstkas, hart, bovenste holle ader, longen en middenrif.12 6.5 Onderzoek [A-straat] Nadat de medeverdachten [medeverdachte 4]13 en [medeverdachte 3]14, respectievelijk aangehouden op 14 en 17 december 2004, een verklaring hebben afgelegd, wordt door de Technische Recherche een onderzoek ingesteld in de woning aan de [A-straat] te Den Haag. Uit dit onderzoek blijkt dat in alle kamers de vloerbedekking en/of laminaatvloer geheel of gedeeltelijk is verwijderd. Alle deuren van de vertrekken in het pand zijn verwijderd, evenals alle tegels van de muur en de vloer in het toilet en de douche. De kamer rechts aan de voorzijde (KAMER 1), waar later naar wordt verwezen als “de kamer van de Chinees”, wordt geheel leeg aangetroffen. Op de muren van deze kamer worden echter vele bloedspatten aangetroffen, welke worden veiliggesteld.15 De aangetroffen bloedsporen kunnen op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig zijn van de medeverdachte, en broer van de verdachte, [medeverdachte 1] en eerdergenoemde slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Dit betekent tevens dat het celmateriaal niet afkomstig is van één van de andere personen van wie in deze zaak een DNA-profiel is vervaardigd. De kans dat een willekeurig gekozen individu hetzelfde DNA-profiel bezit als dat van het onderzochte spoor is in die gevallen minder dan 1 op 1 miljard.16 6.6 De gebeurtenissen op 12 augustus 2004 Op 24 september 2004 worden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden. Beiden ontkennen op welke wijze dan ook betrokken te zijn geweest bij de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].17 Eerst op 29 december 2004 legt de medeverdachte [medeverdachte 1] tegenover de rechter-commissaris een verklaring af omtrent zijn betrokkenheid bij de gebeurtenissen die hebben geleid tot de dood van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. [medeverdachte 1] verklaart dat hij op 12 augustus 2004 in de woning aan de [A-straat] in “de kamer van de Chinees” in gevecht is geraakt met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Tijdens dit gevecht is hij door middel van een mes gewond geraakt aan zijn arm en zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door zijn toedoen om het leven gekomen, nadat hij beide slachtoffers meerdere malen met een mes heeft gestoken.18 De medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] die eveneens op 12 augustus 2004 in de woning aan de [A-straat] waren, bevestigen dat de verdachte op enig moment tezamen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in “de kamer van de Chinees” was, dat daar geluiden te horen waren die zij duiden als gevechtsgeluiden en dat slechts de verdachte de kamer levend heeft verlaten. Zij bevinden zich op dat moment beiden in de kamer van [medeverdachte 3].19 Wanneer de verdachte, die zich tot dan toe niet in de woning aan de [A-straat] bevond, de woning binnengaat en zich op de trap bevindt, ziet hij zijn broer [medeverdachte 1] op de gang staan, die zijn bebloede arm vasthoudt.20 [medeverdachte 2] die op dat moment eveneens op de gang staat, schreeuwt dan dat [medeverdachte 1] de mannen heeft doodgemaakt.21 7. Standpunt van het Openbaar Ministerie De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde, te weten medeplegen van moord, meermalen gepleegd, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van voorarrest. 8. Standpunt van de verdachte en de verdediging De raadsvrouw van de verdachte heeft overeenkomstig haar pleitnota verweer gevoerd. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van medeplegen van moord dan wel doodslag. 9. Het oordeel van het hof Op grond van voornoemde bewijsmiddelen onder 6.3, 6.4, 6.5 en 6.6 is bewezen dat de medeverdachte [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door messteken om het leven heeft gebracht en dat dit is gebeurd in de zogenaamde kamer van de Chinees in de [A-straat] te Den Haag. 9.1 Vooropgezet plan De advocaat-generaal heeft zich, verwijzend naar het door de officier van justitie gehouden requisitoir, op het standpunt gesteld dat er sprake is van moord, nu er sprake was van een vooropgezet plan van de verdachte en zijn medeverdachten om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Dit vindt volgens de advocaat-generaal steun in –samengevat en zakelijk weergegeven- de verklaringen van de verdachte, medeverdachten en getuigen over een vooropgezet plan, de