Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7583

Datum uitspraak2009-08-19
Datum gepubliceerd2009-09-14
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers421226 / HA ZA 09.0671
Statusgepubliceerd


Indicatie

Incident tot verwijzing naar de sector kanton en tot onbevoegdverklaring jegens één gedaagde Het verzoek tot verwijzing van de zaak jegens gedaagde 1, 2 en 3 naar de sector kanton wordt toegewezen, omdat het gevorderde nauw samenhangt met de arbeidsovereenkomsten tussen enerzijds Meelunie en anderzijds deze drie gedaagden. Het gevorderde strekt grotendeels tot nakoming van (concurrentiebedingen in) arbeidsovereenkomsten. Een deel van het gevorderde betreft het gestelde profiteren van wanprestatie, maar ook dit deel van het gevorderde kan alleen maar worden ingesteld omdat en voor zover sprake is (geweest) van een arbeidsovereenkomst. Ook voor zover de vorderingen met betrekking tot het gestelde profiteren van wanprestatie niet kunnen worden aangemerkt als vorderingen betreffende een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 93 aanhef en onder c Rv, dienen zij op grond van artikel 94 lid 2 Rv door de kantonrechter te worden behandeld en beslist, nu de samenhang tussen deze vorderingen en de overige vorderingen, die grotendeels tot nakoming van de arbeidsovereenkomsten strekken, zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Bij gebreke van verwijzing van deze vorderingen zou het vervolg van de procedure bij de sector civiel onhanteerbaar zijn en zou een reëel risico van onaanvaardbare vertraging en tegenstrijdige beslissingen ontstaan. Het lot van deze vorderingen hangt immers goeddeels af van dat van (het grootste deel van) de overige vorderingen. Het beroep op onbevoegdheid met betrekking tot de laatste gedaagde is grotendeels toegewezen, gelet op het arbitragebeding in de overeenkomst met deze gedaagde. Dat deze gedaagde, die tot zijn ontslag statutair directeur was, zich tot de sector civiel heeft gewend met een ontbindingsverzoek, kan niet de conclusie dragen dat hij afstand heeft gedaan van zijn recht zich op het arbitragebeding te beroepen. Onvoldoende gesteld of gebleken is dat hij daarmee bij Meelunie het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij zijn aanspraak op naleving van het arbitragebeding niet meer geldend zou maken. Niet althans onvoldoende is gesteld of gebleken dat de positie van Meelunie in deze procedure onredelijk wordt benadeeld of verzwaard door het beroep op het arbitragebeding. Aan de wens van Meelunie dat alle vorderingen in de hoofdzaken tegen alle gedaagden door de sector civiel worden beslecht, kan verder in elk geval niet worden tegemoetgekomen, gelet op de nauwe samenhang tussen het gevorderde en de arbeidsovereenkomsten van de eerste drie gedaagden. Voor het overige - met betrekking tot het gestelde profiteren van wanprestatie - is de zaak tegen de vierde gedaagde ambtshalve naar de sector kanton verwezen, gelet op de samenhang met de overige zaken.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 421226 / HA ZA 09-671 Vonnis in incident van 19 augustus 2009 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MEELUNIE B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident, advocaat mr. W.H. van Baren, tegen 1. [A], wonende te --, 2. [B], wonende te --, 3. [C], wonende te --, 4. [D], wonende te --, gedaagden in de hoofdzaak, eisers in het incident, advocaat mr. F.C. van Uden. Partijen zullen hierna Meelunie en [A] c.s. genoemd worden. [A] c.s. zullen hierna afzonderlijk [A], [B], [C] en [D] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de gelijkluidende dagvaardingen van 20 februari 2009, met producties; - de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid; - de conclusie van antwoord in incident, met producties; - de incidentele akte houdende uitlating producties, tevens houdende verzoek toestaan tussentijds appèl. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident. 2. De hoofdzaak Meelunie vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: ten aanzien van [A]: (i) voor recht verklaart dat tussen Meelunie en [A] een rechtsgeldig concurrentiebeding bestaat, primair conform de bijlage bij de arbeidsovereenkomst d.d. 1 juli 2002, subsidiair conform de bijlage bij de arbeidsovereenkomst d.d. 19 mei 2000; (ii) bepaalt dat [A] zich gedurende de termijn van het concurrentiebeding dient te onthouden van de in het concurrentiebeding verboden activiteiten, waarbij [A] in geval van overtreding van het concurrentiebeding een dwangsom zal verbeuren ten bedrage van EUR 10.000,00 per overtreding en EUR 1.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, of een andere in goede justitie te bepalen dwangsom; (iii) [A] wegens het handelen in strijd met het concurrentiebeding over de periode 1 november 2008 tot en met 20 februari 2009 veroordeelt om aan Meelunie het bedrag van EUR 162.000,00 te voldoen wegens verbeurde boetes, of een ander in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der complete voldoening te betalen binnen tien dagen na het ten deze te wijzen vonnis, en vermeerderd met de verschuldigde boetebedragen over de periode 21 februari 2009 tot en met het einde van de looptijd van het concurrentiebeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der complete voldoening te betalen binnen tien dagen na het ten deze te wijzen vonnis, voor zover in onderhavige procedure komt vast te staan dat hij (enig deel van) zijn concurrerende activiteiten als omschreven in de dagvaarding heeft voortgezet; (iv) voor recht verklaart dat [A] heeft geprofiteerd van de wanprestatie gepleegd door [C], [B] en/of [D] en aldus onrechtmatig heeft gehandeld gedurende de periode dat voor [C], [B] en/of [D] een concurrentiebeding van toepassing was en [A] veroordeelt om aan Meelunie te voldoen de schade, nader op te maken bij staat, die Meelunie tengevolge hiervan lijdt; (v) voor recht verklaart dat [A] door het plegen van de in de dagvaarding omschreven handelingen Meelunie onrechtmatige concurrentie heeft aangedaan en [A] veroordeelt om aan Meelunie te voldoen de schade, nader op te maken bij staat, die Meelunie tengevolge hiervan lijdt; (vi) bepaalt dat [A] zich gedurende de termijn van het concurrentiebeding dient te onthouden van het profiteren van wanprestatie casu quo onrechtmatig handelen zoals hiervoor onder iv en v omschreven, waarbij [A] voor iedere dag dat het profiteren van de wanprestatie casu quo onrechtmatig handelen voortduurt, daaronder begrepen het profiteren van de voordelen van dat profiteren van wanprestatie respectievelijk de onrechtmatige handelingen, een dwangsom zal verbeuren ten bedrage van EUR 10.000,00 per overtreding en EUR 1.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, of een andere in goede justitie te bepalen dwangsom; (vii) voor recht verklaart dat [A] heeft erkend dat het inzetten van zijn bij Meelunie opgedane know how de concurrentieachterstand van zijn nieuwe werkgever met vier maanden heeft verkort (zoals beschreven in punt 19 van de dagvaarding), zodat, omdat [A] deze know how direct per 1 november 2008 ten behoeve van zijn nieuwe werkgever heeft aangewend, het [A] gedurende vier maanden na datum van het vonnis verboden is om werkzaamheden – van welke aard dan ook – voor zijn nieuwe werkgever of aan deze werkgever gelieerde vennootschappen te verrichten; ten aanzien van [B]: (viii) voor recht verklaart dat tussen Meelunie en [B] een rechtsgeldig concurrentiebeding bestaat, primair zoals conform de bijlage bij de