Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI9135

Datum uitspraak2009-06-22
Datum gepubliceerd2009-06-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers18/670099-09 (Promis)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij confrontatie in het uitgaansleven in Groningen uitgedeelde vuistslag tengevolge waarvan het slachtoffer ( t.t.v. het delict kenbaar als FC Groningen-supporter) 4 dagen later is overleden is bewezenverklaard als mishandeling, de dood ten gevolge hebbend. Dat op de plaats van het delict niet de meest adequate hulp kon worden verleend doordat ambulancemedewerkers bij hun werk werden gehinderd door omstanders staat niet aan de aanname van causaal verband tussen de mishandeling door verdachte en de dood van het slachtoffer in de weg. De latere in het ziekenhuis opgetreden complicaties bij de behandeling evenmin. Hoewel de rechtbank heeft geoordeeld dat verdachte in eerste instantie door het slachtoffer werd aangevallen en zich daar in beginsel tegen mocht verdedigen is diens beroep op noodweer(exces) verworpen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een ander -minder vergaand- verdedigingsalternatief heeft kunnen kiezen, waarbij m.b.t. hevige angst van waaruit verdachte zegt te hebben gehandeld (veroorzaakt door het feit dat hij enkele jaren geleden ernstig is mishandeld door een groep FC Groningen-supporters) tevens overwogen is dat verdachte zelf aan deze toestand heeft bijgedragen door overmatig gebruik van roesverwekkende middelen, alcohol en zgn. soft drugs. Ook het slachtoffer was dronken. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 360 dagen waarvan 255 dagen voorwaardelijk. Vanwege de ernst van het feit en het gevolg dient een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd, waarbij m.b.t. de duur rekening is gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd -zoals die blijken uit het voorgaande- als de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de gevolgen die het gebeuren hebben gehad in zijn leven, zowel op psychisch/emotioneel als op materieel (verlies werk) terrein.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Strafrecht parketnummer: 18/670099-09 (Promis) datum uitspraak: 22 juni 2009 op tegenspraak raadsvrouw: mr. M.R.M. Schaap V O N N I S van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [Verdachte], geboren op [Geboortedatum en -plaats], wonende aan [Adres]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2009. TENLASTELEGGING Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 22 februari 2009 in de gemeente Groningen aan een persoon genaamd [Slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten ernstig zuurstofgebrek en/of een sterke hersenzwelling welke aanleiding heeft gegeven tot inklemmingsverschijnselen aan de onderzijde van de hersenen), heeft toegebracht, door opzettelijk die [Slachtoffer] met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd, te stompen/slaan/raken, waardoor/waarbij die [Slachtoffer] ten val is gekomen en/of met zijn hoofd op de bestrating is gekomen/gevallen, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 22 februari 2009 in de gemeente Groningen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [Slachtoffer]), met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt/geslagen/geraakt, waardoor/waarbij die [Slachtoffer] ten val is gekomen en/of met zijn hoofd op de bestrating is gekomen/gevallen, tengevolge waarvan deze is overleden; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 22 februari 2009 in de gemeente Groningen grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig [Slachtoffer] met kracht heeft gestompt/geslagen/geraakt/geduwd in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of het lichaam, ten gevolge waarvan die [Slachtoffer] ten val is gekomen en/of met zijn hoofd op de bestrating is gekomen/gevallen waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [Slachtoffer] daardoor/daarbij zodanig letsel, te weten ernstig zuurstofgebrek en/of een sterke hersenzwelling die aanleiding heeft gegeven tot inklemmingsverschijnselen aan de onderzijde van de hersenen, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden. BEWIJSVRAAG Standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem primair tenlastegelegde. De officier van justitie heeft daarbij in de eerste plaats het standpunt ingenomen dat het door het handelen van verdachte aan het slachtoffer