Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7543

Datum uitspraak2009-09-15
Datum gepubliceerd2009-09-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01057/07 Hs
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening geurproef. Aanvraag gegrond.


Conclusie anoniem

Nr. 01057/07 Hs Mr. Fokkens Zitting 9 juni 2009 Conclusie inzake: [Aanvrager] 1. De Rechtbank te Zutphen heeft aanvrager bij onherroepelijke uitspraak van 3 augustus 2005 wegens 2. "diefstal door twee of meer verenigde personen", veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden. Voorts heeft de Rechtbank de vordering van een benadeelde partij toegewezen en aan de aanvrager een schadevergoedingsmaatregel opgelegd zoals in het vonnis vermeld. Blijkens een verklaring van de griffier is de uitspraak sinds 28 december 2005 onherroepelijk. 2. De raadsman van aanvrager heeft namens hem herziening gevraagd van dat vonnis. Die aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2° Sv. Wat de raadsman daartoe aanvoert komt erop neer dat de vervolging in deze zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling ter zake van feit 2, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef. 3. Voor wat betreft de aanleiding van het verzoek verwijs ik naar wat in HR 22 april 2008, LJN BC9637, NJ 2008, 592 in rubriek 4 ten aanzien van soortgelijke zaken is vermeld. In die uitspraak heeft de Hoge Raad verder overwogen dat hij tegen de achtergrond van wat in zijn arrest eerder was vastgesteld aanneemt: "dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - heeft plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent. Dat brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden". In de onderhavige zaak is door genoemde geurhondendienst op 19 mei 2005 een geuridentificatieproef gehouden. 4. Ten laste van aanvrager is bij het vonnis waarvan herziening wordt verzocht bewezenverklaard dat: "hij op 12 juli 2004 in de gemeente Zutphen tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 4500 euro, toebehorende aan [betrokkene 1]." 5. De aanvulling op het verkorte vonnis houdt het volgende in: "Een als bijlage bij dossier '[...]' gevoegd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL0631/04-316965, gesloten en ondertekend op 13 juli 2004 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], onderscheidenlijk agent en hoofdagent van politie Team Zutphen, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven, als aan verbalisanten afgelegde verklaring van aangever [betrokkene 1]: Op 12 juli 2004 werd ik op straat, op de hoek van de Graaf Ottosingel, aangesproken door een man. Hij vertelde dat hij de waterleiding kwam controleren. We maakten een afspraak voor 12.45 uur die dag. Rond 12.45 uur kwamen twee mannen aan de deur. Ze liepen met mij mee het huis in. Ik ben gaan zitten met de mannen. Ze legden uit wat er ging gebeuren. Eén van de mannen heeft gekeken naar de waterleiding. Hij zei dat de leidingen vernieuwd moesten worden onder het huis. Hij vertelde dat dit veel geld ging kosten. Ik pakte geld. Ik wilde hem vier biljetten van € 500,-- geven. De man zei dat dit niet genoeg was. Ik moest nog € 9000,-- betalen. Ik heb het geld toen op tafel laten liggen en ben met de man naar de Postbank gegaan. Toen ik later thuis kwam, zag ik dat het geld was weggenomen. Een als bijlage bij dossier '[...]' gevoegd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal ongenummerd, gesloten en ondertekend op 18 mei 2005 door [verbalisant 3], brigadier bij politieregio IJsselland, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven, als aan verbalisant afgelegde verklaring van aangever [betrokkene 1]: In de enveloppe zat ongeveer € 4500,--. Er zaten vier biljetten van € 500,--, wat van € 200,-- en € 100,-- en wat kleiner in. De vier biljetten van € 500,-- en de enveloppe met het restant aan geld heb ik op tafel laten liggen, toen ik met de man naar de bank ging. In totaal ben ik dus ongeveer € 4500,-- kwijt. De mannen zijn in de kamer gaan zitten. De ene op het krukje voor de kachel. De andere op de fauteuil, rechts naast de kachel. Door een politie-agent werden later doekjes op de kruk en fauteuil gelegd. (...) Een als bijlage bij dossier '[...]' gevoegd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal PL0631/04-316965, gesloten en ondertekend op 14 juli 2004 door [verbalisant 4], agent van politie Team Zutphen, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven, als aan verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 1]: Op maandag 12 juli 2004 zag ik drie mannen in de Van der Vegtestraat lopen. Op een gegeven moment zag ik één van de mannen op de hoek van de Van der Vegtestraat en de Graaf Ottosingel. Hij stapte in een personenauto met kenteken [AA-00-BB]. Deze auto stond in de Van der Vegtestraat. Een als bijlage bij dossier '[...]' gevoegd in de wettelijke vorm opgemaakt stamprocesverbaal, ongenummerd, gesloten en ondertekend op 30 mei 2005 door [verbalisant 5], brigadier van politie IJsselland, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven, de uitkomst van het onderzoek naar kenteken [AA-00-BB]: Uit onderzoek bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer te Veendam van het door de getuige [getuige 1] genoteerde kenteken [AA-00-BB], bleek dit te zijn afgegeven voor een Renault Laguna, kleur groen. Deze stond in de periode 6 april 2004 tot 8 oktober 2004 op naam van [aanvrager], [a-straat 1] te [plaats]. De verklaring van verdachte ter terechtzitting op 20 juli 2005, zakelijk weergegeven: Ik heb een groene Laguna. Ik neem aan dat ik mijn auto op 12 juli 2004 aan de Van de Vegtestraat te Zutphen geparkeerd heb. Het kan zijn dat ik daar op die dag geweest ben." Voorts bevat de aanvulling op het verkorte vonnis twee processen-verbaal die - naar de kern genomen - het volgende inhouden: a. met behulp van geurdoeken zijn geurmonsters genomen van een kruk (die in de woonkamer voor de kachel stond) waar een dader op heeft gezeten; b. uit een door speurhondengeleider [verbalisant 6], werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Noord en Oost Gelderland, op 9 mei 2005 verrichte geuridentificatieproef bleek dat speurhond Max een geurovereenkomst waarnam tussen het geurmonster van de kruk en de geurdragers welk waren vastgehouden door de aanvrager. 6. Samengevat komt de hierboven onder 5. weergegeven bewijsconstructie van de Rechtbank op het volgende neer. Het bewezenverklaarde feit betreft de diefstal van geldbedrag van 4500 euro, toebehorende aan [betrokkene 1]. Eén van de daders heeft gezeten op een kruk die in de woonkamer voor de kachel stond. Op deze kruk zijn geurdoeken aangebracht welke zijn veiliggesteld ten behoeve van een geuridentificatieproef. Hierbij is een geurovereenkomst waargenomen tussen de buisjes met daarin de menselijke geur van aanvrager en de kruk. De getuige [getuige 1] heeft op de hoek van de Van der Vegtestraat en de Graaf Ottosingel één man in een personenauto met kenteken [AA-00-BB] zien stappen. Dit kenteken bleek te zijn afgegeven voor een Renault Laguna, kleur groen en stond in de periode van 6 april 2004 tot 8 oktober 2004 op naam van [aanvrager]. Het laatste bewijsmiddel houdt in dat de aanvrager ter terechtzitting van 20 juli 2005 heeft verklaard dat hij een groene Laguna heeft. Hij neemt aan dat zijn auto op 12 juli 2004 aan de Van de Vegtestraat te Zutphen geparkeerd heeft en dat het kan zijn dat hij daar op die dag geweest is. 7. Behoudens de gebezigde positieve geuridentificatieproef houden de bewijsmiddelen voor wat betreft het bewezenverklaarde feit niets in, waaruit kan volgen dat de aanvrager daadwerkelijk bij de diefstal betrokken is geweest. De aanvrager heeft dat ook steeds ontkend en heeft ook de uitkomst van de geuridentificatieproef tegengesproken. Een en ander betekent dat niet aannemelijk is dat de Rechtbank zonder de uitkomst van de positieve geuridentificatieproef op grond van het beschikbare materiaal tot een bewezenverklaring van feit 2 zou zijn gekomen. Daarom is sprake van het ernstige vermoeden dat de Rechtbank, ware zij op de hoogte geweest van de omstandigheden dat ten aanzien van de geurproef ervan moet worden uitgegaan dat deze niet op deugdelijke wijze is uitgevoerd, tot een vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde zou zijn gekomen (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC9637, NJ 2008, 592). 8. Het voorgaande brengt mee dat de aanvrage gegrond is. 9. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening in voege als voormeld gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Rechtbank zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van het bepaalde in art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden


