Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6151

Datum uitspraak2009-05-19
Datum gepubliceerd2009-06-04
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6438 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nader besluit ter uitvoering van de uitspraak: nogmaals afwijzing aanvraag activiteitenpremie in verband met verrichte vrijwilligerswerkzaamheden. Hoger beroep bestuursorgaan. De Raad oordeelt dat de door het College gegeven motivering het bestreden besluit kan dragen. Ten tijde van belang vonden nog re-integratietrajecten plaats met het doel betrokkene naar reguliere arbeid te laten uitstromen. Dat daaraan geen formeel trajectplan ten grondslag heeft gelegen kan wellicht als een verzuim worden aangemerkt, maar neemt niet weg dat feitelijk op re-integratie gerichte activiteiten zijn ontplooid.


Uitspraak

07/6438 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 oktober 2007, 06/4214 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene), en appellant. Datum uitspraak: 19 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. A. Simsek, advocaat te Zoetermeer, een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van der Veer, werkzaam bij de gemeente Woerden. Betrokkene is in persoon verschenen. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Betrokkene ontving vanaf 22 mei 1996 een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw). Op 1 september 1998 heeft hij appellant verzocht om een zogenoemde activiteitenpremie in verband met door hem verrichte vrijwilligerswerkzaamheden. 1.2. Bij besluit van 4 maart 1999, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 oktober 2000, heeft appellant deze aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft laatstgenoemd besluit vernietigd en op 8 september 2003 heeft appellant een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij de weigering van de activiteitenpremie opnieuw is gehandhaafd. Bij uitspraak van 6 juni 2006 (LJN AY4873) heeft de Raad, voor zover thans nog van belang, het besluit van 8 september 2003 vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. 1.3. Ter uitvoering van die uitspraak van de Raad heeft appellant bij besluit van 19 oktober 2006 de weigering om betrokkene een activiteitenpremie toe te kennen opnieuw gehandhaafd. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 19 oktober 2006 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens heeft de rechtbank bepalingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht. 3. In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Betrokkene heeft gemotiveerd verweer gevoerd. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. Blijkens de uitspraak van de Raad van 6 juni 2006 is hier van toepassing de "Verordening Subsidiebeleid Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) en vrijlating van inkomsten Algemene bijstandswet" van de gemeente Woerden (hierna: Verordening 2002). 4.2. Artikel 5 van de Verordening 2002 draagt het opschrift "Activiteitensubsidie". In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat een subsidie kan worden toegekend aan de langdurig werkloze of jongere, die als bijstandsgerechtigde een uitkering ontvangt en a. waarvoor in het gemeentelijk trajectplan de noodzaak tot het verrichten van vrijwilligerswerk is opgenomen; of b. die vrijwilligerswerk verricht binnen het experimenteerproject ex artikel 144 van de Abw; of c. die vrijwilligerswerk verricht en waarvoor op grond van de bij hem gelegen omstandigheden geen traject is vastgesteld. 4.3. Appellant heeft de in geding zijnde activiteitensubsidie aanvankelijk geweigerd op de grond dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2002. In zijn uitspraak van 6 juni 2006 heeft de Raad geoordeeld dat deze afwijzing niet deugdelijk was gemotiveerd, nu niet is gebleken dat ten tijde hier van belang nog steeds een trajectplan als bedoeld in artikel 70 van de Abw voor betrokkene van toepassing was. De Raad heeft daarbij aangegeven dat appellant met name nog zal moeten onderzoeken of aan betrokkene op grond van het in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening 2002 neergelegde criterium subsidie kan worden toegekend. 4.4. Bij het thans in geding zijnde besluit van 19 oktober 2006 heeft appellant deze vraag ontkennend beantwoord. Dat voor betrokkene geen trajectplan is opgesteld, vindt zijn oorzaak niet in bij (de persoon van) betrokkene gelegen omstandigheden als bedoeld onder c. Er is geen sprake van een situatie waarin een trajectplan niet zinvol is maar de bijstandsgerechtigde wel vrijwilligerswerk kan verrichten, aldus appellant. 4.5. Anders dan de rechtbank, is de Raad van oordeel dat deze door appellant gegeven motivering het bestreden besluit kan dragen. De gedingstukken laten zien dat ten tijde hier van belang nog re-integratietrajecten plaatsvonden met het doel betrokkene naar reguliere arbeid te laten uitstromen. Dat daaraan geen formeel trajectplan ten grondslag heeft gelegen kan wellicht als een verzuim worden aangemerkt, maar neemt niet weg dat feitelijk op re-integratie gerichte activiteiten zijn ontplooid. De stelling van betrokkene dat appellant het nut van de re-integratietrajecten niet inzag en dat hij zelf druk heeft moeten uitoefenen om deze te mogen volgen, leidt evenmin tot een ander oordeel. Wat er van die stelling zij, vaststaat dat appellant de trajecten als zinvol heeft aangemerkt en heeft gefinancierd. Pas bij besluit van 20 december 2004 heeft appellant betrokkene vrijgesteld van de verplichtingen op grond van - thans - artikel 9 van de Wet werk en bijstand (WWB) en pas bij besluit van 22 september 2005 heeft appellant aangegeven dat ook de re-integratieactiviteiten worden gestaakt. Opmerking verdient dat betrokkene tegen die besluiten rechtsmiddelen heeft ingesteld, omdat hij re-integratie in het arbeidsproces ook toen nog als een reƫle optie beschouwde. 4.6. Het hoger beroep treft dus doel. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene ongegrond verklaren. 5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en A.B.J. van der Ham en R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2009. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) B.E. Giesen. NK