toegebrachte zogenoemde primair letsel (de verwonding op het achterhoofd en vermoedelijk een wondje op de lip) niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafvordering. Voorts meent hij dat niet kan worden gezegd dat verdachte - door zo te handelen als hij heeft gedaan - er blijk van heeft gegeven te hebben gehandeld vanuit het opzet om aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Naar de mening van de officier van justitie dient bewezenverklaring te volgen voor het subsidiair tenlastegelegde. Met betrekking tot het tenlastegelegde causaal verband tussen de mishandelende klap en de later ingetreden dood heeft de officier van justitie het volgende aangegeven. Direct na de door verdachte uitgedeelde klap is het slachtoffer op straat gevallen. Het slachtoffer raakte daarbij vrijwel direct buiten bewustzijn. Een omstander - getuige [Getuige S] - heeft kort na de klap eerste hulp verleend aan het slachtoffer en heeft op dat moment reeds ademhalingsproblemen bij het slachtoffer geconstateerd. Ongeveer 8 tot 9 minuten na de klap is het ambulancepersoneel op de plaats van het delict gearriveerd en wordt vastgesteld dat het slachtoffer in levensgevaar is. Gelet op het onmiddellijk intreden van deze ademhalingsproblemen na het bewustzijnsverlies van het slachtoffer zijn deze, en het daardoor veroorzaakte zuurstofgebrek dat tot de dood van het slachtoffer heeft geleid, als een direct gevolg van de door verdachte uitgedeelde klap te beschouwen. Vast staat immers dat het slachtoffer is komen te overlijden aan de gevolgen van langdurig zuurstofgebrek. Latere omstandigheden die maakten dat aan het slachtoffer niet tijdig de meest adequate medische hulp is verleend, doen niet af aan de toerekening van het overlijden van het slachtoffer aan verdachte. Het is evident dat het slachtoffer ook zonder enig medisch ingrijpen was komen te overlijden. De officier van justitie is van mening dat het redelijk is het uiteindelijke gevolg van de mishandeling aan verdachte toe te rekenen en hij neemt derhalve causaal verband aan tussen de door verdachte gepleegde mishandeling en de later ingetreden dood van het slachtoffer. Standpunt van de verdediging De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte van het aan hem primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken nu verdachte niet heeft gehandeld met het opzet om aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Immers, niet is te zeggen dat verdachte door het toebrengen van een enkele (niet buitensporig harde) vuistslag in het gezicht van het slachtoffer bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Van de zijde van de verdediging is voorts gepleit voor vrijspraak van het aan verdachte subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft gesteld dat het voor bewezenverklaring van beide feiten vereiste causaal verband tussen het handelen van verdachte en het intreden van de dood van het slachtoffer ontbreekt. Voor toerekening naar redelijkheid van het gevolg aan verdachte is geen ruimte volgens de raadsvrouw nu het gevolg voor verdachte bij het uitdelen van de klap niet voorzienbaar was en in het algemeen ook niet een voorzienbaar gevolg van een dergelijke klap is. Daarbij komt dat uit de deskundigenberichten van drs. T. Naujocks en drs. A. Maes blijkt dat tussen het bij het slachtoffer geconstateerde primaire letsel en het intreden van de dood geen directe relatie bestaat. Beide deskundigen noemen het uitblijven gedurende een geruime tijd van het meest adequate medische ingrijpen als de meest wezenlijke bijdrage aan het intreden van de dood van het slachtoffer. Beoordeling Evenals de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte heeft gehandeld vanuit het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer [Slachtoffer]. