Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4894

Datum uitspraak2009-07-10
Datum gepubliceerd2009-08-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/480128-08 (PROMIS)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Steunfraudezaak


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/480128-08 (PROMIS) Datum uitspraak: 10 juli 2009 op tegenspraak VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]. 1. Het onderzoek ter terechtzitting De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juni 2009. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.F. de Boer, en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.J. Bos, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. 2. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd dat hij in de periode vanaf 16 oktober 2003 tot en met 4 maart 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, in strijd met een hem en/of haar mededader(s) bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 65 van de Algemene Bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Gemeentelijke Sociale Dienst te Amsterdam en/of de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) (in die periode en op die plaats) geheel of gedeeltelijk voor genoemde dienst verzwegen dat hij en/of haar mededader(s) - samenwoonde(n) en/of had(den) samengewoond en/of een gezamenlijke huishouding voerde(n) en/of had(den) gevoerd en/of - (oncontroleerbare) inkomsten ontving(en) en/of had(den) ontvangen en/of werkzaamheden verrichtte(n) en/of had(den) verricht en/of - beschikte(n) en/of had(den) beschikt over vermogen hoger dan het vrij te laten bescheiden vermogen zijnde dit gegeven(s) waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en/of Wet Werk en Bijstand dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander; Artikel 227b juncto artikel 47 Wetboek van Strafrecht 3. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 4. Waardering van het bewijs 4.1 De ter terechtzitting niet ter discussie staande feiten De rechtbank stelt de navolgende feiten vast. Verdachte is van 10 februari 1988 tot 17 november 2004 gehuwd geweest met medeverdachte [medeverdachte]. Uit dit huwelijk zijn 3 kinderen geboren.i Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben in de periode van 16 oktober 2003 tot 4 maart 2008 een uitkering ontvangen van aanvankelijk de Gemeentelijke Sociale Dienst te Amsterdam en later van de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam. Tot 30 augustus 2004 ontvingen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een uitkering naar de norm: gezin. Daarna ontvingen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] beiden een eigen uitkering naar de norm: alleenstaande.ii Verdachte heeft van 1 november 1997 tot en met 25 augustus 2004 ingeschreven gestaan op het adres [adres]. Verdachte woonde in deze periode, met uitzondering van 24 juni 2002 tot en met 22 augustus 2002, samen met medeverdachte [medeverdachte] en hun 3 kinderen op voornoemd adres. iii Verdachte heeft van 26 augustus 2004 tot en met 13 juli 2005 ingeschreven gestaan op het adres [adres 2]. Verdachte heeft hierna van 14 juli 2005 tot in ieder geval 4 maart 2008, de datum van beëindiging van zijn uitkering, ingeschreven gestaan op het adres [adres 3].iv De hiervoor vermelde adressen waren telkens de bij de Gemeentelijke Sociale Dienst/Dienst Werk en Inkomen bekende uitkeringsadressen. Verdachte heeft vanaf 2005 tot tenminste 4 maart 2008 met enige regelmaat tegen betaling werkzaamheden verricht. Verdachte heeft in deze periode oud ijzer verkocht en als chauffeur opgetreden. Voor zijn chauffeurwerkzaamheden kreeg verdachte zwart betaald. Verdachte en/of medeverdachte heeft/hebben niet aan de Gemeentelijke Sociale Dienst te Amsterdam en later ook niet aan de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam doorgegeven dat verdachte werkzaamheden verrichtte en/of had verricht en evenmin dat hij hiervoor inkomsten ontving en/of had ontvangen.v Verdachte heeft vanaf eind jaren negentig tot 2007 onroerend goed, zijnde een huis en een stuk grond, in Turkije in bezit gehad. Ook medeverdachte [medeverdachte] heeft vanaf circa 2001 tot 2007 onroerend goed, zijnde een huis, in Turkije in bezit gehad. Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] hebben het bezit van dit vermogen niet gemeld aan de Gemeentelijke Sociale Dienst te Amsterdam en later ook niet aan de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam.vi Indien de in de telastelegging genoemde gegevens bij de Gemeentelijke Sociale Dienst te Amsterdam respectievelijk de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam bekend waren geweest, was aan verdachte en aan medeverdachte [medeverdachte] geen dan wel een lagere bijstandsuitkering verstrekt.vii De rechtbank acht voornoemde feiten en omstandigheden bewezen op grond van de hiervoor als voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen. 4.