Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8513

Datum uitspraak2009-09-18
Datum gepubliceerd2009-09-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/13228
Statusgepubliceerd


Indicatie

Landinrichtingswet. Ruilverkaveling. Bezwaren tegen lijst der geldelijke regelingen. (81 RO).


Conclusie anoniem

Rolnr. 07/13228 mr. L. Timmerman Zitting 12 juni 2009 Conclusie inzake: [Eiser] eiser tot cassatie tegen 1. de door de Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling "Walcheren" opgestelde lijst der geldelijke regelingen 2. de Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling "Walcheren" (hierna: de Landinrichtingscommissie) 3. de Dienst Landelijk Gebied verweerders in cassatie 1. Feiten(1) en procesverloop 1.1 Deze zaak betreft een door [eiser] ingesteld bezwaar tegen de door de Landinrichtingscommissie, in het kader van de ruilverkaveling "Walcheren", opgemaakte lijst der geldelijke regelingen op grond van art. 214 Landinrichtingswet (Liw)(2). 1.2 [Eiser] heef bij brief van 10 mei 2005 bezwaar gemaakt tegen de lijst der geldelijke regelingen ten behoeve van de ruilverkaveling "Walcheren". Het in cassatie relevante bezwaar van [eiser] betreft het niet opnemen van schadevergoeding in de lijst der geldelijke regelingen naar aanleiding van de schade aan de bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen van [eiser] veroorzaakt door het graven van een diepe sloot langs de Breeweg waardoor extra grondwater aan de aangrenzende gronden wordt ontrokken en scheurvorming in de gebouwen van [eiser] is ontstaan. 1.3 Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de door [eiser] naar voren gebrachte bezwaren, waarop de zaak is verwezen naar de rechter-commissaris. 1.4 De rechter-commissaris heeft de zaak na behandeling ter terechtzitting op 17 januari 2007, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, in overleg met partijen verwezen naar de rechtbank te Middelburg. 1.5 Voorafgaand aan de behandeling door de rechtbank heeft [eiser] een "Kostenraming Schadeherstel" d.d. 12 januari 2007 in het geding gebracht. Door de Landinrichtingscommissie is een rapportage van ABT B.V. d.d. 28 maart 2007 in het geding gebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op deze rapportages. Op 30 mei 2007 heeft de behandeling van de bezwaren door de rechtbank plaatsgevonden. 1.6 De rechtbank heeft bij vonnis van 26 september 2007 [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar voor zover dit betrekking heeft op de woning aan de [a-straat]. De rechtbank overwoog dat in het bezwaarschrift slechts wordt verwezen naar het R-nummer van [eiser] en niet naar het R-nummer dat betrekking heeft op de woning aan de [a-straat], welke woning in het kader van de lijst der geldelijke regelingen een ander R-nummer heeft. Verder overwoog de rechtbank dat nog afgezien daarvan ook uit het bezwaar zoals door de gemachtigde verwoord onder punt 10 van het door hem bij het bezwaarschrift ingediende rapport niet opgemaakt kan worden dat het bezwaar ziet op verscheidene woningen en niet slechts op de bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen aan de Breeweg (rov. 3.1). De rechtbank achtte verder een onderzoek door deskundigen noodzakelijk naar de vraag of de reconstructie van de wegsloot de oorzaak kan zijn van scheurvorming in de bedrijfswoning en -gebouwen en zo ja in welke mate en wat de kosten van herstel van de daardoor veroorzaakte schade bedragen (rov. 3.3). Met betrekking tot de vordering van [eiser] om de Landinrichtingscommissie te gelasten de sloot langs de Breeweg in oude toestand terug te brengen overwoog de rechtbank dat ingevolge de Landinrichtingswet, artikel 216 aanhef en onder c jo. artikel 185 lid 4 voor de rechtbank bij gegrondverklaring van een bezwaar slechts de mogelijkheid bestaat om de lijst der geldelijke regelingen te wijzigen (rov. 3.6). 1.7 [Eiser] heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld van het vonnis d.d. 26 september 2007.(3) 2. Bespreking van het cassatiemiddel 2.1 Het cassatieberoep bestaat uit twee middelen. Middel I richt zich tegen de beslissing van de rechtbank dat het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk is voor zover dit betrekking heeft op de woning aan de [a-straat]. Middel II richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat gegrondverklaring van het bezwaar van [eiser] slechts kan leiden tot de wijziging van de lijst der geldelijke regelingen en niet tot het gebod de sloot langs de Breeweg in oude staat te herstellen. Ontvankelijkheid 2.2 In de schriftelijke toelichting van de mrs. Scheltema en Wiegerink zijdens de Landinrichtingscommissie is een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep voor zover dit gericht is tegen de lijst der geldelijke regelingen en de Dienst Landelijk Gebied.