verklaringen van getuigen omtrent een afspraak op 12 augustus 2004 en het feit dat zich in de ochtend van 12 augustus 2004 in de [A-straat] zes mensen uit het [‘verdachte-kamp’] hebben verzameld, terwijl een aantal van hen geen plausibele reden voor hun aanwezigheid daar en toen kan geven. De advocaat-generaal heeft, in het kader van getuigenverklaringen over een vooropgezet plan, gewezen op verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 2] welke hij kort na zijn aanhouding op 26 en 30 september 2004 heeft afgelegd. Hij verklaart ondermeer dat verdachte zou hebben gezegd dat hij de mannen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wel terug zou pakken, omdat die bedreigingen op moesten houden en dat de verdachte een van de opdrachtgevers is van of schuld heeft aan de moorden op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Naar het oordeel van het hof kan aan deze verklaringen geen doorslaggevende waarde worden gehecht. [medeverdachte 2] ontkende destijds elke betrokkenheid. Pas later is hij gaan verklaren over zijn aanwezigheid in het pand aan de [A-straat] terwijl de slachtoffers elders in dat pand de dood vonden en heeft hij hetgeen hij eerder heeft verklaard teruggetrokken. Voorts heeft de advocaat-generaal in dat verband gewezen op een verklaring van [getuige 2] van 6 november 2004, waarin hij verklaart dat hij de verdachte heeft horen zeggen dat hij de mannen naar de [A-straat] zou lokken en dat de mannen moesten worden opgeknapt. Deze verklaring heeft [getuige 2] tegenover de rechter-commissaris herhaald. Getuige [getuige 3] heeft bevestigd dat zij van [getuige 2] heeft gehoord dat de verdachte de mannen naar de [A-straat] zou lokken. Ook is gewezen op de verklaring van de getuige en tevens medeverdachte [medeverdachte 4] dat [medeverdachte 2] tegen hem heeft gezegd dat hij het zelf ging doen als de politie niets aan het probleem zou doen. Naar het oordeel van het hof kan uit deze verklaringen niet meer worden afgeleid dan dat zowel de verdachte als [medeverdachte 2] hun ongenoegen hebben geuit over de politie die niets aan hun probleem zou doen. Gelet op het feit dat de verdachte en [medeverdachte 2] beiden kort daarvoor het slachtoffer waren geworden van de zogenaamde incassopraktijken van [slachtoffer 1], is het niet onbegrijpelijk dat beiden in dergelijke bewoordingen over de situatie hebben gesproken. Dit is echter onvoldoende om daaruit af te leiden dat bij hen het voornemen bestond om de mannen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. De getuige [getuige 4] heeft verklaard over een kromzwaard dat [medeverdachte 2] zou hebben willen laten slijpen en een beitel die [medeverdachte 2] in zijn auto zou hebben gelegd. Er is echter geen enkel technisch bewijs dat een kromzwaard of beitel uiteindelijk is gebruikt bij het doden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De advocaat-generaal heeft voor het bewijs dat er sprake was van een afspraak tussen de verdachte en [slachtoffer 1] op 12 augustus 2004 de verklaringen van de getuigen [getuige 5], [getuige 1] en [getuige 6] aangehaald. Blijkens haar eigen verklaringen heeft mevrouw [getuige 5], moeder van [slachtoffer 2], hetgeen zij weet van een afspraak, gehoord van de getuige [getuige 1]. De getuige [getuige 1] heeft op zijn beurt ter terechtzitting in hoger beroep op 10 maart 2009 verklaard dat hij op 11 augustus 2004 van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft begrepen dat zij de volgende dag weer terug zouden gaan naar Den Haag. Hij verklaart daarbij dat hij heeft begrepen dat er een afspraak was en dat deze, naar zijn weten, met de verdachte was. Helemaal zeker van deze lezing is hij ter terechtzitting in hoger beroep niet meer. Een en ander zou hij ook hebben verklaard toen hij werd gehoord door de politie Zaandijk naar aanleiding van de vermissing van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Destijds heeft [getuige 1] echter verklaard dat hij weet dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] samen naar Den Haag zouden gaan. Dat hij niet weet wat ze daar gingen doen, maar dat hij denkt dat zij hetzelfde gingen doen als wat hijzelf en [slachtoffer 1] daar altijd deden, te weten in gesprek gaan met die verdachte.22 Naar het oordeel van het hof is gelet op het vorenoverwogene onduidelijk, los van het feit of getuige [getuige 1] wel of niet van [slachtoffer 1] dan wel [slachtoffer 