arbeidsovereenkomst d.d. 3 februari 2000 waarvan zolang de bijlage zelf onvindbaar blijft, de inhoud van het beding naar redelijkheid gelijk wordt gesteld aan de inhoud van het concurrentiebeding in de bijlage bij de arbeidsovereenkomst d.d. 27 november 1998, subsidiair conform de bijlage bij de arbeidsovereenkomst d.d. 27 november 1998; (ix) bepaalt dat [B] zich gedurende de termijn van het concurrentiebeding dient te onthouden van in het concurrentiebeding verboden activiteiten, waarbij [B] in geval van overtreding van het concurrentiebeding een dwangsom zal verbeuren ten bedrage van EUR 10.000,00 per overtreding en EUR 1.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, of een andere in goede justitie te bepalen dwangsom; (x) [B] wegens het handelen in strijd met het concurrentiebeding over de periode 1 november 2008 tot en met 20 februari 2009 veroordeelt om aan Meelunie het bedrag van EUR 117.982,80 te voldoen wegens verbeurde boetes, of een ander in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der complete voldoening te betalen binnen tien dagen na het ten deze te wijzen vonnis, en vermeerderd met de verschuldigde boetebedragen over de periode 21 februari 2009 tot en met het einde van de looptijd van het concurrentiebeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der complete voldoening te betalen binnen tien dagen na het ten deze te wijzen vonnis, voor zover in onderhavige procedure komt vast te staan dat hij (enig deel van) zijn concurrerende activiteiten als omschreven in de dagvaarding heeft voortgezet; (xi) voor recht verklaart dat [B] heeft geprofiteerd van de wanprestatie gepleegd door [C], [A] en/of [D] en aldus onrechtmatig heeft gehandeld gedurende de periode dat voor [C], [A] en/of [D] een concurrentiebeding van toepassing was en [B] veroordeelt om aan Meelunie te voldoen de schade, nader op te maken bij staat, die Meelunie tengevolge hiervan lijdt; (xii) voor recht verklaart dat [B] door het plegen van de in de dagvaarding omschreven handelingen Meelunie onrechtmatige concurrentie heeft aangedaan en [B] veroordeelt om aan Meelunie te voldoen de schade, nader op te maken bij staat, die Meelunie tengevolge hiervan lijdt; (xiii) bepaalt dat [B] zich gedurende de termijn van het concurrentiebeding dient te onthouden van het profiteren van wanprestatie casu quo onrechtmatig handelen zoals hiervoor onder x en xi omschreven, waarbij [B] voor iedere dag dat het profiteren van de wanprestatie casu quo onrechtmatig handelen voortduurt, daaronder begrepen het profiteren van de voordelen van dat profiteren van wanprestatie respectievelijk de onrechtmatige handelingen, een dwangsom zal verbeuren ten bedrage van EUR 10.000,00 per overtreding en EUR 1.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, of een andere in goede justitie te bepalen dwangsom; (xiv) voor recht verklaart dat [B] heeft erkend dat het inzetten van zijn bij Meelunie opgedane know how de concurrentieachterstand van zijn nieuwe werkgever met vier maanden heeft verkort (zoals beschreven in punt 19 van de dagvaarding), zodat, omdat [B] deze know how direct per 1 november 2008 ten behoeve van zijn nieuwe werkgever heeft aangewend, het [B] gedurende vier maanden na datum van het vonnis verboden is om werkzaamheden – van welke aard dan ook – voor zijn nieuwe werkgever of aan deze werkgever gelieerde vennootschappen te verrichten; ten aanzien van [C]: (xv) voor recht verklaart dat tussen Meelunie en [C] een rechtsgeldig concurrentiebeding bestaat, primair conform de bijlage bij de arbeidsovereenkomst d.d. 1 mei 1995 waarvan zolang de bijlage zelf onvindbaar blijft, de inhoud van het beding naar redelijkheid gelijk wordt gesteld aan de inhoud van het concurrentiebeding in de bijlage bij de arbeidsovereenkomst d.d. 10 maart 1994, subsidiair conform de bijlage bij de arbeidsovereenkomst d.d. 10 maart 1994; (xvi) bepaalt dat [C] zich gedurende de termijn van het concurrentiebeding dient te onthouden van in het concurrentiebeding verboden activiteiten, waarbij [C] in geval van overtreding van het concurrentiebeding een dwangsom zal verbeuren ten bedrage van EUR 10.000,00 per overtreding en EUR 1.