Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7760

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807533/1/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 28 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 4 september 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200807533/1/M2. Datum uitspraak: 16 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de stichting Stichting VMDLT en de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., respectievelijk gevestigd te Enschede en Nijmegen, appellanten, en het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 4 september 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft de stichting Stichting VMDLT (hierna: VMDLT) en de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: MOB) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 november 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2009, waar VMDLT en MOB, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door drs. M. van Hurk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is [vergunninghouder], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, A.J.A.M. van Zeeland en E. Maas als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat MOB en VMDLT geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat voor hen geen beroep tegen het bestreden besluit openstond. 2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. 2.1.2. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 oktober 2008 nr. 200707551/1) is de MOB gezien haar statutaire doelstelling en feitelijke werkzaamheden door de in geding zijnde vergunning rechtstreeks getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt, zodat MOB daarbij belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling ziet thans geen aanleiding om hieromtrent tot een ander oordeel te komen. 2.1.3. Voor de inrichting is eerder bij besluit van 19 juli 2005 krachtens de Wet milieubeheer een revisievergunning verleend. Dit besluit is door de Afdeling bij uitspraak van 14 juni 2006 in zaak nr. 200508481/1 vernietigd naar aanleiding van een beroep van VMDLT, die bij die uitspraak als belanghebbende bij het besluit van 19 juli 2005 is aangemerkt. Naar het oordeel van de Afdeling is met het bestreden besluit sprake van een materiële voortzetting van de zaak. Dat aan het bestreden besluit een nieuwe aanvraag ten grondslag ligt, maakt dit niet anders. Het moet ervoor worden gehouden dat ook VMDLT belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 2.2. VMDLT en MOB voeren aan dat de aanvraag na 1 januari 2007 is ingediend en dat daarom de stankbelasting ten onrechte niet aan de Wet geurhinder en veehouderij is getoetst. In dit verband wijzen zij erop dat naar aanleiding van de eerste aanvraag van 8 december 2006 op 29 mei 2007 een ontwerpbesluit is opgesteld dat niet tot een besluit heeft geleid. In de brief van 11 maart 2008 heeft het college volgens VMDLT en MOB te kennen gegeven dat niet meer beschikt zal worden op de oude aanvraag van 8 december 2006 en dat niet meer ingegaan zal worden op de zienswijzen die naar aanleiding van het ontwerpbesluit van 29 mei 2007 naar voren zijn gebracht. Het bestreden besluit is volgens hen gebaseerd op de gewijzigde aanvraag van 5 december 2007 die zelf op 6 februari 2008 door opnieuw een andere aanvraag vervangen is en op het nieuwe ontwerpbesluit van 12 maart 2008. 2.2.1. Het college stelt dat er geen sprake is van een nieuwe aanvraag op 5 december 2007 en 6 februari 2008, maar van een wijziging van de oorspronkelijke aanvraag van 8 december 2006. De aanvraag van 6 februari 2008 is weer een wijziging van de aanvraag van 5 december 2007 en kan volgens het college ook niet als een nieuwe aanvraag worden aangemerkt. 2.2.2. Artikel 14, eerste lid, van de op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij bepaalt dat indien een aanvraag om een vergunning is ingediend voor het tijdstip waarop deze wet met betrekking tot zodanige aanvraag in werking treedt, het voor dat tijdstip ten aanzien van zodanige aanvraag geldende recht van toepassing blijft tot het tijdstip waarop de beschikking op de aanvraag onherroepelijk is geworden. 2.2.3. De Afdeling overweegt dat het college in zijn brief van 11 maart 2008 duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat niet meer beschikt zal worden op de aanvraag van 8 december 2006, maar dat een nieuwe procedure op grond van de aanvraag van 5 december 2007 zal worden gevolgd. De Afdeling is van oordeel dat de aanvraag van 5 december 2007 daarom als een nieuwe aanvraag dient te worden aangemerkt. Hieruit volgt dat de op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij op het bestreden besluit van toepassing is. Nu het college er ten onrechte vanuit is gegaan dat het recht van voor 1 januari 2007 op het besluit van toepassing is, is het beroep gegrond en komt het besluit voor vernietiging in aanmerking. Gelet hierop behoeven de overige bezwaren van VMDLT en MOB geen bespreking meer. 2.3. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk van 28 augustus 2008, kenmerk MA2006.037; III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk tot vergoeding van bij de onderlinge waarborgmaatschappij de stichting Stichting VMDLT en Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het college aan de stichting Stichting VMDLT en de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk aan de stichting Stichting VMDLT en de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Klap voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009 315.