2] had vernomen dat er een afspraak was, of dit een eenzijdige “afspraak” betrof of dat ook de verdachte op de hoogte was van deze afspraak. De getuige [getuige 1] heeft immers op 7 november 2007 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer 1], als hij een klusje had, ook wel het woord “afspraak” gebruikte. Het is dan ook niet komen vast te staan dat de verdachte met [slachtoffer 1] een afspraak heeft gemaakt om elkaar op 12 augustus 2004 te treffen in de [A-straat]. De getuige [getuige 6] heeft in een artikel in de Nieuwe Revu van augustus 2006 geschreven over een telefonische afspraak tussen [slachtoffer 1] en de verdachte. Deze getuige is meerdere malen bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg gehoord, maar heeft zich steeds beroepen op zijn recht om als journalist zijn bronnen te beschermen. Zelfs nadat de rechtbank zich op het standpunt had gesteld dat het belang van de waarheidsvinding zwaarder moet wegen dan dit recht op verschoning, heeft de journalist geweigerd zijn bron(nen) prijs te geven. Nu die bron(nen) onbekend is/zijn gebleven, kan naar het oordeel van het hof aan de bewering dat er een telefonische afspraak was, zonder meer geen waarde worden gehecht. Deze bewering vindt overigens ook geen steun in de tapgesprekken of printgegevens van het politieonderzoek Spoor of Wissel. De advocaat-generaal heeft ten slotte nog op de verklaring van [getuige 7] gewezen die erop zou duiden dat de verdachte op 12 augustus 2004 mensen in de [A-straat] verwachtte en dat hij zich zenuwachtig gedroeg. Het hof merkt hierbij op dat, gelet op het feit dat de verdachte al enige tijd werd gezocht door [slachtoffer 1] en hij zich om die reden niet meer in zijn eigen auto verplaatste, uit zijn gedrag evenzeer zou kunnen worden afgeleid dat hij een ontmoeting met [slachtoffer 1] trachtte te voorkomen. Bovendien was [slachtoffer 1], blijkens een afgeluisterd telefoongesprek op 11 augustus 2004 om 19.13 uur tussen [slachtoffer 1] en [buurman], destijds woonachtig op [A-straat], juist op zoek naar de verdachte om hem onverhoeds te treffen, zodat het bestaan van een afspraak niet erg waarschijnlijk is. [slachtoffer 1] vraagt [buurman] in dit gesprek –samengevat en zakelijk weergegeven- of hij verdachte kan bellen en dat hij in moet spreken dat zijn dak lekt. [slachtoffer 1] zegt dan tegen [buurman] dat verdachte dan waarschijnlijk naar hem toe komt en als verdachte komt, moet [buurman] [slachtoffer 1] meteen bellen. De analyse van telefoongegevens en cell-id gegevens leveren naar het oordeel van het hof evenmin ondersteuning op voor de stelling van het openbaar ministerie dat er sprake was van een vooropgezet plan en dat de personen aanwezig op de [A-straat] elkaar daar met het oog op het doden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben getroffen. Een ontmoeting tussen de verdachte, [medeverdachte 1] en [betrokkene 2], nadat laatstgenoemde om 10.48 uur door [slachtoffer 1] is gebeld, is niet komen vast te staan. De analyse van de cell-id gegevens toont immers slechts aan dat de telefoon van [betrokkene 2] in hetzelfde gebied was als waar de telefoons van de verdachte en [medeverdachte 1] zich bevonden. Daarbij kan over de inhoud van de diverse telefonische contacten tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [betrokkene 3], de ex-partner van [medeverdachte 2], voordat men zich in de [A-straat] bevond, slechts gespeculeerd worden. Dat er telefonische contacten hebben plaatsgevonden staat vast, hiermee is echter geenszins gezegd dat er daadwerkelijk afstemming heeft plaatsgevonden om zich naar de [A-straat] te bewegen, laat staan met welk doel. De tegenstrijdige verklaringen van de betrokkenen hieromtrent doen hieraan niet af. Het feit dat de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten met betrekking tot de reden van hun komst naar de [A-straat] en de wijze waarop ze zijn gekomen, uiteenlopen en gedeeltelijk onderling tegenstrijdig zijn, vormt evenmin voldoende bewijs voor een vooropgezet plan om de slachtoffers op te wachten. Ook voor zover er wel sprake zou zijn van een afspraak elkaar in de [A-straat] te treffen en de komst van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af te wachten, kan daaruit niet zonder meer worden afgeleid dat men het plan had de mannen van het leven te beroven. Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van een vooropgezet plan van de verdachte en zijn medeverdachten om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. 9.2 Medeplegen Onder 9.1 heeft het hof overwogen dat een vooropgezet plan om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven niet is komen vast te staan. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting als vermeld onder 6.6 dient ervan te worden uitgegaan dat de [medeverdachte 1] de slachtoffers heeft doodgestoken terwijl de verdachte zich niet in het pand aan de [A-straat] te Den Haag bevond. Wil er sprake zijn van medeplegen van moord of doodslag dan is niet vereist dat de verdachte zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht of zelfs dat hij fysiek aanwezig is geweest bij de uitvoering van het delict, mits er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de medeplegers. Nu, zoals reeds is overwogen, er onvoldoende bewijs is voor een vooropgezet plan van de verdachte en zijn medeverdachten om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om het leven te brengen, kan op grond daarvan geen nauwe en bewuste samenwerking worden aangenomen. Ook overigens is op grond van het verhandelde ter terechtzitting geen moment aan te wijzen voor of tijdens het doden van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waarop, noch een omstandigheid waaruit een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met zijn broer [medeverdachte 1] blijkt. De advocaat-generaal heeft in dit verband nog gewezen op de handelingen van de verdachte om de misdrijven te verdoezelen nadat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door [medeverdachte 1] met messteken zijn gedood, te weten het wegwerken van de lichamen en het verwijderen van sporen, welke handelingen deel uitmaken van een zorgvuldig voorbereide actie. Naar het oordeel van het hof zijn deze handelingen ook in samenhang bezien met hetgeen onder 9.1 is overwogen niet redengevend om voorbedachte rade aan te nemen. Zonder tenminste een aanwijsbaar moment van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 1] voor en/of tijdens de levensberoving, dragen deze handelingen ook niet bij aan het bewijs voor medeplegen. Dat er aanwijzingen zijn van betrokkenheid van de verdachte bij de volstrekt respectloze wijze waarop na het overlijden met de lichamen van de slachtoffers is omgegaan, doet hieraan niet af. Dergelijk laakbaar handelen is strafbaar gesteld op grond van artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht (onttrekking van een lijk aan nasporing). Dit feit is evenwel door het openbaar ministerie niet aan de verdachte ten laste gelegd. Nu de verdachte zelf op 12 augustus 2004 niet aanwezig is geweest bij het doodsteken van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en er ook geen plan om die mannen te doden is kunnen worden vastgesteld, kan ten aanzien de van verdachte geen medeplegen van moord of doodslag bewezen worden verklaard. 10. Vrijspraak Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. 11. Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1] In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 3.300. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist. Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof begroot op nihil. 12. Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2] In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 2.553,95 plus wettelijke rente. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist. Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof begroot op nihil. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering. Veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de kosten die de verdachte in verband met de verdediging tegen die vordering heeft gemaakt, welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering. Veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de kosten die de verdachte in verband met de verdediging tegen die vordering heeft gemaakt, welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door mr. Stoker-Klein, mr. G.J.W. van Oven en mr. J.W. Klein Wolterink, in bijzijn van de griffier mr. P. Melis. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 april 2009. Mr. J.W. Klein Wolterink is buiten staat dit arrest te ondertekenen. 1 Proces-verbaal van aangifte van de politie Haaglanden, d.d. 4 augustus 2004, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier Spoor, p. 338-343. 