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, of een andere in goede justitie te bepalen dwangsom; (xvii) [C] wegens het handelen in strijd met het concurrentiebeding over de periode 1 november 2008 tot en met 20 februari 2009 veroordeelt om aan Meelunie het bedrag van EUR 117.982,80 te voldoen wegens verbeurde boetes, of een ander in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der complete voldoening te betalen binnen tien dagen na het ten deze te wijzen vonnis, en vermeerderd met de verschuldigde boetebedragen over de periode 21 februari 2009 tot en met het einde van de looptijd van het concurrentiebeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der complete voldoening te betalen binnen tien dagen na het ten deze te wijzen vonnis, voor zover in onderhavige procedure komt vast te staan dat hij (enig deel van) zijn concurrerende activiteiten als omschreven in de dagvaarding heeft voortgezet; (xviii) voor recht verklaart dat [C] heeft geprofiteerd van de wanprestatie gepleegd door [A], [B] en/of [D] en aldus onrechtmatig heeft gehandeld gedurende de periode dat voor [A], [B] en/of [D] een concurrentiebeding van toepassing was en [C] veroordeelt om aan Meelunie te voldoen de schade, nader op te maken bij staat, die Meelunie tengevolge hiervan lijdt; (xix) voor recht verklaart dat [C] door het plegen van de in de dagvaarding omschreven handelingen Meelunie onrechtmatige concurrentie heeft aangedaan en [C] veroordeelt om aan Meelunie te voldoen de schade, nader op te maken bij staat, die Meelunie tengevolge hiervan lijdt; (xx) bepaalt dat [C] zich gedurende de termijn van het concurrentiebeding dient te onthouden van het profiteren van wanprestatie casu quo onrechtmatig handelen zoals hiervoor onder xviii en xix omschreven, waarbij [C] voor iedere dag dat het profiteren van de wanprestatie casu quo onrechtmatig handelen voortduurt, daaronder begrepen het profiteren van de voordelen van dat profiteren van wanprestatie respectievelijk de onrechtmatige handelingen, een dwangsom zal verbeuren ten bedrage van EUR 10.000,00 per overtreding en EUR 1.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, of een andere in goede justitie te bepalen dwangsom; (xxi) voor recht verklaart dat [C] heeft erkend dat het inzetten van zijn bij Meelunie opgedane know how de concurrentieachterstand van zijn nieuwe werkgever met vier maanden heeft verkort (zoals beschreven in punt 19 van de dagvaarding), zodat, omdat [C] deze know how direct per 1 november 2008 ten behoeve van zijn nieuwe werkgever heeft aangewend, het [C] gedurende vier maanden na datum van het vonnis verboden is om werkzaamheden – van welke aard dan ook – voor zijn nieuwe werkgever of aan deze werkgever gelieerde vennootschappen te verrichten; ten aanzien van [D]: (xxii) voor recht verklaart dat tussen Meelunie en [D] een rechtsgeldig concurrentiebeding bestaat conform artikel 18 van de arbeidsovereenkomst d.d. 20 september 2006; (xxiii) bepaalt dat [D] zich gedurende de looptijd van het concurrentiebeding dient te onthouden van in het concurrentiebeding verboden activiteiten, waarbij [D] in geval van overtreding van het concurrentiebeding een dwangsom zal verbeuren ten bedrage van EUR 10.000,00 per overtreding en EUR 1.