Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7748

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900486/1/R3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 27 november 2008, kenmerk 12b, heeft de raad van de gemeente Boxmeer (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Maashees" (hierna: het plan) vastgesteld.


Uitspraak

200900486/1/R3. Datum uitspraak: 16 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en de raad van de gemeente Boxmeer, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 november 2008, kenmerk 12b, heeft de raad van de gemeente Boxmeer (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Maashees" (hierna: het plan) vastgesteld. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 16 februari 2009. De raad heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.J.M. Kramer, gemachtigde, en de raad, vertegenwoordigd door T.J.M. Franssen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. [appellant], woonachtig op het perceel [locatie 1], komt op tegen het plan, voor zover daarbij de bestemming "Bedrijf" is toegekend aan het perceel [locatie 2]. Het verkeer van en naar de op het achterliggende perceel [locatie 2] gevestigde bedrijven maakt gebruik van de oprit over het perceel van [appellant], nu op zijn perceel een kwalitatieve verplichting rust ten behoeve van het achterliggende perceel. [appellant] stelt dat hij onevenredig veel nadeel ondervindt van de in het plan vastgelegde wijziging van de bestemming doordat de bestemming "Bedrijf", gezien het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onder a, van de planregels, een grote verscheidenheid aan activiteiten mogelijk maakt, waaronder meer overlast gevende en met meer verkeersbewegingen gepaard gaande activiteiten. In dit verband stelt [appellant] dat hij reeds nadeel heeft ondervonden doordat de twee op het perceel aanwezige bedrijven - een garagebedrijf en een groothandel in autobanden - zich in het verleden in strijd met de voorheen geldende bestemming ter plaatse hebben gevestigd. Voorts betoogt hij dat de groothandel in autobanden tevens transport voor bedrijven verzorgt, welke activiteit niet past binnen de bij het plan behorende activiteitenlijst nu deze lijst ziet op activiteiten tot maximaal categorie 2 en dergelijke transportactiviteiten in een hogere categorie vallen. 2.2. De raad stelt dat de voorheen geldende bestemming "Gemengde doeleinden" niet kon worden gecontinueerd. Hij stelt zich op het standpunt dat een keuze moest worden gemaakt tussen de bestemming "Bedrijf" en de bestemming "Gemengd", en dat de bestaande bedrijven op het perceel enkel door middel van de bestemming "Bedrijf" positief konden worden bestemd. Voorts stelt de raad dat de diverse bedrijfsactiviteiten die thans worden uitgeoefend op het perceel onder het voorheen geldende plan met de bestemming "Gemengde doeleinden" eveneens positief waren bestemd. 2.3. Aan het perceel [locatie 2] is op de verbeelding de bestemming "Bedrijf" toegekend. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planregels, zijn de op de verbeelding voor "Bedrijf" aangewezen gronden, voor zover van belang, bestemd voor: a. gebouwen voor de uitoefening van bedrijven welke voorkomen in de categorieën 1 en 2, zoals deze zijn aangegeven in de bij deze regels behorende Bedrijvenstaat; b. bedrijfswoningen met bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen; c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen; (…). 2.4. Blijkens de plantoelichting is het plan conserverend van aard; vermeld is dat zoveel mogelijk wordt uitgegaan van het huidige gebruik van de gronden. Ook voor het onderhavige perceel heeft de raad het uitgangspunt gehanteerd dat het bestaande gebruik positief moet worden bestemd. In de plantoelichting wordt met betrekking tot artikel 4, eerste lid, van de planregels het volgende opgemerkt: "Voor het samenstellen van de bedrijvenstaat is als uitgangspunt genomen de geheel herziene publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), 2e druk, 2001. De VNG-lijst gaat uit van milieukenmerken van vrijwel alle thans bekende bedrijven, maar ook van inrichtingen, instellingen en onderdelen behorende bij bedrijfsactiviteiten. In verband daarmee werd de lijst zorgvuldig doorgelopen en werden alle maatschappelijke instellingen, detailhandel, horeca et cetera, waarvoor in een bestemmingsplan een specifieke bestemming wordt opgenomen, verwijderd". 2.4.1. De Afdeling stelt vast dat in de bedrijvenstaat waarnaar wordt verwezen in artikel 4, eerste lid, onder a, een verscheidenheid van activiteiten is aangemerkt als categorie 1 en 2, waaronder een discotheek, supermarkt, warenhuis, hotel, café, champignonkwekerij, autohandel, bioscoop, sportschool, rioolgemaal en begraafplaats. Hetgeen in de plantoelichting is vermeld omtrent de bedrijvenstaat is derhalve in tegenspraak met de in de bedrijvenstaat opgenomen verscheidenheid aan activiteiten van verschillende aard. In aanmerking genomen het gestelde in de plantoelichting, alsmede de in het plan opgenomen specifieke bepalingen voor bijvoorbeeld horeca en maatschappelijke doeleinden en het ontbreken van een omschrijving van het begrip 'bedrijf' in de planregels, moet het er voor worden gehouden dat de raad niet heeft beoogd om de verscheidenheid aan activiteiten met de categorie 1 en 2, zoals vermeld in de bedrijvenstaat die in de bijlage van het plan is opgenomen, toe te staan op gronden met de bestemming "Bedrijf". Nu het plan niettemin deze verscheidenheid aan activiteiten van verschillende aard op het perceel [locatie 2] mogelijk maakt, geeft het plandeel de ruimtelijke visie van de raad niet weer. Ten aanzien van de stelling van [appellant] dat thans op het perceel activiteiten worden uitgeoefend die in strijd zijn met het plan, overweegt de Afdeling dat, wat daar verder ook van zij, dit een handhavingskwestie betreft, die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Overigens merkt de Afdeling op dat de raad met het standpunt dat hij enkel de keuze had tussen de bestemming "Bedrijf" en "Gemengd" om het bestaande gebruik positief te bestemmen, voorbij gaat aan de mogelijkheid om een op de plaatselijke situatie toegesneden bestemmingsregeling in het plan op te nemen. 2.4.2. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover daarbij aan het perceel [locatie 2] de bestemming "Bedrijf" is toegekend, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het plan is in zoverre in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening vastgesteld. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. 2.5. Gelet op het vorenstaande behoeft hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd geen bespreking. 2.6. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Boxmeer, van 27 november 2008, kenmerk 12b, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van het perceel [locatie 2]; III. veroordeelt de raad van de gemeente Boxmeer tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 685,99 (zegge: zeshonderdvijfentachtig euro en negenennegentig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de raad van de gemeente Boxmeer aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV. gelast dat de raad van de gemeente Boxmeer aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin w.g. Matulewicz lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009 45-618.