2 Proces-verbaal van verhoor van verdachte van de politie Zaanstreek-Waterland/Zaandijk, d.d. 17 augustus 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, dossier Spoor, p. 344-351. 3 Vonnis rechtbank 's-Gravenhage inzake [getuige 1], d.d. 6 april 2005, parketnummer [parketnummer]. 4 Proces-verbaal van aangifte van de politie Haaglanden, d.d. 5 augustus 2004, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier Spoor, p. 361-364. 5 Proces-verbaal van aangifte van de politie Haaglanden, d.d. 4 augustus 2004, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier Spoor, p. 338-343 en de verklaring van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep op 10 maart 2009. 6 Proces-verbaal van relaas van de politie Zaanstreek-Waterland, d.d. 26 november 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier Binnenhof, p. 5-9. 7 Proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, d.d. 25 augustus 2004, nr. PL15J2/2004/1546-13, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, dossier Wissel 01/AH/005, p.29. 8 Proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, d.d. 28 september 2004, nr. PL1590/2004/1546, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier Wissel 01A/AH/21, p. 160. 9 Proces-verbaal van de politie Haaglanden, d.d. 28 september 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier Wissel 01B/AH/28, p. 272-277. 10 Processen-verbaal van de politie Haaglanden, d.d. 28 september 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier Wissel 01A/AH/19, p. 142-144 en proces-verbaal van de politie Haaglanden, d.d. 28 september 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier Wissel 01A/AH/20 p. 153. 11 Een sectieverslag van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk, d.d. 10 januari 2005, betreffende [slachtoffer 1], opgemaakt en ondertekend door [patholoog], patholoog, dossier Wissel 01G/GD3/7, p. 1164-1174. 12 Een sectieverslag van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk, d.d. 19 januari 2005, betreffende [slachtoffer 2], opgemaakt en ondertekend door [patholoog], patholoog, dossier Wissel 01H/GD3/11, p. 1309-1319. 13 Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 4] van de politie Haaglanden, d.d. 15 december 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, dossier Wissel V05/2f, p. 37-48. 14 Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 3] van de politie Haaglanden, d.d. 17 december 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, dossier Wissel V07/1f, p. 17-21. 15 Proces-verbaal van de politie Haaglanden, Technische Recherche, d.d. 28 december 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, dossier Wissel Technische Recherche, 2de Relaas bijlage D2. 16 Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te ’s-Gravenhage, d.d. 14 april 2005, opgemaakt en ondertekend door dr. R.J. Brink, dossier Wissel 01J/GD3/14, p. 1581-1587. 17 Processen-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1], d.d. 24 en 26 september 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, dossier Wissel V04/3f en V04/4f, p. 23-35 en proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 2], d.d. 25 september 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, dossier wissel V03/1f, p. 11-15. 18 Proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Den Haag, betreffende de op 29 december 2004 afgelegde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1], dossier Wissel V04/e/2, p. 413-420. 19 De verklaring van de getuige [medeverdachte 3] ter terechtzitting in hoger beroep op 10 maart 2009 en een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 3] van de politie Haaglanden, d.d. 18 januari 2005, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde politieambtenaren, dossier Wissel V07/10f, p. 87-89; een proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Den Haag, betreffende de op 13 juli 2005 afgelegde verklaring van de getuige [medeverdachte 2]. 20 De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 10 maart 2009. 21 Proces-verbaal van verhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Den Haag, betreffende de op 13 juli 2005 afgelegde verklaring van de getuige [medeverdachte 2] en de verklaring van de getuige [medeverdachte 3] ter terechtzitting in hoger beroep op 10 maart 2009. 22 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], d.d. 16 augustus 2004, opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, dossier Binnenhof p. 11-14.