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, of een andere in goede justitie te bepalen dwangsom; (xxiv) bepaalt dat [D] wegens het handelen in strijd met het concurrentiebeding boetes verschuldigd is over de periode 1 mei 2009 tot en met het einde van de looptijd van het concurrentiebeding voor zover in onderhavige procedure komt vast te staan dat hij (enig deel van) zijn concurrerende activiteiten als omschreven in de dagvaarding heeft voortgezet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der complete voldoening te betalen binnen tien dagen na het ten deze te wijzen vonnis; (xxv) voor recht verklaart dat [D] heeft geprofiteerd van de wanprestatie gepleegd door [C], [B] en/of [A] en aldus onrechtmatig heeft gehandeld gedurende de periode dat voor [C], [B] en/of [A] een concurrentiebeding van toepassing was en [A] (de rechtbank leest: [D]) veroordeelt om aan Meelunie te voldoen de schade, nader op te maken bij staat, die Meelunie tengevolge hiervan lijdt; (xxvi) voor recht verklaart dat [D] door het plegen van de in de dagvaarding omschreven handelingen Meelunie onrechtmatige concurrentie heeft aangedaan en [D] veroordeelt om aan Meelunie te voldoen de schade, nader op te maken bij staat, die Meelunie tengevolge hiervan lijdt; (xxvii) bepaalt dat [D] zich gedurende de termijn van het concurrentiebeding dient te onthouden van het profiteren van wanprestatie casu quo onrechtmatig handelen zoals hiervoor onder xxv en xxvi omschreven, waarbij [D] voor iedere dag dat het profiteren van de wanprestatie casu quo onrechtmatig handelen voortduurt, daaronder begrepen het profiteren van de voordelen van dat profiteren van wanprestatie respectievelijk de onrechtmatige handelingen, een dwangsom zal verbeuren ten bedrage van EUR 10.000,00 per overtreding en EUR 1.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, of een andere in goede justitie te bepalen dwangsom; ten aanzien van [A] c.s.: bepaalt dat [A] c.s. hoofdelijk worden veroordeeld aan Meelunie te voldoen de kosten van dit geding, binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn voldaan, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is, alsmede de nakosten ten bedrage van EUR 131,00, dan wel, indien betekening van dit vonnis plaatsvindt, van EUR 199,00. 3. Het incident 3.1. [A] c.s. vorderen dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad (I) voor zover het de vorderingen van Meelunie tegen [D] betreft zich onbevoegd verklaart en (II) voor zover het de vorderingen van Meelunie tegen [A], [B] en [C] betreft de zaak ex artikel 71 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verwijst naar de sector kanton van deze rechtbank, in beide gevallen met veroordeling van Meelunie in de kosten van het geding, te voldoen binnen acht dagen na dagtekening van dit vonnis en, bij gebreke van tijdige betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het aflopen van bedoelde termijn tot de dag van algehele voldoening. 3.2.1. [A] c.s. stellen met betrekking tot hun vordering sub (I) dat de vorderingen van Meelunie tegen [D] in de hoofdzaak de tussen [D] en Meelunie bestaan hebbende arbeidsovereenkomst betreffen. Die arbeidsovereenkomst bevat een arbitragebeding, luidende: “Partijen komen ten aanzien van alle geschillen, welke mochten ontstaan naar aanleiding van de onderhavige arbeidsovereenkomst overeen deze geschillen te behandelen overeenkomstig het Arbitrage reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut”. 3.2.2. Meelunie voert hiertegen in de eerste plaats aan dat haar vorderingen sub (xxv), (xxvi) en (xxvii) in de hoofdzaak tegen [D] in elk geval buiten de reikwijdte van het arbitragebeding vallen. Meelunie voert verder aan dat [D] afstand heeft gedaan van het recht zich op het arbitragebeding te beroepen, althans dat recht heeft verwerkt. Meelunie voert ten slotte aan dat het beroep op het arbitragebeding in strijd is met een goede procesorde. 