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht het telastegelegde feit bewezen. Zij noemt als bewijsmiddelen in het bijzonder de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd tegenover de opsporingsambtenaren van de Dienst Werk en Inkomen. De bekennende verklaring van verdachte vindt bovendien steun in de getuigenverklaringen van de verschillende buren en in de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. De andersluidende verklaring van verdachte ter terechtzitting met betrekking tot het al dan niet samenwonen dient als ongeloofwaardig te worden beschouwd, aldus steeds de officier van justitie. 4.3 Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft partieel vrijspraak bepleit met betrekking tot het samenwonen en het voeren van een gezamenlijke huishouding. De raadsvrouw heeft hiertoe onder meer het volgende betoogd. Niet kan worden bewezen dat na de scheiding in 2004 sprake was van samenwonen en/of het voeren van een gezamenlijke huishouding. Reden voor de scheiding was het door verdachte gepleegde huiselijk geweld. Uit het dossier blijkt dat verdachte hiervoor is veroordeeld en dat medeverdachte [medeverdachte] samen met de kinderen hierna 2 maanden in een zogenoemd blijf-van-mijn-lijf-huis hebben doorgebracht. Dit levert een objectieve reden voor echtscheiding op. Na de scheiding kwam verdachte enkel nog langs voor de kinderen. Medeverdachte [medeverdachte] tolereerde zijn aanwezigheid enkel omwille van de kinderen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat er van een amoureuze relatie geenszins sprake was. Verdachte betaalde geen rekeningen met betrekking tot het adres [adres]. Verdachte betaalde niet mee aan de boodschappen. Verdachte waste zijn eigen kleding in zijn eigen woning. In een dergelijke situatie kan geen sprake zijn van het blijk geven zorg te dragen voor elkaar. Evenmin kan worden geoordeeld dat verdachte zijn hoofdverblijf had op het adres [adres]. Van samenwonen was dan ook geen sprake. Zoals des te meer blijkt uit het huisbezoek had verdachte zijn hoofdverblijf op het adres [adres]. Aan de verklaringen van de buren dient niet al te veel waarde te worden gehecht, nu geen van de buren heeft verklaard over het huiselijk geweld en over het verblijf van [medeverdachte] en de kinderen in een blijf-van-mijn-lijf-huis. De vraag is dan ook hoe goed de buren op de hoogte waren van de feitelijke leefsituatie van verdachte en medeverdachte [medeverdachte], aldus steeds de raadsvrouw. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte niet heeft beschikt over vermogen hoger dan het vrij te laten bescheiden vermogen. De raadsvrouw heeft hiertoe in het Turks opgestelde documenten overgelegd, waaruit de waarde van het onroerend goed zou blijken. De raadsvrouw heeft daarom partieel vrijspraak bepleit van dat gedeelte van de telastelegging dat ziet op het beschikken over vermogen. 4.4 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie en de raadsvrouw ten aanzien van de volgende door de rechtbank te beoordelen onderwerpen van mening verschillen. Samenwonen en het voeren van een gezamenlijke huishouding Voor de vraag of na de scheiding in 2004 sprake was van samenwonen en/of het voeren van een gezamenlijke huishouding is artikel 3 van de Wet werk en bijstand van belang. Dit artikel bepaalt dat van een gezamenlijke huishouding sprake is indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Blijkens lid 4 van dit artikel wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in de dezelfde woning en a: zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van 2 jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt; b: uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander; c: zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of d: zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid. Nu verdachte en medeverdachte [medeverdachte] met elkaar gehuwd zijn geweest (én uit dit huwelijk meerdere kinderen zijn geboren) dient thans alleen nog te worden onderzocht of verdachte in de periode van 31 augustus 2004, zijnde de begindatum van de uitkering naar de norm alleenstaande, tot en met 4 maart 2008, de datum van beëindiging van de uitkering, zijn hoofdverblijf had op het adres [adres]. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat hij van maandag tot en met vrijdag bij de kinderen op bezoek kwam in de woning aan de [adres]. Hij was van ’s middags tot ’s avonds in de woning aanwezig. Hij hielp mee met de opvoeding van de kinderen. Hij speelde met de kinderen. Hij keek televisie en hij at mee met medeverdachte [medeverdachte] en de kinderen.viii De oudste zoon van verdachte heeft in dit verband ter terechtzitting als getuige verklaard dat zijn jongste broertje niet eens wist dat zijn ouders gescheiden waren.ix Voorts is komen vast te staan dat verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en de kinderen gelijktijdig naar Turkije afreisden. In 2007 zaten zij in hetzelfde vliegtuig.x De oudste zoon hielp zijn vader vanuit de woning met de handel in oud ijzer. Verschillende buren hebben bovendien verklaard dat zij verdachte veelvuldig hebben gezien bij de woning aan de [adres].xi Deze feiten en omstandigheden, in hun onderlinge samenhang bezien, brengen de rechtbank tot het oordeel dat verdachte in genoemde periode zijn hoofdverblijf had op het adres [adres]. Dit oordeel brengt mee dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in bedoelde periode samenwoonden en een gezamenlijke huishouding voerden. De omstandigheid dat verdachte in de woning aan de [adres] zou hebben geslapen maakt dit oordeel niet anders, nog los van de vraag of deze verklaring als geloofwaardig dient te worden beschouwd. Waarde van het vermogen Vast is komen te staan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bij de aanvraag van de uitkering gehuwd waren. Zij hebben om die reden dan ook een uitkering naar de norm gezin aangevraagd en ontvangen.xii Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vanaf eind jaren negentig tot 2007 een huis en een stuk grond in Turkije in bezit heeft gehad. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat ook zij vanaf ongeveer 2001 tot 2007 een huis in Turkije in bezit heeft gehad. Bij de aanvraag van de uitkering in 2003 hadden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen dus 2 huizen en een stuk grond in bezit. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de 2 huizen in 2007 heeft verkocht voor circa € 20.000,-. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] in de telastegelegde periode beschikte en had beschikt over vermogen hoger dan het vrij te laten bescheiden vermogen. De rechtbank gaat met betrekking tot de waarde van het vermogen dus uit van de verklaring van verdachte zelf. De verklaring van verdachte wordt bovendien bevestigd door de ter terechtzitting afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte], welke verklaring ook in de strafzaak tegen verdachte kan worden gebruikt. Het verweer van de raadvrouw behoeft derhalve geen verdere bespreking. De rechtbank zal hieronder ambtshalve ingaan op de vraag of verdachte opzettelijk heeft nagelaten gegevens te verstrekken waarvan hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat bedoelde gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op een uitkering dan wel voor de hoogte of de duur van deze uitkering. Opzettelijk nalaten de benodigde gegevens te verstrekken Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet opzettelijk heeft nagelaten de in de telastelegging genoemde gegevens te verstrekken. Verdachte is de Nederlandse taal niet machtig en zou mede daarom niet hebben geweten dat bedoelde gegevens dienden te worden doorgegeven aan de Sociale Dienst respectievelijk de Dient Werk en Inkomen. De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zelf de op zijn naam staande zich in het dossier bevindende inkomstenformulieren heeft ondertekend.xiii De betekenis van het zetten van een handtekening moet verdachte duidelijk zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij met het zetten van zijn handtekening een niet naar waarheid ingevuld formulier heeft ondertekend en dit vervolgens heeft verstrekt als zijnde de waarheid, en daarbij heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte tenminste voorwaardelijk opzet heeft gehad op het nalaten de benodigde gegevens te verstrekken. De rechtbank overweegt voorts dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij de aanvraag van een uitkering wordt uitgelegd wat de aan een uitkering verbonden verplichtingen zijn. Tevens zijn dienaangaande informatiefolders in tal van talen beschikbaar waaronder het Turks. De rechtbank is van oordeel dat niemand redelijkerwijze kan denken dat aan een uitkering in het geheel geen verplichtingen zijn verbonden. Van iedereen die een uitkering aanvraagt of ontvangt, kan daarom een actieve houding worden verwacht met betrekking tot het inwinnen van informatie. De rechtbank oordeelt, gezien het hiervoor overwogene, dat verdachte redelijkerwijs op zijn minst moest vermoeden dat de in de telastelegging genoemde gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op een uitkering dan wel voor de hoogte of de duur van deze uitkering. De rechtbank overweegt bovendien ten overvloede dat uit het dossier blijkt dat verdachte nadat zijn uitkering tijdelijk was beëindigd nadere informatie heeft ingewonnen bij de Dienst Werk en Inkomen en de gevraagde gegevens heeft kunnen verstrekken. De omstandigheid dat verdachte de Nederlandse taal niet machtig was heeft hem toen dus niet belemmerd. 