Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8410

Datum uitspraak2009-09-18
Datum gepubliceerd2009-09-18
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers09/01124
Statusgepubliceerd


Indicatie

Faillissementsrecht. Faillietverklaring, summierlijk gebleken vorderingsrecht; pluraliteitsvereiste; toestand dat schuldenaar heeft opgehouden te betalen (81 RO).


Conclusie anoniem

09/01124 Mr. L. Strikwerda Zt. 12 juni 2009 conclusie inzake Connecticom Waterland B.V. tegen 1. [Verweerder 1] 2. [Verweerder 2] Edelhoogachtbaar College, 1. Het tijdig door verzoekster tot cassatie, hierna: Connecticom, ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 6 maart 2009. Bij dit arrest heeft het hof op het hoger beroep van Connecticom het vonnis van de rechtbank Haarlem van 6 januari 2009, waarbij Connecticom op verzoek van thans verweerders in cassatie, hierna: [verweerders], in staat van faillissement is verklaard, bekrachtigd. 2. [Verweerders] hebben een verweerschrift in cassatie ingediend en daarbij de Hoge Raad verzocht Connecticom niet-ontvankelijk te verklaren in haar cassatieberoep, althans het cassatieberoep af te wijzen. 3. Het cassatieberoep berust op drie middelen. De in de middelen aangevoerde klachten kunnen naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie. 4. Middel 1 bevat twee klachten. De eerste klacht houdt in dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de vorderingsrechten van [verweerders] voldoende zijn gebleken, de tweede klacht dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de pluraliteit van crediteuren voldoende is gebleken. 5. De eerste klacht faalt. Voor zover zij betrekking heeft op het door [verweerder 1] gepretendeerde vorderingsrecht, kan de klacht niet tot cassatie leiden, reeds omdat de omstandigheid dat over die vordering een procedure aanhangig is, anders dan het middel kennelijk wil betogen, niet in de weg staat aan het oordeel dat van het vorderingsrecht van [verweerder 1] summierlijk is gebleken. Voor zover de eerste klacht betrekking heeft op het door [verweerder 2] gepretendeerde vorderingsrecht, loopt de klacht reeds vast op gebrek aan belang, nu in cassatie tevergeefs wordt opgekomen tegen het oordeel van het hof dat het vorderingsrecht van de andere aanvrager, [verweerder 1], summierlijk is gebleken, zodat is voldaan aan het vereiste van art. 6 lid 3 Fw dat van het vorderingsrecht van een het faillissement aanvragende schuldeiser summierlijk is gebleken. De tweede klacht loopt vooruit op de klacht van middel 2 en faalt op de hierna te melden gronden. 6. Middel 2 verwijt het hof geen oordeel te hebben gegeven omtrent de vraag of sprake is van pluraliteit van crediteuren. 7. Dit middel faalt, omdat uit de gedingstukken niet blijkt (het middel noemt ook geen vindplaatsen) dat Connecticom in hoger beroep is opgekomen tegen het (impliciete) oordeel van de rechtbank dat aan dit vereiste voor het uitspreken van het faillissement is voldaan. Overigens blijkt uit het verslag van de curator d.d. 3 februari 2009 onder "8. Crediteuren" dat sprake is van meerdere (preferente en concurrente) schuldeisers. 8. Middel 3 is gericht tegen het oordeel van het hof dat summierlijk is gebleken van het bestaan van feiten en omstandigheden welke aantonen dat Connecticom in de toestand verkeert dat zijn heeft opgehouden te betalen. 9. Dit middel zal niet tot cassatie kunnen leiden, omdat het oordeel van het hof in het licht van de inhoud van het genoemde verslag van de curator, naar welk verslag het hof verwijst, en de verklaring van de curator tijdens de behandeling in raadkamer van het hof (proces-verbaal, blz. 3), geenszins onbegrijpelijk is, en, feitelijk als dat oordeel is, in cassatie niet verder kan worden onderzocht (zie bijv. HR 26 augustus 2003, NJ 2003, 693). Het oordeel van het hof dat de stelling van Connecticom dat zij aanzienlijke inbare vorderingen heeft, als onvoldoende onderbouwd dient te worden gepasseerd, is in het licht van het verslag van de curator (zie onder "4. Debiteuren") en hetgeen namens Connecticom dienaangaande tijdens de behandeling in raadkamer van het hof naar voren is gebracht (zie proces-verbaal, blz. 2), evenmin onbegrijpelijk. De klacht dat het hof ten onrechte de bewijslast ten aanzien van de vraag of Connecticom in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen, op Connecticom heeft gelegd, mist feitelijke grondslag. Het hof heeft geoordeeld dat summierlijk is gebleken van het bestaan van feiten en omstandigheden welke aantonen dat Connecticom in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen, en dat hetgeen Connecticum ten verwere daartegen heeft aangevoerd, ontoereikend is. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,


Uitspraak

18 september 2009 Eerste Kamer 09/01124 EV/AS Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: CONNECTICOM WATERLAND B.V., gevestigd te Watergang, gemeente Monnickendam, VERZOEKSTER tot cassatie, advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei, t e g e n 1. [Verweerder 1], wonende te [woonplaats], 2. [Verweerder 2], wonende te [woonplaats], VERWEERDERS in cassatie, advocaat: mr. G. Janssen. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Connecticom, [verweerders]. 1. Het geding in feitelijke instanties Met een op 23 oktober 2008 ter griffie van de rechtbank Haarlem ingediend verzoekschrift hebben [verweerders] zich gewend tot die rechtbank en verzocht Connecticom in staat van faillissement te verklaren. Connecticom heeft het verzoek bestreden. Na mondelinge behandeling van de zaak heeft de rechtbank bij vonnis van 6 januari 2009 Connecticom in staat van faillissement verklaard, met benoeming van een rechter-commissaris en met aanstelling van een curator. Tegen dit vonnis heeft Connecticom hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Na mondelinge behandeling van de zaak heeft het hof bij arrest van 6 maart 2009 het bestreden vonnis bekrachtigd. Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het arrest van het hof heeft Connecticom beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. [verweerders] hebben een verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO. 3. Beoordeling van de middelen De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 18 september 2009.