(4) In reactie hierop heeft mr. Garretsen in zijn repliek aangegeven dat ook [eiser] van oordeel is dat de lijst der geldelijke regelingen en de Dienst Landelijk Gebied geen partij in cassatie dienen te zijn maar dat deze zekerheidshalve zijn gedagvaard naar aanleiding van onduidelijkheid over de vormgeving van het vonnis van de rechtbank en de door de griffie opgestelde cassatie-akte. In cassatie kan dan ook onbestreden worden vastgesteld dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is voor zover het gericht is tegen de lijst der geldelijke regelingen en de Dienst Landelijk Gebied. Middel I 2.3 Middel I betoogt dat de rechtbank op onjuiste althans onbegrijpelijk gronden heeft geoordeeld dat het bezwaar van [eiser] dat ziet op de woning aan de [a-straat] niet geacht kan worden deel uit te maken van het bezwaarschrift van 10 mei 2005. Betoogd wordt dat de rechtbank heeft miskend dat de bedrijfswoningen en de bedrijfsgebouwen aan de Breeweg, gelet op de hoekligging met de [a-straat], noodzakelijkerwijs als één functioneel geheel moet worden beschouwd in het kader van de Liw. Het middel betoogt dat de enkele ondersplitsing in verschillende R-nummers niet relevant is voor de draagwijdte van de ingediende bezwaren omdat [eiser] zowel eigenaar is van zijn eigen opstallen als krachtens erfrecht de zakelijk gerechtigde is met betrekking tot de woning aan de [a-straat]. Betoogd wordt verder dat [eiser] tijdens de inspectie door de Dienst Landelijk Gebied van 24 oktober 2005 heeft laten opnemen dat zijn schade, door scheurvorming, beide percelen c.q. opstallen behelsde en dat uit niets blijkt dat [eiser] zijn rechten of aanspraken ter zake heeft beperkt. Het middel betoogt dat het daarom ook niet relevant is dat de woning aan de [a-straat] nadien niet meer expliciet zou zijn genoemd in de stukkenwisseling. 2.4 Voorop moet worden gesteld dat het oordeel van de rechtbank in rov. 3.1 van het bestreden vonnis dat het bezwaar van [eiser] dat ziet op de woning aan de [a-straat] niet geacht kan worden deel uit te maken van de bezwaren ingediend bij het bezwaarschrift van 10 mei 2005, berust op een uitleg van de gedingstukken door de rechtbank en als zodanig een feitelijke beslissing betreft die in cassatie slechts marginaal op begrijpelijkheid getoetst kan worden. Naar mijn mening is de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan de inhoud van het bezwaarschrift van [eiser] van 10 mei 2005 voldoende begrijpelijk gemotiveerd. Mijns inziens kan niet gezegd worden dat het oordeel van de rechtbank slechts gebaseerd is op het ontbreken van het juiste R-nummer van de woning aan de [a-straat] in het bezwaarschrift van 10 mei 2005 of dat de rechtbank dit aspect van doorslaggevende aard heeft geoordeeld. Het oordeel van de rechtbank berust op de uitleg die het heeft gegeven aan het ontbreken van elke verwijzing naar de woning aan de [a-straat] in het bezwaarschrift van 10 mei 2005. 2.5 De rechtbank heeft zijn beslissing in rov. 3.1 op dit punt als volgt gemotiveerd: "Door de gemachtigde van reclamant is op 10 mei 2005 een bezwaarschrift ingediend met betrekking tot R-nummer [001]. In het bezwaarschrift verwijst de gemachtigde naar het door hem opgestelde rapport "Beoordeling Lijst der Geldelijke Regelingen van de Ruilverkaveling "Walcheren" met betrekking tot de kavels van [eiser], [b-straat 1] te [plaats]. Onder punt 10 van dit rapport behandelt de gemachtigde het thans nog aan de orde zijnde bezwaar, de schade die aan de woning en de bedrijfsgebouwen zou zijn ontstaan ten gevolge van het graven van een diepe sloot langs de Breeweg. In het bezwaarschrift wordt slechts verwezen naar het R-nummer van reclamant en niet naar het R-nummer dat betrekking heeft op de woning aan de [a-straat 1], welke woning in het kader van de lijst der geldelijke regelingen een ander R-nummer heeft. Nog afgezien daarvan kan ook uit het bezwaar zoals door de gemachtigde verwoord onder punt 10 van het voormelde door hem ingediende rapport niet opgemaakt worden dat het bezwaar ziet op meerdere woningen en niet slechts op de bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen aan de Breeweg. Gelet op het vorenstaande kan het bezwaar van reclamant dat ziet op de woning aan de [a-straat] niet geacht worden deel te maken van de bezwaren ingediend bij het bezwaarschrift van 10 mei 2005. Dat bezwaar moet dan ook aangemerkt worden als een afzonderlijk bezwaar dat is ingediend buiten de daartoe gestelde termijn. Reclamant zal in zijn bezwaar voor zover het de woning aan de [a-straat] betreft dan ook niet-ontvankelijk verklaard worden." In punt 10 van het door de rechtbank bedoelde rapport van de gemachtigde van [eiser] wordt de schade als gevolg van het graven van de nieuwe wegsloot langs de Breeweg als volgt omschreven: "Op ca. 50 meter van de bedrijfswoning is langs de Breeweg een diepe sloot ter lengte van ruim 200 meter gegraven, waarvan de bodem ca. 70 cm dieper ligt dan de bodem van de oude plaatselijke wegsloot. Het gevolg is dat extra grondwater aan de aangrenzende gronden wordt onttrokken, met name het perceel waarop de woning en de bedrijfsgebouwen van belanghebbende staan. Het gevolg hiervan is verdroging en inklinking van de grond. Hierdoor zijn in de woning en bedrijfsgebouwen scheuren ontstaan." In dit rapport wordt de schade aan de woning aan de [a-straat] nergens specifiek geduid. 