Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6476

Datum uitspraak2009-08-06
Datum gepubliceerd2009-08-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers09/28 en 09/29
Statusgepubliceerd


Indicatie

Enkelvoudige raadkamer; verzoek ex art. 89 en 591a Sv; gronden van billijkheid; matiging forfaitair bedrag. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om tot toekenning van een vergoeding voor de ondergane detentie over te gaan. Voor de hoogte daarvan is van belang dat de hoogte van de doorgaans door de rechtbank toegekende forfaitaire dagvergoeding ex artikel 89 Sv. is ingegeven door de schade die door een gemiddelde - in gemiddelde omstandigheden verkerende - meerderjarige gewezen verdachte die zijn detentie heeft ondergaan in het politiebureau en/of in een huis van bewaring, wordt geleden, waarbij niet alleen aan immateriële schade valt te denken, maar ook aan materiële schade, bestaande uit bijvoorbeeld ondanks de detentie toch te maken kosten voor huisvesting en levensonderhoud. Voor verzoeker liggen die omstandigheden anders. Verzoeker woonde bij zijn broer, hij had geen eigen woning en was werkloos. Daarnaast was de vrijheidsbeneming voor hem minder ingrijpend, nu hij als veelpleger vele malen eerder een detentie heeft ondergaan. Verzoeker wordt de helft van de gebruikelijke dagvergoedingen toegekend.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Locatie Haarlem Enkelvoudige raadkamer Registratienummers: 09/28 en 09/29 Parketnummer: 15/700366-08 Uitspraakdatum: 6 augustus 2009 beschikking (art. 89 en 591a Sv.) 1. Ontstaan en loop van de procedure Op 9 januari 2009 is bij de Centrale Balie van de rechtbank Haarlem ingekomen een door mr. I.R. Rigter, advocaat, ingediend (gecombineerd) verzoekschrift, gedateerd 10 december 2008, van [verzoeker], verzoeker, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], domicilie kiezende ten kantore van mr. I.R. Rigter, voornoemd, [adres]. Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van: - € 12.915,- ter zake van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van ten onrechte ondergane verzekering en voorlopige hechtenis (175 dagen) wegens verdenking van overtreding van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht; - € 275,- ter zake van de kosten voor indiening van het onderhavige verzoekschrift, respectievelijk € 540,- in geval van behandeling daarvan in raadkamer. Op 16 juli 2009 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. E. Schoneveld, kantoorgenote van mr. Rigter voornoemd. Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. J.G. Hendriks. Van het verhandelde in raadkamer is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd. 2. Beoordeling De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door het onherroepelijk worden van het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 11 november 2008, waarbij verzoeker van het hem ten laste gelegde is vrijgesproken. Het verzoekschrift is tijdig ingediend. Verzoeker is op 18 mei 2008 te 19.23 uur in verzekering gesteld en op 30 oktober 2008 krachtens een beschikking van deze rechtbank in vrijheid gesteld. Op de voet van het bepaalde in de artikelen 89 en 591a juncto artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering kan verzoeker – nu de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – aanspraak maken op vergoeding van de door hem wegens ten onrechte ondergane vrijheidsbeneming geleden schade, respectievelijk de gemaakte kosten van een advocaat, zo daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Van de zijde van verzoeker is er op gewezen dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om tot vergoeding van de schade als gevolg van de ten onrechte ondergane verzekering en voorlopige hechtenis en de kosten gemaakt ter zake van indiening en behandeling van het verzoekschrift over te gaan, nu verzoeker door de rechtbank is vrijgesproken. De tijd die verzoeker in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht staat niet in verhouding tot de geringe ernst van de feiten waarvan hij werd verdacht. Voorts is gebleken dat verzoeker aan diverse stoornissen lijdt die van invloed zijn geweest op het feit en die de detentie extra zwaar hebben gemaakt. Daarnaast heeft verzoeker schade geleden doordat hij zijn uitkering na de voorlopige hechtenis opnieuw moest aanvragen. Deze omstandigheden maken dat geen lagere vergoeding dan de standaardvergoeding aan verzoeker dient te worden uitgekeerd. Abusievelijk is in het verzoekschrift uitgegaan van 113 dagen doorgebracht in een huis van bewaring tot 1 september 2008, dit moet 103 dagen zijn. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot vergoeding van de schade, geleden als gevolg van de dagen die verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht voor inwilliging vatbaar is, met dien verstande dat verzoeker 2 dagen in een politiebureau heeft doorgebracht, 104 dagen in een huis van bewaring voor 1 september 2008, en 59 dagen in een huis van bewaring na 1 september 2008. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het verzochte bedrag aan schadevergoeding dient te worden gematigd tot ¼ deel van de forfaitaire vergoeding, omdat verzoeker geen kosten van levensonderhoud of huisvesting heeft moeten maken nu gebleken is dat hij geen eigen woning en geen werk heeft en dat hij vlak voor de feiten, waarvoor de vrijheidsbeneming is toegepast was vrijgekomen uit de gevangenis, terwijl hij ook daarvoor al veelvuldig tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld. De rechtbank is het volgende van oordeel. De rechtbank stelt voorop dat er – gelet op de inhoud van het dossier en het in raadkamer besprokene – gronden van billijkheid aanwezig zijn om tot toekenning van een vergoeding voor de ondergane detentie over te gaan. Met betrekking tot de hoogte van de toe te kennen vergoeding overweegt de rechtbank als volgt. De hoogte van de doorgaans door de rechtbank toegekende forfaitaire dagvergoeding ex artikel 89 Sv. is ingegeven door de schade die door een gemiddelde - in gemiddelde omstandigheden verkerende - meerderjarige gewezen verdachte die zijn detentie heeft ondergaan in het politiebureau en/of in een huis van bewaring, wordt geleden, waarbij niet alleen aan immateriële schade valt te denken, maar ook aan materiële schade, bestaande uit bijvoorbeeld ondanks de detentie toch te maken kosten voor huisvesting en levensonderhoud. Voor verzoeker liggen die omstandigheden anders. Verzoeker woonde naar eigen zeggen voorafgaand aan zijn detentie bij zijn broer. Verzoeker heeft geen eigen woning. Gelet daarop en gelet op zijn maatschappelijke positie – hij was werkloos – heeft verzoeker een geringere materiële schade dan de gemiddelde gewezen verdachte geleden als gevolg van de ondergane detentie, immers niet aannemelijk is geworden dat hij kosten voor huisvesting en voor levensonderhoud moest maken en evenmin is aannemelijk geworden dat hij inkomsten is misgelopen. Dat verzoeker materiële schade heeft geleden omdat hij zijn uitkering na de detentie opnieuw moest aanvragen, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden, nu verzoeker bij zijn verhoor op 18 mei 2008 heeft aangegeven geen uitkering te genieten. Dat hij die uitkering vanaf 19 mei 2008 zou ontvangen, zoals verzoeker heeft verklaard, is evenmin aannemelijk geworden. Daarnaast neemt de rechtbank bij de vaststelling van de vergoeding in aanmerking dat de vrijheidsbeneming minder ingrijpend is geweest voor verzoeker dan voor iemand die deze voor de eerste maal ondergaat, nu verzoeker als veelpleger vele malen eerder een detentie heeft ondergaan en nu hij ten tijde van de detentie, waarvoor schadevergoeding wordt verzocht, nog maar kort vrij was na zijn laatste detentie. Anderzijds houdt de rechtbank rekening met het feit dat verzoeker aan persoonlijkheidsstoornissen lijdt, waardoor de vrijheidsbeneming mogelijk weer zwaarder door hem werd ervaren. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verzoeker geen materiële en - in beperktere mate dan de gemiddelde gewezen verdachte - immateriële schade heeft geleden, welke door verzoeker geleden schade door de rechtbank wordt begroot op de helft van de gebruikelijke dagvergoedingen. Het verzoek zal dan ook worden ingewilligd op de wijze als hieronder is aangegeven. De beslissing van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering brengt met zich dat ook gronden van billijkheid aanwezig zijn om het verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering in te willigen op de wijze als hierna is weergegeven. 3. Beslissing De rechtbank: Kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 6.600,- (zegge: zesduizend zeshonderd euro), welk bedrag als volgt is samengesteld: € 95,- wegens een verblijf van 2 dagen op een politiebureau à € 47,50; € 3.605,- wegens een verblijf van 103 dagen in een huis van bewaring voor 1 september 2008, à 35,-; € 2.360,- wegens een verblijf van 59 dagen in een huis van bewaring na 1 september 2008, à € 40,-; € 540,- wegens de kosten van een raadsman voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift. Wijst af het meer of anders verzochte. Beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoeker toegekende vergoeding op de derdengeldrekening van verzoekers advocaat, bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam]. 4. Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum Deze beschikking is gegeven door mr. R.E.A. Toeter, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. ten Bos, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2009.