3.2.3. Met Meelunie is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen sub (xxv), (xxvi) en (xxvii) in de hoofdzaak tegen [D] – met betrekking tot het gestelde profiteren van wanprestatie en onrechtmatig handelen – buiten de reikwijdte van het arbitragebeding vallen. Het door [A] c.s. sub (I) gevorderde zal in zoverre worden afgewezen. Op dit punt komt de rechtbank hierna onder 3.3.5 terug. Voor het overige overweegt de rechtbank ten aanzien van het door [A] c.s. sub (I) gevorderde als volgt. Vaststaat dat [D], tot zijn ontslag statutair bestuurder van Meelunie, zich eind oktober 2008 heeft gewend tot (de sector civiel van) deze rechtbank met het verzoek zijn overeenkomst met Meelunie te ontbinden. Die enkele omstandigheid kan echter niet de conclusie dragen dat [D] eens en voor altijd afstand heeft gedaan van het recht zich op het arbitragebeding te beroepen, en evenmin dat [D] het recht heeft verwerkt zich in het onderhavige geding (met [A], [B] en [C]) op het arbitragebeding te beroepen. Niet gesteld of gebleken is dat [D] destijds meer voor ogen had dan de behandeling en beoordeling van zijn ontbindingsverzoek door (de sector civiel van) deze rechtbank. Evenmin is (voldoende) gesteld of gebleken dat [D] destijds met zijn gang naar (de sector civiel van) deze rechtbank bij Meelunie het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij zijn aanspraak op naleving van het arbitragebeding ook buiten het kader van het ontbindingsverzoek niet meer geldend zou maken. Ten slotte is niet, althans niet voldoende, gesteld of gebleken dat de positie van Meelunie in de onderhavige procedure (enige samenhang met de ontbindingsprocedure is niet gesteld of gebleken) onredelijk wordt benadeeld of verzwaard door het beroep van [A] c.s. op het arbitragebeding. Van belang is verder dat aan de wens van Meelunie dat alle vorderingen in de hoofdzaken tegen alle gedaagden door de sector civiel worden beslecht hoe dan ook niet kan worden tegemoetgekomen. Zoals hierna onder 3.3.4 zal blijken, dienen de hoofdzaken tegen [A], [B] en [C] te worden verwezen naar de sector kanton. Alleen in de hoofdzaak tegen [D] (tot zijn ontslag statutair bestuurder van Meelunie) zou de sector civiel, het arbitragebeding weggedacht, op alle onderdelen bevoegd zijn (artikel 2:241 Burgerlijk Wetboek). Met dit een en ander valt ook het doek voor het beroep van Meelunie op strijd met een goede procesorde. Het door [A] c.s. sub (I) gevorderde zal in zoverre worden toegewezen. 3.3.1. [A] c.s. stellen met betrekking tot hun vordering sub (II) dat de vorderingen van Meelunie tegen [A], [B] en [C] in de hoofdzaken de respectieve bestaan hebbende arbeidsovereenkomsten betreffen. 3.3.2. Meelunie voert hiertegen aan dat de sector civiel, bevoegd in de hoofdzaak tegen [D], ook bevoegd is in de hoofdzaken tegen [A], [B] en [C]. 3.3.3. De rechtbank stelt voorop dat zij de vraag of verwijzing naar de sector kanton nodig is, nu daarvoor het onderwerp van het geschil bepalend is, dient te beoordelen aan de hand van haar voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil (artikel 71 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). 