2.6 Bij brief van 24 oktober 2005 heeft [eiser] de Landinrichtingscommissie een bouwkundig rapport toegestuurd dat in zijn opdracht is opgemaakt door ir. A.J. Krijger en waarin de scheurvorming in de gevels van de gebouwen zowel aan de Breeweg als aan de [a-straat] in kaart worden gebracht. Ik neem aan dat dit het rapport is waarnaar het cassatiemiddel onder 1.2 verwijst. In dit rapport wordt wel uitdrukkelijk de schade aan de woning aan de [a-straat] genoemd. Dit rapport is echter op 24 oktober 2005 naar de Landinrichtingscommissie gestuurd ter aanvulling op het bezwaarschrift van 10 mei 2005. Voor zover met dit rapport de schade aan de woning aan de [a-straat] als aanvullend zelfstandig bezwaar moet worden beschouwd is dit bezwaar buiten de 14 dagen termijn genoemd in art. 214 Liw gemaakt en heeft de rechtbank dit bezwaar terecht aangemerkt als ingediend buiten de daartoe gestelde termijn. Middel II 2.7 Middel II richt zich met een rechtsklacht tegen het oordeel van rechtbank in rov. 3.6 van het bestreden vonnis. De rechtbank overwoog in rov. 3.6, met betrekking tot de vordering van [eiser] de Landinrichtingscommissie te gelasten de sloot langs de Breeweg in oude toestand terug te brengen, dat ingevolge de Landinrichtingswet, artikel 216 aanhef en onder c jo. artikel 185 lid 4 voor de rechtbank bij gegrondverklaring van een bezwaar slechts de mogelijkheid bestaat om de lijst der geldelijke regelingen te wijzigen. Het middel betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een bezwaar tegen de lijst der geldelijke regelingen zich ook kan vertalen in aanvullende of vervangende schadeloosstelling zodat het bezwaar van [eiser] wel degelijk voor toelating als bezwaar met betrekking tot de lijst der geldelijke regelingen in aanmerking dient te komen. 2.8 Naar mijn mening mist het middel feitelijke grondslag voor zover het betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een bezwaar tegen de lijst der geldelijke regelingen kan bestaan uit een verzoek om aanvullende of vervangende schadeloosstelling. De rechtbank heeft immers in rov. 3.6 van het bestreden vonnis niet overwogen dat een verzoek om aanvullende of vervangende schadevergoeding niet kan worden aangemerkt als een bezwaar tegen de lijst der geldelijke regelingen. De rechtbank heeft slechts tot uitdrukking willen brengen dat het systeem van de Landinrichtingswet met zich brengt dat in de procedure inzake bezwaren tegen de lijst der geldelijke regelingen de rechtbank zich alleen kan buigen over de juistheid van de schattingsuitkomsten die opgenomen staan in de lijst der geldelijke regelingen en dat een gegrond bezwaar slechts kan leiden tot een wijziging van de vergoedingen op deze lijst en niet tot het gebod door de rechtbank aan de Landinrichtingscommissie om een schadevergoeding in natura te realiseren. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] om de Landinrichtingscommissie te gelasten de oude sloot langs de Breeweg in oude staat te herstellen afgewezen omdat de rechtbank niet de bevoegdheid heeft een dergelijk gebod op te leggen aan de Landinrichtingscommissie in het kader van een bezwaarprocedure tegen de lijst der geldelijke regelingen en niet omdat de rechtbank van oordeel is dat gegrondverklaring van een bezwaar tegen deze lijst niet kan leiden tot aanvullende of vervangende schadevergoeding. In de onderhavige procedure kan de behandeling door de rechtbank van de bezwaren tegen de lijst der geldelijke regelingen slecht leiden tot een wijziging van een verrekenpost op deze lijst. 3. Conclusie De conclusie strekt tot verwerping. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden A-G 1Zoals vastgesteld door de rechtbank in het vonnis d.d. 26 september 2007. 2 De Landinrichtingswet is per 1 januari 2007 ingetrokken. Bij Besluit van 13 december 2006 (Stb. 2006, 677) is de Wet inrichting landelijk gebied (Stb. 2006, 666) per 1 januari 2007 in werking getreden, met welke inwerkingtreding krachtens art. 95 lid 1 van deze wet de Landinrichtingswet is ingetrokken. Krachtens art. 95 lid 2 Wet inrichting landelijk gebied blijft de Landinrichtingswet van toepassing op landinrichtingsprojecten die reeds in voorbereiding of in uitvoering zijn. 3 Op grond van art. 182 lid 1 Liw is de cassatietermijn 30 dagen. De in art. 182 lid 2 Liw bedoelde verklaring ter griffie is binnen de hiervoor gestelde 30 dagen afgelegd op 25 oktober 2007, waarna deze verklaring en de cassatiedagvaarding binnen de hiervoor gestelde 14 dagen in art. 182 lid 3 Liw betekend zijn aan de Landinrichtingscommissie. Gedagvaard is tegen de in art. 182 lid 3 jo. lid 4 Liw voorgeschreven dagvaardingstermijn van 14 dagen (tegen 23 november 2007). 4 De Landinrichtingscommissie betoogt dat uit HR 25 maart 1992, NJ 1992, 394, 22 juli 1993, NJ 1994, 93 en 9 december 1998, NJ 2000, 480 blijkt dat in een procedure met betrekking tot de lijst der geldelijke regelingen slechts de Landinrichtingscommissie als wederpartij kan gelden en niet de Staat. Verder wordt betoogt dat de lijst der geldelijke regelingen geen orgaan of rechtspersoon is en dus niet kan worden gedagvaard.