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het hem primair tenlastegelegde. Ten aanzien van het aan verdachte subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt. Met betrekking tot het bewijs van het subsidiair tenlastegelegde heeft de rechtbank acht geslagen op de bekennende verklaring van verdachte als afgelegd ter terechtzitting van 8 juni 2009; de processen-verbaal van verhoor van getuige [Getuige B] als afgelegd ten overstaan van de politie op 22 februari 2009 en 2 maart 2009 *1; het proces-verbaal van verhoor van getuige [Getuige S] als afgelegd ten overstaan van de politie op 4 maart 2009 *2; de verklaring van getuige-deskundige drs. T. Naujocks als afgelegd ter terechtzitting van 8 juni 2009 en het deskundigenbericht van drs. A. Maes d.d. 7 mei 2009 *3. Uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend de volgende feitelijke gang van zaken. Op 22 februari 2009 omstreeks 4.50 uur 's nachts bevonden verdachte, [Slachtoffer] alsook getuige [Getuige B] zich in de Poelestraat in Groningen. [Slachtoffer] en verdachte liepen daarbij in elkaars richting, waarbij [Slachtoffer] hard tegen verdachte aan botste en vervolgens verdachte bij de hals of nek vast heeft gepakt. Verdachte heeft [Slachtoffer] van zich af proberen te duwen en ook getuige [Getuige B] (een vriend van [Slachtoffer]) heeft geprobeerd [Slachtoffer] bij verdachte weg te halen. Toen de pogingen om van [Slachtoffer] los te komen niet het door verdachte beoogde gevolg hadden, heeft verdachte (één maal) met zijn vuist tegen het gezicht van [Slachtoffer] geslagen. Gelet op de ruimte die verdachte had om te slaan, neemt de rechtbank aan, mede afgaand op de verklaring van getuige [Getuige B], dat dit geen harde klap is geweest *4. Ten gevolge van de vuistslag is [Slachtoffer] gestrekt achterover gevallen en met zijn hoofd op straat gekomen. [Slachtoffer] is daarbij (vrijwel) gelijk buiten bewustzijn geraakt en heeft door de val op straat ook een heftig bloedende hoofdwond opgelopen. Hij heeft ook veel bloed in de mond gekregen dat deels in zijn luchtpijp terecht is gekomen. Aangenomen moet worden dat hij ook heeft gebraakt waardoor maaginhoud het ademhalen verder heeft bemoeilijkt *5. Uit de verklaring van getuige [Getuige S] blijkt dat deze bij [Slachtoffer] kort nadat hij op straat was gevallen al ademhalingsproblemen heeft geconstateerd. Gedurende de periode dat [Slachtoffer] in de Poelestraat heeft gelegen, in afwachting van de ambulance, ademde hij nauwelijks (zijn borst bewoog niet op en neer en er kwam geen lucht uit neus of mond) en zijn gezicht was wit/grijs en zijn lippen waren blauw *6. Negen minuten nadat [Slachtoffer] was gevallen is de ambulance met medische hulpverleners gearriveerd. Deze hebben besloten [Slachtoffer] ter plekke niet de meest adequate medische hulp te verlenen nu zij bij hun taak werden gehinderd door omstanders. Het door hen opgeroepen mobiel medisch team heeft men niet kunnen afwachten en [Slachtoffer] is naar het UMCG vervoerd. Daar heeft hij na een aantal mislukte intubaties en een hartstilstand, waarop reanimatie is gevolgd, uiteindelijk op een adequate manier zuurstof toegediend gekregen, waarna hij is opgenomen op de Intensive Care. [Slachtoffer] is op 26 februari 2009 overleden aan de gevolgen van door ademhalingsproblemen veroorzaakt zuurstofgebrek, te weten ernstige hersenbeschadiging. De vraag ligt voor of het uiteindelijke overlijden van [Slachtoffer] in redelijkheid aan verdachte kan worden toegerekend. Bij het beantwoorden van die vraag is (onder meer) relevant wat in subjectieve en objectieve zin beschouwd, voorzienbare gevolgen van het handelen van verdachte zijn geweest, welke rol de gedragingen van verdachte hebben gespeeld in het samenspel van feiten en omstandigheden die tot het uiteindelijke gevolg hebben geleid en of aangenomen moet worden dat buiten verdachte liggende factoren de causaliteitsketen hebben doorbroken. De rechtbank overweegt in dit verband dat uit de verklaringen van de genoemde deskundigen blijkt dat het primaire letsel als geconstateerd bij [Slachtoffer], opgelopen als gevolg van de vuistslag tegen het gezicht en de val met het hoofd op de straat, geen direct (medisch) verband heeft met het letsel dat [Slachtoffer] uiteindelijk fataal is geworden. Er is wel direct causaal verband aanwezig tussen de door verdachte toegebrachte vuistslag en het bij [Slachtoffer] vrijwel direct ingetreden bewustzijnsverlies. Dit bewustzijnsverlies heeft er vervolgens aan bijgedragen dat [Slachtoffer] - ten gevolge van een obstructie in de luchtwegen, bestaande uit bloed en/of braaksel - ademhalingsproblemen en daardoor zuurstofgebrek heeft bekomen. Deze situatie heeft meer dan 9 minuten bestaan. Het reeds op de plaats van het delict door [Slachtoffer] opgelopen zuurstofgebrek is naar het oordeel van de rechtbank een (ten opzichte van de door verdachte toegebrachte vuistslag) zodanig nabijgelegen gevolg, dat tussen de vuistslag en het zuurstofgebrek wat dat betreft causaal verband bestaat. Blijkens de verklaring