Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3082

Datum uitspraak2009-05-04
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000170-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewezenverklaring van valsheid in geschrifte nu verdachte aan de Dienst Sociale Zaken van de gemeente op de formulieren die bestemd waren voor de vaststelling van zijn recht op uitkering telkens heeft vermeld dat hij op zijn GBA-adres woonde, terwijl dat feitelijk niet het geval was. Verdachte beroept zich op een gedoogsituatie. De Dienst Sociale Zaken van de gemeente zou op de hoogte zijn van zijn verblijf elders en dit, al dan niet stilzwijgend, op grond van verdachtes gezondheidstoestand toestaan. Een en ander blijkt niet uit de stukken. Verdachte heeft verzuimd dit standpunt op enigerlei wijze te onderbouwen. Oplegging van een maand gevangenisstraf voorwaardelijk en 150 uren werkstraf.


Uitspraak

Parketnummer: 24-000170-08 Parketnummer eerste aanleg: 18-653501-05 Arrest van 4 mei 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 18 januari 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1953] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Eigenberg, advocaat te Leeuwarden. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van een maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en daarnaast tot een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij in of omstreeks de periode van 20 november 1997 tot en met 22 januari 2003, in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) geschrift(en), zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen te weten (een) formulier(en) (maandelijkse verklaring Abw en/of maandelijkse verklaring Abw 2001 en/of vakantieverklaring en/of aanmeldingsformulier en/of inlichtingenformulier en/of inlichtingen heronderzoek) van of vanwege de gemeente [gemeente], waarop (telkens) opgave moest worden gedaan (onder meer) van de persoonsgegevens en/of de woonsituatie van verdachte over de periode waarop dat/die formulier(en) betrekking had(den), (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte, toen en daar (telkens) valselijk op dat/die formulier(en) niet vermeld of doen vermelden (zakelijk weergegeven), dat verdachte in de periode waarop dat/die formulier(en) betrekking had(den), niet (meer) woonde of verbleef op het op dat/die formulier(en) opgegeven adres, te weten het adres [adres] te [woonplaats], althans niet (meer) woonde of verbleef in de gemeente [gemeente], en dat/die formulier(en) (telkens) van een handtekening, althans ondertekening, heeft voorzien, met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Overwegingen omtrent het bewijs van het ten laste gelegde Dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode woonde noch verbleef op het door hem telkens opgegeven adres [adres] te [woonplaats] blijkt genoegzaam uit - onder meer - de verklaringen van omwonenden, de gegevens over het (abnormaal lage) verbruik van gas, elektriciteit en water op genoemd adres en - niet in het minst - uit de bekennende verklaringen daarover van verdachte zelf. Daarnaast hebben verbalisanten van de Sociale Recherche bij diverse vergeefse huisbezoeken vastgesteld dat de woning een onbewoonde indruk maakte, onder meer blijkend uit spinrag op de toegangsdeuren en aanzienlijke hoeveelheden post in de gang. Verdachte stelt zich evenwel op het standpunt dat de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid te [plaats] op de hoogte was van het feit dat hij elders verbleef en deze situatie zo niet toestond dan toch tenminste gedoogde. Verdachte heeft verklaard dat zijn gezondheidstoestand hem al die jaren heeft verhinderd om zelfstandig te wonen, dat hij om die reden bij vrienden verbleef en dat dat bij herhaling met zijn contactambtenaren bij voornoemde Dienst was besproken. Ook nu nog leidt verdachte om diezelfde reden een, volgens zijn eigen woorden, "nomadenbestaan". Het hof stelt evenwel vast dat uit de stukken niet blijkt dat de Dienst Sozawe op de hoogte was van het feit dat verdachte feitelijk niet verbleef op het adres [adres] te [woonplaats]. Wel kan uit het dossier worden afgeleid dat de Dienst in enigerlei mate op de hoogte was van de gezondheidsproblemen van verdachte, met dien verstande dat uit enkele door de Dienst aan verdachte gerichte brieven naar voren komt dat verdachte was vrijgesteld van de sollicitatieplicht en de daarmee samenhangende verplichtingen in - kennelijk jarenlange - afwachting van een advies daarover van de gemeentearts. Overeenkomstig de in eerste aanleg door de politierechter gegeven bewijsmotivering, is het hof van oordeel dat het op het weg van verdachte had gelegen om aan te tonen dat zijn contactambtenaren bij de Dienst Sozawe hem toestemming hadden verleend elders te verblijven en informatie over zijn feitelijke verblijfsadres(sen) niet te vermelden op de door hem in te vullen formulieren. De stilzwijgende toestemming, die verdachte met name in eerste aanleg als zodanig heeft benoemd, had naar het oordeel van het hof geobjectiveerd moeten worden door middel van gespreksverslagen en/of getuigenverklaringen van de bij zijn uitkeringsverstrekking betrokken medewerkers van de Dienst. Hoewel voor de bewezenverklaring niet van wezenlijke doch slechts van ondersteunende betekenis, blijkt uit het dossier evenmin dat er - behalve hetgeen daarover door verdachte zelf is verklaard - gedurende de ten laste gelegde periode sprake was van (ernstige) gezondheidsproblemen. Hoewel het hof geenszins uitsluit dat dat inderdaad het geval is geweest en nog is, had het in de rede gelegen dat verdachte dit aspect nader had onderbouwd met medische gegevens. Verdachte heeft dit echter nagelaten. De kennelijk bij verdachte levende veronderstelling dat hij kon volstaan met hetgeen hijzelf heeft verklaard over de toestemming van de Dienst en, daarmee samenhangend, zijn gezondheidstoestand, staat naar het oordeel van het hof niet in de weg aan het voor een bewezenverklaring vereiste opzet. Verdachte kon en moest weten dat aan het aantonen van hem disculperende omstandigheden hogere eisen gesteld zouden worden. Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende de gehele ten laste gelegde periode opzettelijk een onjuist feitelijk verblijfs- en woonadres heeft opgegeven, waardoor hij valsheid in geschrift heeft gepleegd. Bewezenverklaring Het hof acht bewezen dat: hij in de periode van 20 november 1997 tot en met 22 januari 2003, in de gemeente [gemeente], meermalen, telkens geschriften, zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen te weten formulieren (maandelijkse verklaring Abw en maandelijkse verklaring Abw 2001 en vakantieverklaring en aanmeldingsformulier en inlichtingenformulier en inlichtingen heronderzoek) van of vanwege de gemeente [gemeente], waarop telkens opgave moest worden gedaan (onder meer) van de persoonsgegevens en de woonsituatie van verdachte over de periode waarop die formulieren betrekking hadden, telkens valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte, toen en daar telkens valselijk op die formulieren niet vermeld (zakelijk weergegeven), dat verdachte in de periode waarop die formulieren betrekking hadden, niet woonde of verbleef op het op die formulieren opgegeven adres, te weten het adres [adres] te [woonplaats] en die formulieren telkens van een handtekening heeft voorzien, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. Strafbaarheid De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat, indien het hof het ten laste gelegde bewezen zou verklaren, er sprake (geweest) zou kunnen zijn van een situatie waarin het bewezen verklaarde verdachte niet kan worden toegerekend. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er "iets" in het hoofd van verdachte zit, waardoor hij zichzelf niet strafbaar acht. Een psycholoog en/of psychiater zou daarin wellicht meer duidelijkheid kunnen brengen, hetgeen zou kunnen leiden tot een ontslag van alle rechtsvervolging op grond van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof overweegt dat er geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht, die de door de raadsman veronderstelde mogelijkheid in enige mate ondersteunen. Ook op grond van de eigen waarnemingen van het hof ter terechtzitting is een dergelijke potentieel strafuitsluitende situatie niet aannemelijk geworden. Het hof ziet in het verweer van de raadsman evenmin aanleiding om het onderzoek te schorsen ten behoeve van een nader gedragsdeskundig onderzoek. Het hof verwerpt dit verweer van de raadsman en acht verdachte strafbaar. Ook overigens worden er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door gedurende een periode van ruim vijf jaren aan de uitkerende instantie op te geven dat hij woonde en verbleef op het adres [adres] te [woonplaats], terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was. Deze omstandigheid zou, indien wèl opgegeven, van invloed kunnen zijn geweest op verdachtes recht op uitkering ingevolge de (destijds geldende) Algemene Bijstandswet, dan wel op de hoogte daarvan, terwijl een dergelijke uitkering enkel een vangnet beoogt te zijn voor diegenen die niet (volledig) in het eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Verdachte heeft de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Groningen, en daarmee indirect de samenleving, financieel benadeeld. Verdachte is van mening dat hem geen schuld treft om redenen zoals reeds uiteengezet in de hiervoor opgenomen bewijsoverwegingen van het hof. Het hof stelt voorts vast dat verdachte selectief is in het verstrekken van informatie over - onder meer - zijn persoonlijke omstandigheden, de wijze waarop hij na beëindiging van zijn uitkering in zijn levensonderhoud voorziet en de beperkingen die zijn gezondheidstoestand hem al dan niet oplegt. Verdachte heeft deze gebrekkige openheid van zaken aan de dag gelegd zowel tijdens het strafrechtelijk onderzoek als ter terechtzitting van het hof. Een dergelijke opstelling komt verdachte toe, maar brengt mee dat het hof bij de strafoplegging slechts in beperkte mate rekening kan houden met de persoon van de verdachte. Het hof houdt voorts rekening met het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 9 februari 2009, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Daarnaast heeft het hof gelet op het feit dat het ten laste gelegde enerzijds reeds geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden, maar dat er anderzijds sprake is van een pleegperiode van aanmerkelijke duur. Het vorenstaande in aanmerking nemende acht het hof de door de politierechter in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal in hoger beroep gevorderde strafafdoening - een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf van na te melden duur - passend en geboden. Ten aanzien van de op te leggen voorwaardelijke vrijheidsstraf overweegt het hof dat het gegeven dat verdachte niet doordrongen is gebleken van het strafwaardige van zijn gedragingen en niet in staat is tot deelname aan het reguliere arbeidsproces een zeker recidiverisico met zich brengt. De waarschuwende werking van een dergelijke straf beoogt verdachte van herhaling te weerhouden. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 22c (oud), 22d (oud), 22d, 57 (oud) en 225 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van één maand; beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdvijftig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfenzeventig dagen zal worden toegepast. Dit arrest is aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mr. S.H. Wachter en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Wachter voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.