Uitspraak

15 september 2009 Strafkamer nr. 01057/07 Hs Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Zutphen van 3 augustus 2005, parketnummer 06/580064-05, ingediend door mr. A.S. van der Biezen, advocaat te 's-Hertogenbosch, namens: [Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman. 1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. 2. De aanvrage tot herziening 2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling ter zake van het genoemde feit, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en de wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef. 3. De conclusie van de Procureur-Generaal De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Rechtbank zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan. 4. Achtergrond van de aanvrage Aan de aanvrage is gehecht een brief van 14 maart 2007 van het Arrondissementsparket Zutphen gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is naar aanleiding van deze mededeling ingediend. 5. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing 5.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC 8789, NJ 2008, 591). 5.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie. 5.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. 6. Beoordeling van de aanvrage 6.1. Ten laste van de aanvrager is bij het vonnis waarvan herziening wordt verzocht bewezenverklaard dat: "hij op 12 juli 2004 in de gemeente Zutphen tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 4500 euro, toebehorende aan [betrokkene 1]." 6.2. De bewezenverklaring steunt, blijkens de aanvulling op het vonnis als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv op de bewijsmiddelen waarvan de inhoud is weergegeven in de conclusie van de Procureur-Generaal onder 5. 6.3. Daaruit blijkt dat de resultaten van een geuridentificatieproef, waarbij een geurovereenkomst is waargenomen tussen geurmonsters die genomen zijn van een kruk uit de woonkamer van [betrokkene 1] en geurdragers die zijn vastgehouden door de aanvrager, voor het bewijs zijn gebezigd. In het onderhavige geval moet het ervoor worden gehouden dat de Rechtbank zonder de uitkomsten van deze geuridentificatieproef uit het andere bewijsmateriaal niet met voldoende mate van aannemelijkheid zou hebben afgeleid dat de aanvrager een van de personen is geweest die het onderhavige tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent dat het hiervoor onder 5.3 bedoelde geval zich ten aanzien van het bewezenverklaarde feit voordoet, zodat sprake is van een ernstig vermoeden dat de Rechtbank de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken. 6.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist. 7. Beslissing De Hoge Raad: verklaart de aanvrage tot herziening gegrond; beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Rechtbank te Zutphen van 3 augustus 2005; verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van het bepaalde in art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 15 september 2009.