Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2675

Datum uitspraak2009-09-18
Datum gepubliceerd2009-09-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers09/02331
Statusgepubliceerd


Indicatie

BOPZ. Voorlopige machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Passeren verzoek om contra-expertise, motivering (81 RO).


Conclusie anoniem

09/02331 Mr. F.F. Langemeijer Parket, 1 juli 2009 Conclusie inzake: [Betrokkene] tegen Officier van Justitie te Rotterdam In deze Bopz-zaak wordt geklaagd over het ongemotiveerd voorbijgaan aan een verzoek om een contra-expertise. 1. De feiten en het procesverloop 1.1. De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam heeft op 20 maart 2009 aan de rechtbank aldaar verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om het verblijf van verzoekster tot cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis te doen voortduren. Betrokkene verbleef op dat moment in een psychiatrisch ziekenhuis krachtens een machtiging d.d. 5 maart 2009 tot voortzetting van de inbewaringstelling. Bij het verzoek was onder meer een geneeskundige verklaring gevoegd. 1.2. De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 3 april 2009 en daarbij gehoord: betrokkene en haar raadsvrouwe en de behandelend arts. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend voor de duur van zes maanden. 1.3. Namens betrokkene is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend. 2. Bespreking van het cassatiemiddel 2.1. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling heeft de raadsvrouwe naar aanleiding van de mededelingen over de toestand van betrokkene gezegd: "Het lijkt allemaal uitermate uit de tweede hand. Betrokkene wil een second opinion en volgens haar liegt haar familie over haar situatie." Het gezegde kan volgens het cassatiemiddel niet anders worden opgevat dan als een verzoek om een contra-expertise. Het middel komt neer op de klacht dat een verzoek om een contra-expertise slechts gemotiveerd kan worden afgewezen. Nu de rechtbank zonder meer dit verzoek passeert, is zij hetzij uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting (indien de rechtbank een motivering niet nodig achtte), hetzij heeft zij haar oordeel niet naar de eisen der wet met redenen omkleed. 2.2. Een verzoek om een `second opinion' kan inderdaad worden beschouwd als een verzoek om een contra-expertise (tegenonderzoek door een deskundige)(1). Overigens kan worden aangetekend dat de raadsvrouwe niet heeft aangegeven op welke punten het verzochte nadere onderzoek zich zou moeten richten(2). Sinds HR 29 april 2005, NJ 2007, 153 m.nt. J. Legemaate (BJ 2005, 14 m.nt. W. Dijkers) geldt als vaste rechtspraak met betrekking tot verzoeken om contra-expertise: "De rechter is derhalve overeenkomstig de algemene regels in de verzoekschriftprocedure vrij een verzoek tot het verrichten van nader onderzoek af te wijzen. Niettemin moet, gelet op de ingrijpende aard van de door de rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming leidende beslissing worden aangenomen dat een verzoek tot het verrichten van nader onderzoek door een deskundige slechts gemotiveerd kan worden afgewezen. De eisen die aan de motivering moeten worden gesteld, hangen af van de omstandigheden van het geval, waarbij met name van belang is op welke punten het verzochte nadere onderzoek zich volgens de betrokkene zou moeten richten, en de mate waarin de rechter uit de bij het verzoek tot het verlenen van de machtiging overgelegde geneeskundige verklaring en de overige stukken reeds duidelijkheid heeft verkregen omtrent de door hem te beslissen punten."(3) 2.3. Op het eerste gezicht lijkt de klacht gegrond: in de beschikking ontbreekt een uitdrukkelijke motivering waarom de rechtbank het verzoek om een contra-expertise niet heeft ingewilligd. Bij nadere beschouwing is toch wel begrijpelijk wat er in eerste aanleg is gebeurd en waarop de beslissing berust. De rechtbank overweegt dat uit de geneeskundige verklaring en de mondelinge toelichting van de behandelend arts blijkt dat bij betrokkene sprake is van schizofrenie en psychotische stoornissen. De mondelinge toelichting van de arts houdt volgens het proces-verbaal in dat betrokkene eerder opgenomen is geweest in 2007 en vervolgens ambulant werd behandeld. Zij heeft zich onttrokken aan de behandeling en daarna is het bergafwaarts met haar gegaan. Zij is met een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling in het psychiatrisch ziekenhuis geplaatst. Betrokkene heeft volgens de behandelend arts geen enkel ziektebesef en ziekteinzicht. Na de geciteerde opmerking van de raadsvrouwe dat betrokkene een second opinion wil, heeft de rechter aan de behandelend arts gevraagd naar de diagnose. Hierop heeft de arts verklaard dat het psychotisch toestandsbeeld van betrokkene meermalen is vastgesteld. De diagnose kan volgens de arts niet met volledige zekerheid worden vastgesteld omdat betrokkene aanvullend onderzoek en contact vermijdt. Betrokkene heeft daarna verklaard: "Ik weiger te praten omdat er niks aan de hand is". 2.4. Uit deze weigering heeft de rechtbank de gevolgtrekking mogen maken dat hetzij het verzoek om contra-expertise niet langer werd gehandhaafd, hetzij het gelasten van een contra-expertise geen zin heeft als betrokkene zelf niet bereid is haar medewerking aan het nader onderzoek te verlenen. De uitleg van de weigering is voorbehouden aan de feitenrechter. Tegen deze achtergrond verschaft de verwijzing in de beschikking naar de geneeskundige verklaring en de mondelinge toelichting van de behandelend arts voldoende inzicht in de reden waarom de rechtbank een oordeel heeft gegeven over de geestelijke stoornis zonder een contra-expertise te hebben gelast. 3. Conclusie De conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, 1 Vgl. HR 27 juni 2008, BJ 2008, 48, rov. 3.2. 2 Volgens het proces-verbaal plaatste de raadsvrouwe slechts "vraagtekens" bij de diagnose. 3 Zie in gelijke zin: HR 18 april 2008, BJ 2008, 23; HR 5 september 2008, BJ 2008, 56.


Uitspraak

18 september 2009 Eerste Kamer 09/02331 EV/AS Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: [Betrokkene], wonende te [woonplaats], VERZOEKSTER tot cassatie, advocaat: mr. E. Grabandt, t e g e n DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT Rotterdam, VERWEERDER in cassatie, niet verschenen. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie. 1. Het geding in feitelijke instantie De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam heeft op 20 maart 2009, onder overlegging van een ondertekende geneeskundige verklaring en een behandelingsplan, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, alsmede de behandelend arts, [betrokkene 1] op 3 april 2009 had gehoord, heeft zij bij beschikking van diezelfde datum de verzochte machtiging verleend voor de duur van zes maanden. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van het middel De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 18 september 2009.