4.5 De bewezenverklaring De rechtbank acht bewezen dat verdachte in de periode vanaf 16 oktober 2003 tot en met 4 maart 2008 te Amsterdam, tezamen in vereniging met een ander, in strijd met een hem en zijn mededader bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 65 van de Algemene Bijstandswet en artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Gemeentelijke Sociale Dienst te Amsterdam en de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam, immers hebben hij en zijn mededader, in die periode en op die plaats, voor genoemde diensten verzwegen dat hij en zijn mededader - samenwoonden en een gezamenlijke huishouding voerden en - oncontroleerbare inkomsten ontvingen en/of hadden ontvangen en/of werkzaamheden verrichtten en/of hadden verricht en - beschikten en/of hadden beschikt over vermogen hoger dan het vrij te laten bescheiden vermogen zijnde dit gegevens waarvan hij en zijn mededader redelijkerwijs moesten vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming – namelijk een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en Wet Werk en Bijstand dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander. Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank heeft haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan, gegrond op de hiervoor onder 4.1 en 4.4 in samenvattende vorm weergegeven feiten en omstandigheden zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen. 5. De strafbaarheid van het feit Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straf 7.1 De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest. 7.2 Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft betoogd dat met betrekking tot een eventuele strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat de inkomsten uit de verkoop van oud ijzer niet telkens € 564,70 bedroegen. De raadsvrouw heeft in dit verband meerdere inkoopbonnen overgelegd waarop aanzienlijk lagere bedragen staan vermeld. Tevens heeft de raadsvrouw dienaangaande verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte thans onder behandeling staat in de Jellinekkliniek in verband met zijn gokverslaving. 7.3 De overwegingen van de rechtbank De rechtbank heeft bij haar strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft samen met zijn mededader gedurende een langere periode zogenoemde bijstandsfraude gepleegd. Verdachte heeft gedurende deze periode verzwegen voor de Sociale Dienst respectievelijk de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam dat hij samenwoonde, werkzaamheden verrichtte, inkomsten ontving en onroerend goed bezat in Turkije. Het sociale zekerheidsstelsel is gebaseerd op solidariteit. Burgers betalen belastingen en premies teneinde de voorzieningen te bekostigen die bedoeld zijn om middelen van bestaan te garanderen aan diegenen die niet bij machte zijn deze op eigen kracht te verwerven. Het draagvlak in de samenleving voor verstrekkingen van uitkeringen is tanende. Een van de oorzaken hiervoor is het (grote) misbruik dat wordt gemaakt van deze uitkeringen. Ook verdachte heeft misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel. Verdachte heeft dit sociale zekerheidsstelsel ondermijnd, zichzelf verrijkt ten koste van de maatschappij en de samenleving aanzienlijke schade berokkend. Verdachte heeft in het bijzonder degenen benadeeld die net als verdachte van buitenlandse afkomst zijn en in Nederland een uitkering ontvangen. Immers nemen met name ten aanzien van die groep personen de gevoelens van solidariteit hard af. De ernst van het bewezen geachte, in aanmerking genomen de hoogte van het benadelingsbedrag en de duur van de periode, in samenhang met het feit dat verdachte ter terechtzitting naar het oordeel van de rechtbank geen inzicht heeft getoond in de kwalijkheid van zijn handelen, rechtvaardigt dan ook een forse straf. Voorts dicht de rechtbank verdachte een zwaardere rol toe bij het bewezen geachte feit dan zijn mededader. Het was immers verdachte die jarenlang uit meerdere bronnen de oncontroleerbare inkomsten ontving, de werkzaamheden verrichtte en de 2 huizen in Turkije verkocht. De rechtbank zal dit in de onderscheidenlijke strafopleggingen tot uitdrukking laten komen. Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank ten voordele van verdachte rekening gehouden met de inhoud van hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 30 maart 2009, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft met betrekking tot de strafoplegging als uitgangspunt genomen de eis van de officier van justitie. De rechtbank zal echter, mede gelet op de verweren van de raadsvrouw en de persoon van verdachte, de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf enigszins verlagen. Hiertegenover staat echter dat de rechtbank in de plaats daarvan een fors gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk zal opleggen en hierbij tevens een langere proeftijd zal opleggen dan gebruikelijk. Zulks om verdachte nadrukkelijk ervan te weerhouden wederom tot vergelijkbare handelingen te komen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen het gegeven dat verdachte thans wederom een uitkering geniet. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a(oud), 14a, 14b(oud), 14b, 14c, 47 en 227b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.5 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Beveelt dat een gedeelte, groot 6 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 3 jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Dit vonnis is gewezen door mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mrs. W.M. de Vries en G. Demmink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Friperson, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2009. De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. i Het proces-verbaal van relaas van 25 maart 2008 met nummer 2008/56, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] (doorgenummerde pag. 1-42, in het bijzonder pag. 14 en 15). ii Het proces verbaal van relaas genoemd in noot 1 (in het bijzonder pag. 7 en 8) alsmede het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 6 maart 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 3] (doorgenummerde pag. 92-113, in het bijzonder pag. 94). iii Het proces verbaal van relaas genoemd in noot 1 (in het bijzonder pag. 14). iv Het proces verbaal van relaas genoemd in noot 1 (in het bijzonder pag. 14). v Het proces-verbaal verhoor van verdachte genoemd in noot 2 (in het bijzonder pag. 99), alsmede het proces-verbaal van bevindingen van 11 maart 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 3], inhoudende onder meer de verklaring van [getuige 1] (doorgenummerde pag. 210-211) en tevens het geschrift zijnde een kopie van een inkoopbon van [getuige 1] met betrekking tot de inkoop van oud ijzer (doorgenummerde pag. 80). vi De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 juni 2009, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 juni 2009 in de zaken die gezamenlijk maar niet gevoegd zijn behandeld, alsmede het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] van 5 maart 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] (doorgenummerde pag. 114-130, in het bijzonder pag. 123) en het aanvullend proces-verbaal van 21 april 2008 met nummer 2008/56, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1]. vii Het proces-verbaal van relaas genoemd in noot 1 (in het bijzonder pag. 37-39). viii Verklaring verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 juni 2009. ix Verklaring getuige [verdachte] zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 juni 2009. x Geschriften, zijnde formulieren ten behoeve van het melden van vakanties en formulieren terugmelding van vakanties met bijlagen van de Dienst Werk en Inkomen ten name van [verdachte] en [medeverdachte] (doorgenummerde pag. 335-339 en 363-373) alsmede het geschrift, zijnde een kopie van een reisovereenkomst ten name van [medeverdachte] (doorgenummerde pag. 306-307). xi Het proces-verbaal van 5 maart 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 5], inhoudende onder meer de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] (doorgenummerde pag. 169-175) alsmede het proces-verbaal verhoor getuige van 6 maart 2008 met nummer 2008/, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 5] en [opsporingsambtenaar 4], inhoudende onder meer de verklaring van [persoon 4] (doorgenummerde pag. 180-183) en het proces-verbaal van 7 maart 2008, in de wettelijk vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 5], inhoudende onder meer de verklaring van [persoon 3] (doorgenummerde pag. 184-186). xii Het proces-verbaal van relaas genoemd in noot 1 (in het bijzonder doorgenummerde pag. 7 en 8). xiii Verklaring verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 juni 2009. Parketnummer:13/480128-08 Inzake: [verdachte]