van getuige-deskundige drs. Naujocks, als afgelegd ter terechtzitting, heeft deze periode van zuurstofgebrek een wezenlijke bijdrage geleverd aan het letsel dat [Slachtoffer] uiteindelijk fataal is geworden, te weten hersenzwellingen die tot onomkeerbare hersenbeschadiging hebben geleid. Uit deze verklaring van drs. Naujocks blijkt voorts dat het feit dat [Slachtoffer] zeer veel alcohol had genuttigd hoogst waarschijnlijk een negatieve bijdrage heeft geleverd aan zowel het buiten bewustzijn raken van [Slachtoffer] alsook aan diens ademhalingsproblemen voor zover deze door het braken zijn veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is het voorts, zowel objectief als subjectief beschouwd, voorzienbaar dat bij het toebrengen van een vuistslag tegen het gezicht van een ander, deze (met zijn hoofd) op de grond/straat valt en dat daarbij vervolgens complicaties kunnen optreden als bewustzijnsverlies en/of ademhalingsproblemen. Dit temeer wanneer diegene die wordt geslagen (hevig) onder invloed van alcoholische drank verkeert. Hierbij merkt de rechtbank op dat verdachte kon verwachten dat [Slachtoffer] alcohol had genuttigd gelet op de plaats en het tijdstip waarop de confrontatie tussen beiden plaats had, te weten diep in de nacht in een uitgaansgebied. Gelet op deze genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het uiteindelijk ingetreden gevolg (het overlijden van [Slachtoffer]) in redelijkheid aan verdachte is toe te rekenen. Concluderend stelt de rechtbank daarmee causaal verband vast tussen de door verdachte aan [Slachtoffer] toegebrachte vuistslag en diens dood. Het feit dat sprake is geweest van niet optimale omstandigheden bij de behandeling van [Slachtoffer] op straat dan wel complicaties bij de behandeling van hem in het ziekenhuis doorbreekt naar het oordeel van de rechtbank niet de causaliteitsketen, zoals door de raadsvrouw is betoogd. Immers, de omstandigheid dat [Slachtoffer] was aangewezen op deze medische hulpverlening was het gevolg van de door verdachte gepleegde mishandeling. Het feit dat aan [Slachtoffer] in die situatie niet tijdig de meest adequate medische zorg is of kon worden geboden, doet in zo'n geval niet af aan de strafrechtelijke toerekenbaarheid van het gevolg. De rechtbank acht - het vorenstaande in aanmerking nemend - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 22 februari 2009 in de gemeente Groningen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [Slachtoffer]) in het gezicht heeft gestompt, waardoor die [Slachtoffer] ten val is gekomen en met zijn hoofd op de bestrating is gekomen/gevallen, tengevolge waarvan deze is overleden. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. STRAFBAARHEID VAN HET FEIT Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op: Subsidiair: Mishandeling terwijl het feit de dood ten gevolge heeft. Noodweer Standpunt van de verdediging Zijdens de verdediging is een beroep gedaan op noodweer. Volgens de raadsvrouw wordt het feit dat verdachte [Slachtoffer] heeft mishandeld gerechtvaardigd doordat verdachte in verdediging heeft gereageerd op een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [Slachtoffer] in zijn richting. Dat [Slachtoffer] verdachte zonder aanleiding aanstootte, bij de hals of nek vast heeft gepakt en hem bij de nek of hals vastgehouden heeft is volgens de raadsvrouw te kwalificeren als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte. Verdachte heeft aanvankelijk getracht los te komen van [Slachtoffer] en heeft geprobeerd hem van zich af te duwen. Toen dit niet tot gevolg had dat de aanval van [Slachtoffer] werd afgewend, heeft verdachte [Slachtoffer] een enkele vuistslag in het gezicht toegebracht. Verdachte heeft hierbij proportioneel en subsidiair gehandeld en zijn handelen is geboden geweest ter noodzakelijke verdediging van verdachtes lijf. De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft in reactie op het hiervoor bedoelde verweer aangegeven dat het handelen van het latere slachtoffer, [Slachtoffer], niet kan worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Immers, volgens de officier van justitie volgt uit meerdere verklaringen dat op het moment dat verdachte [Slachtoffer] de vuistslag toebracht, [Slachtoffer] juist een stap achteruit had gezet. Bovendien heeft getuige [Getuige B] aangegeven dat hij [Slachtoffer] net bij verdachte wegtrok toen verdachte de vuistslag toebracht. Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte anders had kunnen reageren op deze (vermeende) aanranding dan hij gedaan heeft, bijvoorbeeld door weg te lopen, zodat verdachtes handelen ook niet aan de vereiste subsidiariteit voldoet. Gelet hierop was het toebrengen van een vuistslag niet geboden ter noodzakelijke verdediging van het recht op integriteit van het lichaam. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep van de verdediging op noodweer. Beoordeling De rechtbank overweegt dat uit de genoemde bewijsmiddelen - zoals hiervoor reeds opgemerkt - blijkt dat [Slachtoffer] hard tegen verdachte is aangebotst en dat hij vervolgens verdachte klemmend bij de hals en/of nek heeft vastgepakt. Verdachte heeft [Slachtoffer] van zich afgeduwd althans pogingen daartoe gedaan en ook getuige [Getuige B] (een vriend van [Slachtoffer]) heeft geprobeerd [Slachtoffer] bij verdachte weg te halen. Toen de pogingen om van [Slachtoffer] los te komen niet het door verdachte beoogde gevolg hadden, heeft verdachte (éénmaal) met zijn vuist tegen het gezicht van [Slachtoffer] geslagen. Het handelen van [Slachtoffer] dient naar het oordeel van de rechtbank te worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding tegen het lichaam van verdachte. In zoverre bestond er een noodweersituatie. Een gewelddadige verdediging is tegen een dergelijke aanval echter niet altijd noodzakelijk om de dreiging af te wenden. Naar het oordeel van de rechtbank stonden verdachte in casu andere - niet strafbare - handelingsalternatieven ter beschikking. Verdachte had zich (gelet op zijn postuur en dat van [Slachtoffer]) bijvoorbeeld kunnen omdraaien en losmaken van zijn aanvaller om de wederrechtelijke aanranding te doen eindigen. Verdachtes reactie op de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet proportioneel, gelet op de aard en ernst van de aanranding én overschrijdt de grenzen van subsidiariteit. De rechtbank is concluderend derhalve van oordeel dat het handelen van verdachte niet wordt gerechtvaardigd door de noodzakelijke verdediging van zijn recht op integriteit van het lichaam tegen de aanval van [Slachtoffer]. De rechtbank verwerpt het beroep van de verdediging op de aanwezigheid van noodweer. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Noodweerexces Standpunt van de verdediging In het verlengde van hetgeen hiervoor is aangegeven met betrekking tot de strafbaarheid van het feit, is door de verdediging aangegeven dat voor zover de rechtbank van oordeel is dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, verdachte straffeloos dient te blijven omdat deze overschrijding was gelegen in een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. Verdachte is een aantal jaren geleden slachtoffer geworden van een openlijke geweldpleging. Hij is door een grote groep FC-Groningen supporters ernstig mishandeld en heeft aan die mishandeling hevige gevoelens van angst over gehouden voor/bij een confrontatie met een groep FC-Groningen supporters. Toen verdachte door [Slachtoffer] werd aangevallen nam de herinnering aan de eerdere mishandeling bezit van verdachte. Het feit dat [Slachtoffer] ook een FC-Groningen sjaal droeg, evenals een groot aantal omstanders die verdachte om zich heen zag, maakte de associatie met die eerdere gebeurtenis sterker. Overmand door angst heeft verdachte in een roes naar [Slachtoffer] uitgehaald. Het handelen van verdachte is hem niet aan te rekenen gelet op deze omstandigheden volgens de verdediging. De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege de aanwezigheid van een noodweerexces-situatie als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Standpunt van het Openbaar Ministerie Hoewel verdachte heeft aangegeven angstig te zijn geweest ten gevolge van de aanranding door [Slachtoffer], gaat de officier van justitie er niet van uit dat dit een zo hevige gemoedsbeweging was dat verdachte hierdoor de grenzen van de verdediging uit het oog is verloren. Verdachte heeft blijkens verklaringen in het strafdossier enige tijd na het incident ten overstaan van zijn broer en vader aangegeven dat hij (verdachte) [Slachtoffer] een irritant mannetje vond die maar van hem af had moeten blijven. Een dergelijke verklaring van verdachte zou volgens de officier van justitie niet passen bij het handelen vanuit een hevige angst. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep van de verdediging op de aanwezigheid van de schulduitsluitingsgrond noodweerexces. Beoordeling De rechtbank heeft hiervoor reeds aangegeven van oordeel te zijn dat verdachte bij zijn reactie op de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [Slachtoffer], disproportioneel heeft gehandeld. De vraag is vervolgens of bij verdachte sprake was van een, door de wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging die maakte dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging verontschuldigbaar heeft overschreden. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Ook indien moet worden aangenomen dat bij verdachte sprake was van een angstreactie op het handelen van [Slachtoffer], is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat deze angstreactie moet worden gekwalificeerd als een verontschuldigende hevige gemoedsbeweging. De rechtbank overweegt daarbij dat het handelen van verdachte direct na het toebrengen van de vuistslag niet goed past bij een dergelijke aanname. Daarbij ziet de rechtbank niet alleen op de opmerking van verdachte waar de officier van justitie op heeft gewezen, maar ook op een uiting van hem op straat, direct na de klap, tegen een vriend van [Slachtoffer]. Verdachte heeft toen gezegd dat 'het hem geen fuck uitmaakte hoe het met [Slachtoffer] ging' *7. Bovendien blijkt uit de verklaring van verdachte als afgelegd ter terechtzitting dat verdachte een (zeer) grote hoeveelheid alcoholische drank had geconsumeerd, evenals een vijftal (gedeelde) joints. De rechtbank acht het aannemelijk dat de uitwerking van het nuttigen van alcohol en softdrugs op de opgetreden emotie en de aard van het handelen van verdachte een wezenlijke invloed heeft gehad. Die gemoedstoestand en de daardoor veroorzaakte foutieve keus in zijn handelen disculpeert derhalve verdachte niet. Het nuttigen van de grote hoeveelheid roesveroorzakende middelen dient voor zijn rekening en risico te blijven. De rechtbank verwerpt derhalve het beroep van de verdediging op de aanwezigheid van noodweerexces. De rechtbank heeft ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte voorts acht geslagen op een tweetal gedragskundige rapportages, opgemaakt ten aanzien van de persoon van verdachte. Het betreft de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 19 mei 2009, opgemaakt door C.J.F. Kemperman, zenuwarts, en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 18 mei 2009, opgemaakt door dr. F. Luteijn, psycholoog. De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat ten aanzien van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en is met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte van oordeel dat het bewezenverklaarde aan verdachte volledig kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. STRAFOPLEGGING Standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft geëist dat verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gelet op de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de gevolgen die het feit heeft gehad voor (de nabestaanden van) [Slachtoffer]. Daarnaast heeft de officier van justitie ook acht geslagen op de houding van verdachte, met name diens oprechte berouw. Verdachte heeft ook aan de nabestaanden van [Slachtoffer] in een uitgebreide brief zijn excuses gemaakt. Standpunt van de verdediging Door de verdediging is bepleit dat de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf matigt. De raadsvrouw heeft daarbij gewezen op het feit dat het handelen van verdachte niet de enige bepalende factor is geweest in het overlijden van [Slachtoffer]. Ook verlaat adequaat medisch ingrijpen is daarbij een factor geweest. Bovendien heeft verdachte oprecht berouw getoond en heeft het feit ook voor verdachte verstrekkende gevolgen in die zin dat hij zijn leven met zich zal moeten dragen welke gevolgen zijn handelen heeft gehad. Beoordeling Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie. Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd. De rechtbank neemt hierbij en bij de bepaling van de hoogte hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking. Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling terwijl deze mishandeling de dood van een ander tot gevolg had. De rechtbank overweegt dat verdachtes handelen getuigt van een gebrek aan respect voor een ieders recht op integriteit van het lichaam. Het gevolg van de door verdachte gepleegde mishandeling is bovendien dat inbreuk is gemaakt op het grootste recht, het recht op leven. Uit de ter terechtzitting voorgehouden schriftelijke slachtofferverklaring van [Partner slachtoffer], blijkt dat het gezin van [Slachtoffer] zwaar getroffen is door diens overlijden. De rechtbank rekent verdachte dit gevolg aan. De rechtbank wil rekening houden bij de strafoplegging met het gegeven dat een dodelijk slachtoffer is gevallen door verdachtes mishandeling door oplegging van een aantal maanden onvoorwaardelijke straf. De rechtbank overweegt daarbij echter uitdrukkelijk dat het feit dat [Slachtoffer] is komen te overlijden ten gevolge van de door verdachte gepleegde mishandeling hem weliswaar in strafrechtelijke zin is toe te rekenen, maar dat er naast het handelen van verdachte meerdere andere factoren van invloed zijn geweest op het overlijden van [Slachtoffer] die niet aan verdachte kunnen worden verweten. De rechtbank noemt in dat verband onder meer het overvloedige alcoholgebruik van [Slachtoffer], het feit dat hulpverleningsdiensten ter plaatse niet tijdig de meest adequate medische hulpverlening konden bieden doordat omstanders voor een daarvoor belemmerende en dreigende situatie hebben gezorgd en het feit dat in het ziekenhuis complicaties zijn opgetreden rondom de intubatie van [Slachtoffer]. Deze omstandigheden doen niet af aan de strafrechtelijke aansprakelijkheid van verdachte, maar zijn wel reden om verdachte de dood van [Slachtoffer] niet zo vergaand te verwijten dat hem een gevangenisstraf van lange duur, zoals door de officier van justitie geëist, moet worden opgelegd. De rechtbank overweegt in dit verband ook - zoals hiervoor reeds aangegeven - dat het [Slachtoffer] was van wie de eerste agressie uitging in de richting van verdachte. Hoewel verdachte disproportioneel heeft gereageerd en hem dit is aan te rekenen, is er sprake geweest van een wederrechtelijke aanranding van verdachte door [Slachtoffer]. De rechtbank houdt eveneens rekening met het feit dat uit het afschrift uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 25 februari 2009 blijkt dat verdachte reeds eerder terzake geweldsdelicten met politie en justitie in aanraking is geweest. Daar staat tegenover hetgeen blijkt uit de omtrent de persoon van verdachte uitgebrachte gedragskundige rapportages en de voorlichtingsrapportage van de Reclassering Nederland d.d. 11 mei 2009. Daarin wordt betoogd dat er bij verdachte sprake is van een (zeer) gering gevaar voor recidive. De rechtbank overweegt ten aanzien van de persoon van verdachte voorts dat hoewel hij aanvankelijk op de plaats van het delict zou hebben aangegeven zich niet om de gevolgen voor het slachtoffer te bekommeren, hij zich - nadat hem de gevolgen van zijn handelen bekend waren geworden - onverwijld bij de politie heeft gemeld en verantwoordelijkheid voor zijn daden en de gevolgen daarvan heeft genomen. De rechtbank merkt in dat verband voorts op dat ter terechtzitting is gebleken dat verdachte oprecht berouw heeft van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan voor de nabestaanden en vrienden van het slachtoffer. Voorts heeft verdachte een brief geschreven aan de partner en kinderen van [Slachtoffer] en daarin zijn excuses gemaakt. Daarenboven heeft deze daad van verdachte ook grote impact gehad op zijn eigen welzijn. Hij is zwaar depressief geraakt (en om te voorkomen dat hij zichzelf iets aan zou doen in detentie enige tijd 24 uur per etmaal onder cameraobservatie gehouden) en is psychisch behandeld; hij diende ten tijde van de terechtzitting in het kader van zijn eigen veiligheid 24 uur per dag op de cel te blijven en hij is zijn baan - die zijn lust en leven was - kwijtgeraakt. De rechtbank houdt ook met deze omstandigheden rekening bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf. De rechtbank zal - alles overziend - een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te noemen duur. Daarbij zal de rechtbank een gedeelte van de straf voorwaardelijk opleggen teneinde te bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van strafbare feiten. Dat de straf zoals de rechtbank deze passend en geboden acht lager is dan de straf zoals deze door de officier van justitie is geëist, is met name gelegen in het feit dat de rechtbank ten voordele van verdachte in sterkere mate rekening houdt met de navolgende (al eerder benoemde) omstandigheden. Te weten de aard van het door verdachte daadwerkelijk gepleegde geweld; de overige omstandigheden die van invloed zijn geweest op het overlijden van [Slachtoffer]; de rol van het slachtoffer en die van de omstanders bij het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan; de gevolgen voor het leven van verdachte en de oprechte spijt van verdachte. De vordering van de benadeelde partij Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [Partner slachtoffer], wonende te Groningen. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. De benadeelde partij heeft daarbij uitdrukkelijk het voorbehoud gemaakt dat de thans ingediende vordering is begroot op basis van de op dit moment geleden en begrote schade en dat eventueel later ingetreden of begrote schade alsnog ten overstaan van de civiele rechter op verdachte kan worden verhaald. Verdachte heeft de vordering zoals die thans voorligt niet inhoudelijk betwist. De benadeelde partij heeft de nu gevorderde schade gevorderd als voorschot. De rechtbank begrijpt hieruit dat de benadeelde partij de vordering op dit moment op alle onderdelen beperkt tot het deel dat van zodanig eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in een strafgeding en dat zij zich het recht voorbehoudt het resterende deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde in ieder geval rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 1.879,98. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding. Het beslag De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten een jas, schoenen en een mobiele telefoon, moet worden teruggegeven aan verdachte. Toepasselijke wettelijke voorschriften De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij; - verklaart het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar; - verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar; - verklaart het subsidiair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij; - veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot: een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen; beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht; bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 255 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; beslissing op de vordering van de benadeelde partij wijst de vordering van de benadeelde partij [Partner slachtoffer], wonende te Groningen, toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 1.879,98 (zegge achtienhondernegenenzeventig Euro en achtennegentig cent) en veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil; verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 1.879,98 (zegge achtienhondernegenenzeventig Euro en achtennegentig cent) ten behoeve van de benadeelde partij [Partner slachtoffer], wonende te Groningen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 37 dagen hechtenis; toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op; heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.879,98 (zegge achtienhondernegenenzeventig Euro en achtennegentig cent) ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen; dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat; Gelast de teruggave van de onder veroordeelde in beslaggenomen jas, schoenen en mobiele telefoon aan veroordeelde. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, mr. F. Sijens en mr. L.W. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.H.S. Kroeze als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2009. *1 Respectievelijk vervat op pagina's 348ev en 351ev van het strafdossier met nummer 2009026864 d.d. 27 maart 2009. *2 Opgenomen op pagina 207ev van het genoemde strafdossier. *3 Opgenomen als bijlage van het genoemde strafdossier. *4 Getuige [Getuige B] verklaart daarover: Ik weet nog dat de man niet van achter uithaalde, maar uit stand sloeg. Het verbaasde mij daarom dat de klap zo krachtig was. Het leek niet alsof de man zo hard sloeg. [Slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [Slachtoffer]) viel als een stok achterover. (Als vervat in de genoemde verklaring afgelegd op 2 maart 2009, pag. 351ev van het genoemde strafdossier). *5 Getuige deskundige drs. T. Naujocks heeft ter terechtzitting verklaard dat deze gang van zaken zeer aannemelijk is, gelet op het overmatige alcoholgebruik van het slachtoffer. *6 Verklaring [Getuige S] d.d. 4 maart 2009, pag. 207ev. *7 Zie de verklaring van getuige [Getuige B] als afgelegd op 2 maart 2009, vervat op pag. 351ev van het strafdossier.