Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7745

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900167/1/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rucphen (hierna: het college) een last onder dwangsom opgelegd aan [appellante] op het perceel [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200900167/1/M2. Datum uitspraak: 16 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van Rucphen, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 6 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rucphen (hierna: het college) een last onder dwangsom opgelegd aan [appellante] op het perceel [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 26 november 2008 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 4 februari 2009. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat te Den Haag, ing. D.C. Blokland en F. van Obbergen, en verweerder vertegenwoordigd door ing. M.L.M. Sijmens en mr. B. Wouters, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn D.M.D.C. van de Broek en L.A. Suijkerbuik als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. De onderhavige last onder dwangsom is opgelegd wegens overtreding van vergunningvoorschrift 2.5.6. van de aan [appellante] op 4 mei 2004 verleende milieuvergunning. In dit voorschrift is bepaald dat: "Deuren en ramen in de buitengevel van de gebouwen moeten tijdens lawaaimakende werkzaamheden, gesloten worden gehouden. Deuren mogen dan slechts worden geopend voor het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen". 2.2. [appellante] voert aan dat er geen sprake was van een overtreding van vergunningvoorschrift 2.5.6. Volgens haar waren er op het moment van de controle geen lawaaimakende werkzaamheden aan de gang en werd er aan de in de vergunning gestelde geluidgrenswaarden voldaan. Het voorschrift is bovendien niet concreet genoeg om als grondslag voor handhavend optreden te kunnen dienen. 2.2.1. Volgens het college is voldoende duidelijk dat onder lawaaimakende activiteiten in elk geval het in werking zijn van machines in de productiehal dient te worden verstaan. Bij de op 18 mei 2008 uitgevoerde controle is vastgesteld dat de deuren half open stonden op een moment dat deze niet gebruikt werden voor het doorlaten van personen of goederen terwijl de machines in werking waren. Hiermee staat volgens het college overtreding van het voorschrift vast. 2.2.2. De Afdeling stelt vast dat vergunningvoorschrift 2.5.6 voldoende concreet en duidelijk is om als grondslag voor handhavend optreden te kunnen dienen. Daarnaast blijkt uit de stukken dat tijdens de op 18 mei 2008 uitgevoerde controle de deuren half open stonden op een moment dat deze niet gebruikt werden voor het doorlaten van personen of goederen terwijl de machines in werking waren. Daarmee staat vast dat is gehandeld in strijd met vergunningvoorschrift 2.5.6, zodat het college ter zake bevoegd was handhavend op te treden. Dat daarbij niet is komen vast te staan dat de in de vergunning gestelde geluidgrenswaarden werden overschreden doet hieraan niet af. Deze beroepsgrond faalt. 2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.4. [appellante] voert aan dat er concreet zicht op legalisatie bestond omdat er voor het nemen van het bestreden besluit een ontvankelijke aanvraag om een revisievergunning was ingediend en er beroep was ingesteld tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek om intrekking van vergunningvoorschrift 2.5.6. 2.4.1. Het college stelt dat er ten tijde van het bestreden besluit geen zicht op legalisatie bestond. Er staat nog geenszins vast dat de afwijzing van het verzoek om intrekking van het vergunningvoorschrift geen stand zal houden. De aangevraagde revisievergunning ziet bovendien op een heel andere situatie dan in de onderhavige zaak aan de orde. 2.4.2. De Afdeling overweegt dat uit de stukken blijkt dat de ingediende aanvraag om een revisievergunning, onder meer, een verplaatsing van de deuren van de inrichting behelst. Alleen daarom al kan deze aanvraag niet leiden tot een legalisatie van de aan de orde zijnde situatie. Evenmin bestond er ten tijde van het bestreden besluit concreet uitzicht op intrekking van vergunningvoorschrift 2.5.6, nu het college een daartoe gedaan verzoek had afgewezen. Deze beroepsgrond faalt. 2.5. Verder is met het bestreden besluit een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van vergunningvoorschrift 5.2.1. In dit voorschrift is bepaald dat: "Maatregelen dienen te zijn genomen zodat bij het vullen van de voorraad silo's zich geen stof kan verspreiden buiten de inrichting. Tevens dienen maatregelen te zijn genomen zodat geen kunststofgranulaat zich buiten de inrichting kan verspreiden. Indien granulaat wordt gemorst dan wel verspreid, dan dient dit onmiddellijk te worden verwijderd en alsnog op juiste wijze te worden opgeslagen." 2.6. [appellante] voert aan dat de overtreding van dit vergunningvoorschrift aan overmacht is te wijten. Doordat er werkzaamheden aan de rand van de openbare weg werden verricht waren grote gebieden buiten het terrein van de inrichting zo slecht te bereiken dat de granulaatkorrels niet konden worden opgeruimd. 2.6.1. Het college stelt dat de werkzaamheden aan de weg geen belemmering vormden voor het opruimen van de granulaatkorrels die binnen en buiten de inrichting lagen. Bovendien is ook nadat de werkzaamheden waren afgesloten zowel buiten als binnen de inrichting nog regelmatig vervuiling aangetroffen. 2.6.2. Niet in geschil is dat er zich zowel buiten als binnen de inrichting, in strijd met vergunningvoorschrift 5.2.1, granulaatkorrels bevonden, zodat het college ter zake handhavend kon optreden. De Afdeling overweegt dat uit hetgeen [appellante] heeft aangevoerd niet gebleken is dat het haar onmogelijk was de korrels op te ruimen. Onder deze omstandigheden kan het handhavend optreden van het college niet geacht worden zodanig onevenredig te zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden had behoren te worden afgezien. Deze beroepsgrond faalt. 2.7. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Klap voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009 315.