3.3.4. Verder wordt voorop gesteld dat artikel 93 aanhef en onder c Rv de behandeling en beslissing van zaken betreffende arbeidsovereenkomsten dwingend opdraagt aan de sector kanton. De hoofdzaken tegen [A], [B] en [C] betreffen naar het oordeel van de rechtbank arbeidsovereenkomsten in de zin van artikel 93 aanhef en onder c Rv. De vorderingen van Meelunie in deze hoofdzaken strekken grotendeels tot nakoming van (concurrentiebedingen in) arbeidsovereenkomsten. Voor wat betreft de vorderingen onder (iv), (v), (vi), (xi), (xii), (xiii), (xviii), (xix) en (xx), met betrekking tot het gestelde profiteren van wanprestatie en onrechtmatig handelen, geldt dat deze vorderingen alleen maar kunnen worden ingesteld omdat en voor zover sprake is (geweest) van een arbeidsovereenkomst. Dat deze arbeidsovereenkomst heeft bestaan tussen Meelunie en een andere gedaagde in het geding, maakt dit niet anders. Ook voor zover de vorderingen onder (iv), (v), (vi), (xi), (xii), (xiii), (xviii), (xix) en (xx) niet kunnen worden aangemerkt als vorderingen betreffende een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 93 aanhef en onder c Rv, dienen zij op grond van artikel 94 lid 2 Rv door de kantonrechter te worden behandeld en beslist, nu de samenhang tussen deze vorderingen en de overige vorderingen, die grotendeels tot nakoming van de arbeidsovereenkomsten strekken, zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Bij gebreke van verwijzing van de vorderingen onder (iv), (v), (vi), (xi), (xii), (xiii), (xviii), (xix) en (xx) zou het vervolg van de procedure bij de sector civiel onhanteerbaar zijn en zou een reëel risico van onaanvaardbare vertraging en tegenstrijdige beslissingen ontstaan. Het lot van de vorderingen onder (iv), (v), (vi), (xi), (xii), (xiii), (xviii), (xix) en (xx) hangt immers goeddeels af van dat van (het grootste deel van) de overige vorderingen. 3.3.5. Om de onder 3.3.4 uiteengezette redenen dienen ook de vorderingen onder (xxv), (xxvi) en (xxvii) in de hoofdzaak tegen [D] te worden behandeld en beslist (niet door de sector civiel maar) door de kantonrechter. De rechtbank zal de hoofdzaak tegen [D] daarom in zoverre ambtshalve naar de kantonrechter verwijzen. 3.4 Meelunie zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [A] c.s. begroot op € 678,- aan salaris advocaat (1,5 punt x tarief € 452,-). Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen bezwaar gemaakt, zodat deze zal worden toegewezen. 3.5 Gelet op het voorgaande kan het verzoek tot het toestaan van tussentijds appèl onbesproken blijven. 4. De beslissing De rechtbank: in het incident: - wijst het sub (I) gevorderde af, voor zover het betreft de vorderingen sub (xxv), (xxvi) en (xxvii) in de hoofdzaak tegen [D]; - wijst het sub (I) voor het overige gevorderde en het sub (II) gevorderde toe; - veroordeelt Meelunie in de kosten van het geding, tot dit vonnis aan de zijde van [A] c.s. begroot op € 678,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf acht dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening; - verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad; in de hoofdzaken tussen Meelunie en [A], [B] respectievelijk [C]: - verwijst de zaken, in de stand waarin deze zich bevinden, ter verdere behandeling en beslissing naar de sector kanton van deze rechtbank, lokatie Amsterdam; - bepaalt als nieuwe roldatum de civiele rolzitting van de sector kanton van deze rechtbank, lokatie Amsterdam, van woensdag 16 september 2009 te 10.00 uur, met dien verstande dat partijen alsdan in persoon dan wel bij advocaat kunnen verschijnen; in de hoofdzaak tussen Meelunie en [D]: - verklaart zich, behoudens de vorderingen sub (xxv), (xxvi) en (xxvii), onbevoegd kennis te nemen van de door Meelunie tegen [D] ingestelde vorderingen; - verwijst de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, ter verdere behandeling en beslissing van de vorderingen sub (xxv), (xxvi) en (xxvii) naar de sector kanton van deze rechtbank, lokatie Amsterdam; - bepaalt in zoverre als nieuwe roldatum de civiele rolzitting van de sector kanton van deze rechtbank, lokatie Amsterdam, van woensdag 16 september 2009 te 10.00 uur, met dien verstande dat partijen alsdan in persoon dan wel bij advocaat kunnen verschijnen. Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2009.