Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7618

Datum uitspraak2009-09-15
Datum gepubliceerd2009-09-15
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.031.616/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vordering tot afgifte kinderen. Appèl richt zich tegen kort geding vonnis dat inmiddels is achterhaald.


Uitspraak

Arrest d.d. 8 september 2009 Zaaknummer 200.031.616/01 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie, hierna te noemen: [appellante], toevoeging, advocaat: mr. R. Skála, kantoorhoudende te Haren, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], geïntimeerde, in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie, hierna te noemen: [geïntimeerde], toevoeging, advocaat: mr. M. Wierts, kantoorhoudende te Groningen. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 27 maart 2009 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen (hierna: de voorzieningenrechter). Het geding in hoger beroep Bij exploot van 20 april 2009 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis d.d. 27 maart 2009 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 28 april 2009. De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende grieven, luidt: "het vonnis van de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Groningen d.d. 27 maart 2009, rolnummer 108359 KG ZA 09-68, gewezen tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van de oorspronkelijk eiseres in conventie toe te wijzen en die in reconventie wederom af te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep." Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie: "I. Primair: De vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep. Subsidiair: Alle vorderingen van de vrouw af te wijzen. II. De vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad." Vervolgens hebben partijen hun zaak schriftelijk doen bepleiten. Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellante] heeft vijf grieven opgeworpen. De beoordeling 1. Het hof is van oordeel dat [appellante] (ook) in hoger beroep gelet op de aard van de door haar gevraagde voorlopige voorziening een voldoende spoedeisend belang heeft. 2. De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverweging 2.1 van het bestreden vonnis van 27 maart 2009 voor de feiten verwezen naar het eerder tussen partijen gewezen kort geding vonnis van 16 januari 2009. Een fotokopie van laatstgenoemd vonnis is als productie gehecht aan de dagvaarding in eerste aanleg. Voorts heeft de voorzieningenrechter in het vonnis van 27 maart 2009 onder 2.3 nog enkele feiten vastgesteld. Tegen al deze door de voorzieningenrechter in deze zaak als vaststaand aangemerkte feiten is geen grief gericht of anderszins bewaar gemaakt, zodat ook in hoger beroep van bedoelde feiten zal worden uitgegaan. 3. Bij arrest van 28 april 2009 (zaaknummer 200.024.281/01) heeft dit hof genoemd kort geding vonnis d.d. 16 januari 2009 vernietigd, en opnieuw rechtdoende bepaald dat de minderjarige kinderen van partijen, [minderjarige 1], geboren op 4 januari 2002 te Groningen, [minderjarige 2], geboren op 29 april 2005 te Groningen en [minderjarige 3], geboren op 25 november 2007 te Groningen, bij [geïntimeerde] zullen verblijven totdat er in de hoofdzaak over het hoofdverblijf van de kinderen is beslist. 4. Inmiddels heeft de rechtbank Groningen bij beschikking d.d. 14 juli 2009 in de bodemzaak de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek in te stellen met betrekking tot het hoofdverblijf, het gezag en de vaststelling van een definitieve omgangsregeling, en de beslissingen daaromtrent aangehouden. Daarbij heeft de rechtbank een wisseling van verblijfplaats gedurende het raadsonderzoek niet in het belang van de kinderen geacht. 5. Uit genoemd arrest van dit hof d.d. 28 april 2009, alsmede uit genoemde beschikking van de rechtbank Groningen d.d. 14 juli 2009, waarnaar het hof zich als kort geding rechter zoveel mogelijk dient te richten, volgt dat het onderhavige appel zich richt tegen een kort geding vonnis dat inmiddels is achterhaald. Het bestreden vonnis bouwt namelijk voort op het criterium dat door de voorzieningenrechter werd gehanteerd in diens vonnis van 16 januari 2009, welk vonnis echter door het hof is vernietigd en voorts is opgevolgd door de geschetste ontwikkeling in de bodemzaak. Gelet op genoemde eerdere beslissing van het hof alsmede de ontwikkeling in de bodemzaak is de gevorderde afgifte van de kinderen niet toewijsbaar. 6. De grieven I tot en met III, als ook grief V, die mede gelet op hetgeen hierna met betrekking tot grief IV zal worden overwogen zelfstandige betekenis mist, kunnen derhalve geen doel treffen. Bij een afzonderlijke bespreking daarvan heeft [appellante] geen belang. 7. Grief IV houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte in conventie en reconventie de proceskosten heeft gecompenseerd. Nu het hof de afwijzing van de vordering in conventie zal bekrachtigen, is reeds hierom geen plaats voor een veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de conventie. Ook voor een veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de reconventie bestaat geen aanleiding, nu diens reconventionele vordering enkel is afgewezen omdat uit de conventie voortvloeide dat de huidige situatie voorshands werd bestendigd. 8. Grief IV faalt derhalve. De slotsom 9. Het vonnis d.d. 27 maart 2009 waarvan beroep dient met verbetering van gronden te worden bekrachtigd voor zover dit in conventie is gewezen en voor zover in conventie en reconventie de proceskosten zijn gecompenseerd. Omdat partijen een affectieve relatie hebben gehad zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt. De beslissing Het gerechtshof: bekrachtigt het vonnis d.d. 27 maart 2009 waarvan beroep voor zover dit in conventie is gewezen en voor zover in conventie en reconventie de proceskosten zijn gecompenseerd; bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt; wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde. Aldus gewezen door mrs. Janse, voorzitter, Zuidema en Tjallema, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 8 september 2009 in bijzijn van de griffier.