Uitspraak

18 september 2009 Eerste Kamer 07/13228 EV/AS Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, advocaat: mr. P. Garretsen, t e g e n 1. DE DOOR DE LANDINRICHTINGSCOMMISSIE VOOR DE RUILVERKAVELING "WALCHEREN" OPGESTELDE LIJST DER GELDELIJKE REGELINGEN, zetelende te Goes, 2. LANDINRICHTINGGSCOMMISSIE VOOR DE RUILVERKAVELING "WALCHEREN", zetelende te Goes, 3. DE DIENST LANDELIJK GEBIED, zetelende te Tilburg, VERWEERSTERS in cassatie, advocaat: mr. M.W. Scheltema. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en (in enkelvoud) de Landinrichtingscommissie. 1. Het geding in feitelijke instanties [Eiser] heeft bij bezwaarschrift van 10 mei 2005 bezwaar gemaakt tegen de door de Landinrichtingscommissie, in het kader van de ruilverkaveling "Walcheren", opgemaakte lijst der geldelijke regelingen. Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de door [eiser] naar voren gebrachte bezwaren, waarop de zaak is verwezen naar de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft de zaak na behandeling ter terechtzitting op 17 januari 2007, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, in overleg met partijen verwezen naar de rechtbank Middelburg. Na een mondelinge behandeling heeft de rechtbank bij vonnis van 26 september 2007 [eiser] niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat de woning aan de [a-straat 1] betreft, de vordering de Landinrichtingscommissie te gelasten de sloot langs de Breeweg in de oude toestand terug te brengen afgewezen, partijen in de gelegenheid gesteld om, bij brief aan de griffier, de rechtbank binnen vier weken na vonnis een voorstel te doen met betrekking tot het aantal en de persoon van de door de rechtbank te benoemen deskundige(n) en de aan de deskundige voor te leggen vragen en iedere verdere beslissing aangehouden. Dit vonnis is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie [Eiser] heeft tegen het vonnis van de rechtbank van beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Landinrichtingscommissie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Landinrichtingscommissie mede door mr. R.T. Wiegerink, advocaat bij de Hoge Raad. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van de middelen De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Landinrichtingscommissie begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 18 september 2009.